ECLI:NL:TDIVTC:2017:19 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/70

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:19
Datum uitspraak: 18-05-2017
Datum publicatie: 09-06-2017
Zaaknummer(s): 2016/70
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten, dat zij ten aanzien van de kat van klager qua onderzoek en diagnosestelling veterinair nalatig heeft gehandeld. Ongegrond 

X,                klager,    

tegen

Y,               beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 23 februari 2017. Zowel klager als beklaagde zijn daarbij verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat zij ten aanzien van de kat van klager qua onderzoek en diagnosestelling veterinair nalatig heeft gehandeld.  

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Europese Korthaar, geboren op 13 augustus 2000. 

3.2. Klager is op 21 juni 2016 bij een collega dierenarts van beklaagde geweest omdat de kat mank liep met haar linker achterpoot. Deze dierenarts heeft na klinisch onderzoek het middel Metacam voorgeschreven.

3.3. In hierna volgende periode bleven de kreupelheidsklachten aanhouden. Klager heeft hierover op 11 juli 2016 de praktijk gebeld, waarbij - naar het college heeft begrepen- is gesproken over een consult ter controle met de mogelijkheid van het maken van een röntgenfoto. Daartoe werd een afspraak gemaakt voor de volgende dag.

3.4. Bij het consult op 12 juli 2016 in de ochtend heeft beklaagde, die op dat moment voor een periode van drie weken als waarnemend dierenarts op de praktijk werkzaam was, de kat klinisch onderzocht en met betrekking tot de kreupelheid geconstateerd dat het linker hakgewricht dikker was dan het rechter hakgewricht. Er is gesproken over maken van een röntgenfoto, echter omdat de kat hiervoor nuchter moest zijn en dat op dat moment niet was, heeft beklaagde voorgesteld om de kat op de praktijk achter te laten om nuchter te worden, zodat de röntgenfoto in de middag zou kunnen worden gemaakt. Klager is hiermee akkoord gegaan en is met achterlating van de kat huiswaarts gekeerd. Bij thuiskomst heeft klager nog naar praktijk gebeld en verzocht om ook een inspectie van de oren van de kat te verrichten, omdat klager de indruk had dat de kat niet alles kon horen en om te bezien of er geen sprake was van oormijt of iets dergelijks,

3.5. Beklaagde heeft die middag röntgenfoto’s gemaakt en op basis daarvan geconcludeerd dat beiderzijds sprake was van artrose en overvulling van het linker hakgewricht.  

3.6. Bij de verzochte inspectie van de oren met een otoscoop kwamen geen bijzonderheden naar voren. Wel werden hierbij enkele bloedspetters op de behandeltafel waargenomen en constateerde beklaagde vervolgens een klein bestaand wondje met een los korstje in de linker oorschelp. Het bloeden is met een tissue gestopt, echter kort voordat klager zijn kat op zou komen halen ontdekte beklaagde weer bloedspetters in de mandje van de kat en is het bloeden wederom met een tissue moeten worden gestopt. Dit was ook het geval toen beklaagde de kat aan klager wilde meegeven. Beklaagde heeft aan klager te kennen gegeven dat het bloeden vanzelf zou stoppen en geadviseerd om de volgende dag het oor op de praktijk te laten controleren. In verband met de pijnlijkheid tengevolge van de kreupelheid en de geconstateerde artrose is Metacam toegepast.

3.7. Omdat klager twijfelde aan de door beklaagde gestelde diagnose en behandeling heeft hij  zich in de daarop volgende maand, in augustus 2016, voor een second opinion tot een andere dierenarts gewend, waar de kat is onderzocht en volgens klager is vastgesteld dat de kat artrose had en het tandvlees ontstoken was. Klager verwijt beklaagde het bloedende oor en het ontstoken tandvlees te hebben veroorzaakt, alsook dat zij een onjuiste diagnose heeft gesteld.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat in een tuchtprocedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd over (de hoogte van) de nota van een dierenarts. Bezwaren tegen de rekening van een dierenarts vallen buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht en kunnen niet in behandeling worden genomen althans blijven buiten de beoordeling.

