ECLI:NL:TDIVTC:2017:14 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/65

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:14
Datum uitspraak: 20-06-2017
Datum publicatie: 09-06-2017
Zaaknummer(s): 2016/65
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten niet althans niet tijdig te hebben onderkend c.q. vastgesteld dat de kat van klaagster aan nierfalen leed, ondanks dat daar aanwijzingen voor waren. Gegrond, waarschuwing.

X,               klaagster,    

tegen

Y,               beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Beide partijen waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van de hond van klaagster niet adequaat heeft gereageerd op een hulpvraag in de nacht.      

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Engelse buldog, die ongeveer 3 jaar oud was op het moment van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid.

3.2. In de nacht van 22 op 23 juni 2016 heeft klaagster omstreeks 00.45 uur telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde, omdat haar hond na de laatste avondwandeling bij thuiskomst opeens zwaarder begon te ademen en aan een van zijn oren wilde krabben, waardoor bij klaagster het vermoeden bestond dat de hond mogelijk door een insect was gestoken. Nadat beklaagde tijdens het telefoongesprek enkele vragen had gesteld, heeft hij klaagster verwezen naar (de dienstregeling van) haar eigen dierenarts. 

3.3. Klaagster heeft gesteld dat zij na de beëindiging van het telefoongesprek met beklaagde vergeefs heeft getracht telefonisch contact op te nemen met de eigen dierenarts. Vervolgens heeft zij via internet gezocht naar en contact gekregen met een op dat moment wel beschikbaar zijnde dierenarts, die haar uitnodigde om met de hond naar de praktijk te komen.

3.4. Klaagster en haar echtgenoot zijn met de hond op weg gegaan naar het betreffende praktijkadres, echter zij hebben dit in het donker niet kunnen vinden en bereiken, reden waarom zij hebben besloten naar de praktijk van beklaagde te rijden, die echter gesloten bleek te zijn. Klaagster heeft toen, staande voor de gesloten poort van de praktijk, opnieuw telefonisch contact opgenomen met beklaagde. Hoe het telefoongesprek precies is verlopen en door wie het gesprek is beëindigd, is voor het college niet duidelijk geworden. In ieder geval heeft geen consult plaatsgevonden en zijn klaagster en haar echtgenoot met de hond onverrichter zake naar hun woning terug gekeerd, alwaar de hond korte tijd later is overleden.

3.5. Klaagster verwijt beklaagde die nacht niet de hulp te hebben verleend die op dat moment had behoren te worden geboden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat het tijdens een nachtdienst in beginsel aanvaardbaar is om een cliënt van niet bij de dienstregeling aangesloten praktijk te verwijzen naar de eigen dierenarts of de dienstregeling van de eigen dierenarts, behoudens bijzondere omstandigheden. Het college heeft in de onderhavige zaak te beoordelen of er sprake was van een noodsituatie die geen uitstel kon lijden en of beklaagde, ondanks dat hij niet waarnam voor de eigen dierenarts van klaagster, terstond veterinaire hulp had moeten bieden en overweegt daarover als volgt.

5.3. Vast staat dat klaagster in de nacht van 22 op 23 juni 2016 omstreeks 00.45 uur telefonisch contact heeft gehad met beklaagde. Over de inhoud en het verloop van het gesprek lopen de lezingen uiteen. Anders dan in de stukken, heeft klaagster ter zitting verklaard dat zij tevoren eerst had gepoogd om (telefonisch) contact met haar eigen dierenarts te krijgen. Klaagster heeft gesteld  dat zij tijdens het telefoongesprek met beklaagde heeft verteld dat haar hond na de laatste wandeling vreemd was gaan ademen en dat bij haar het vermoeden rees dat de hond door een insect was gestoken, met mogelijk een allergische reactie tot gevolg. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat klaagster tijdens het telefoongesprek zou hebben aangegeven dat de hond wat ‘anders’ ademde en feitelijk slechts vroeg in hoeverre een eventuele insectenbeet tot klachten zou kunnen leiden.