5.3. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college volgens de gangbare veterinaire maatstaven gehandeld door bij het consult op 12 juli 2016 eerst nog een eigen algemeen klinisch onderzoek te verrichten, waarvan het opnemen van de lichaamstemperatuur deel uitmaakt. Op die manier kon worden beoordeeld of sprake was van veranderingen ten opzichte van het vorige consult (bijv. met betrekking tot de stand van de poot). Het college deelt aldus niet de opvatting van klager dat dit onderzoek onnodig is geweest, waarbij terzijde overigens geldt dat uit de stukken volgt dat dit onderzoek niet in rekening is gebracht. Ook is niet komen vast te staan dat het onderzoek op een onhygiënische wijze is gebeurd en dat, zoals klager heeft gesuggereerd, gebruik is gemaakt van een vieze thermometer.

5.4. Naar het oordeel van het college lag het verder in de rede c.q. was geïndiceerd om de kat  voor het maken van een röntgenfoto onder narcose te brengen, te meer nu de kat pijnlijk was aan de betreffende poot. Dat klager, zoals hij heeft gesteld,  tevoren niet was verteld dat zijn kat hiervoor nuchter moest zijn, kan beklaagde niet worden aangerekend, nu zij niet betrokken is geweest bij het maken van de afspraak voor het consult en 12 juli 2016 haar eerste werkdag als waarneemster was. Beklaagde heeft voorts naar bevind van zaken en adequaat gehandeld door in de gegeven situatie voor te stellen om de kat op de praktijk achter te laten om weer nuchter te laten worden en later op de dag onder narcose te brengen, waarmee klager ook heeft ingestemd. Voor zover klager heeft gesteld of bedoeld te stellen dat de kat niet voldoende nuchter zou zijn geweest op het moment dat het dier die middag onder narcose werd gebracht, is zulks voor het college onvoldoende komen vast te staan, waar nadien ook niet van enige complicatie is gebleken die met de narcose in verband zou kunnen worden gebracht.

5.5. Op basis van de gemaakte röntgenfoto’s en mede gelet op de leeftijd van de kat kon beklaagde naar het oordeel van het college in redelijkheid tot haar diagnose c.q. conclusie komen dat de kat artrose had. Overigens volgt uit het klaagschrift dat ook de opvolgend dierenarts heeft vastgesteld dat sprake was van artrose. Het college volgt klager op basis van het vorenstaande dan ook niet waar hij beklaagde een onjuiste diagnosestelling verwijt. Het advies om rust te houden en de keuze voor een behandeling met pijnstillende medicatie – Metacam- paste bij de diagnose en was aldus veterinair niet onjuist. Dat is per injectie gebeurd  en er zijn druppels meegegeven. Voor zover orale toediening thuis moeizaam verliep, is uit de in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie gebleken dat dienaangaande adviezen aan klager zijn gegeven en dat hem is uitgelegd dat er voor katten geen langwerkende pijnstiller/ontstekingsremmer in injectievorm beschikbaar is.

5.6. Met betrekking tot de bloeding aan het oor heeft het college uit de stukken begrepen dat er een bestaand wondje met een korstje in het betreffende oor aanwezig was, dat is gaan bloeden, mogelijk na aanraking. Het voert evenwel te ver om te concluderen dat beklaagde de op verzoek van klager verrichte oorinspectie onjuist of hardhandig zou hebben uitgevoerd en dat haar met betrekking tot die bloedingen een verwijt zou treffen. Daarvoor zijn geen concrete aanwijzingen gebleken, noch is gebleken dat het bloeden hierna nog tot ernstige nadelige gevolgen heeft geleid. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college ook verantwoordelijkheid getoond door klager bij het ophalen van de kat die bewuste middag nog aan te bieden om het dier in verband met het bloeden eventueel tot de volgende dag op de praktijk te houden, waarvan klager geen gebruik heeft gemaakt. 

5.7. Voor zover klager heeft gesteld dat door de opvolgende dierenarts is vastgesteld dat de kat ontstoken tandvlees had, is niet aangetoond dat dit door de enig foutief veterinair handelen van beklaagde is veroorzaakt, noch is komen vast te staan dat de door beklaagde aan de kat gegeven injectie met Metacam gebitsproblemen zou hebben veroorzaakt.

5.8. Resumerend  ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat aan de zijde van beklaagde sprake is geweest van een veterinair tekortschieten dat het opleggen van een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-Van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2017, bij afwezigheid van mr. T. Rothuizen-Van Dijk, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr.  J.B.M. Keijzers, secretaris.