5.4. Beklaagde stelt dat hij tijdens het telefoongesprek heeft gevraagd of klaagster bij de hond een zwelling had waargenomen, hetgeen ontkennend werd beantwoord en dat, behoudens de afwijkende ademhaling, geen andere klachten zijn gemeld. Volgens beklaagde is het telefoongesprek normaal verlopen en in goede harmonie afgesloten. Ter zitting is door klaagster desgevraagd nog verklaard dat de hond ten tijde van dat eerste telefoongesprek met beklaagde nog kon staan en ook op klaagster reageerde. Hoewel het tijdstip waarop klaagster met beklaagde contact opnam doet vermoeden dat zij zich zorgen maakte over de gezondheid van haar hond, is op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, niet komen vast te staan dat er sprake was van een noodsituatie die tot onmiddellijk veterinair ingrijpen noopte. Beklaagde heeft in dupliek ook betwist dat tijdens het telefoongesprek aan de orde zou zijn gesteld dat de hond benauwd was en zuurstofgebrek had.

5.5. Beklaagde heeft onbestreden gesteld aan het eind van het telefoongesprek te hebben aangegeven dat het toch goed zou zijn dat de hond door de eigen dierenarts zou worden gezien, ook al waren er op dat moment geen tekenen die op een levensbedreigende situatie wezen. Dat haar eigen dierenarts vervolgens telefonisch niet bereikbaar bleek en dat klaagster hierna ook het praktijkadres van de dierenarts, die bereid was de hond in de nacht te ontvangen, niet heeft kunnen bereiken, kan beklaagde bezwaarlijk worden aangerekend. Op grond van het vorenstaande kan door het college met betrekking tot het eerste telefoongesprek die nacht niet worden geconcludeerd dat beklaagde verwijtbaar nalatig heeft gehandeld.

5.6. Omdat het betreffende praktijkadres die nacht niet kon worden bereikt, heeft klaagster besloten met haar echtgenoot en de hond naar de praktijk van beklaagde te rijden, alwaar zij voor een gesloten toegangspoort kwam te staan. Ter plekke is opnieuw telefonisch contact met beklaagde opgenomen. Ook over de inhoud en het verloop van dit tweede telefoongesprek lopen de lezingen van partijen uiteen. Klaagster stelt dat zij degene is geweest die beklaagde heeft gebeld, maar dat deze boos reageerde en dat, toen haar echtgenoot het gesprek wilde overnemen, de verbinding verbroken bleek te zijn. Beklaagde stelt daarentegen dat hij eerst de echtgenoot van klaagster aan de telefoon kreeg en vervolgens klaagster zelf die, mogelijk in paniek zijnde, de verbinding heeft verbroken. Beklaagde heeft gesteld dat hij klaagster niet meer terug heeft kunnen bellen -omdat haar  telefoonnummer niet op het display van zijn telefoon werd getoond-, waarna hij vanuit zijn woning, op ongeveer 9 kilometer afstand, naar de praktijk is gereden, alwaar hij vervolgens echter niemand meer aantrof.

5.7.  Voor zover klaagster zich erop heeft beroepen dat op de website van de praktijk van beklaagde stond vermeld dat de praktijk voor spoedgevallen 24 uur per dag bereikbaar was, volgt daaruit nog niet en mocht klaagster in redelijkheid ook niet verwachten dat ook gedurende 24 uur per dag een dierenarts op de praktijk aanwezig zou zijn. Ter zitting is gebleken dat in zoverre sprake is geweest van een misverstand, in die zin dat klaagster ten onrechte in de veronderstelling verkeerde  dat beklaagde tijdens het tweede telefoongesprek fysiek in het pand aanwezig was, hetgeen zij –ten onrechte- concludeerde uit het feit dat er op de praktijk licht brandde. Voor het overige geldt ook ten aanzien van het tweede telefoongesprek die nacht, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen hierover, dat het voor het college niet mogelijk is om de relevante feiten vast te stellen en te kunnen concluderen dat aan de zijde van beklaagde sprake is geweest van een weigering om veterinaire hulp te bieden. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat aan het woord van klaagster minder waarde wordt gehecht dan aan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Zoals hiervoor uiteen is gezet, kunnen de relevante feiten in deze door het college niet worden vastgesteld. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-van Dijk, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M., van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 april  2017, bij afwezigheid van mr. T. Rothuizen-Van Dijk,  door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.