ECLI:NL:TDIVTC:2017:13 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/57 2016/58 2016/59

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:13
Datum uitspraak: 20-04-2017
Datum publicatie: 09-06-2017
Zaaknummer(s):
  • 2016/57
  • 2016/58
  • 2016/59
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: De klachten komen er, naar de kern genomen, op neer dat beklaagden ten aanzien van de kat van klagers tekort zijn geschoten in hun diagnostiek en behandeling, als gevolg waarvan intoxicatie en nierfalen is opgetreden en de kat in een shock is komen te verkeren, die niet is onderkend en behandeld, met als gevolg dat klagers hun dier hebben moeten laten inslapen. Ongegrond.

V                      klagers,

tegen

W,                    beklaagde sub 1 (zaak nr. 2016/57),

X,                      beklaagde sub 2 (zaak nr. 2016/58),

Y,                     beklaagde sub 3 (zaak nr. 2016/59),

hierna gezamenlijk te noemen: beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het tegen beklaagden gericht klaagschrift. Beklaagden hebben gezamenlijk verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die plaatsvond op 26 januari 2016. Alleen de beklaagden waren daarbij aanwezig. Klagers hebben zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHTEN

De klachten komen er, naar de kern genomen, op neer dat beklaagden ten aanzien van de kat van klagers tekort zijn geschoten in hun diagnostiek en behandeling, als gevolg waarvan intoxicatie en nierfalen is opgetreden en de kat in een shock is komen te verkeren, die niet is onderkend en behandeld, met als gevolg dat klagers hun dier hebben moeten laten inslapen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klagers, een Europese Korthaar, die 17 jaar oud was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid.

3.2. Op donderdagmiddag 9 juni 2016 hebben klagers met de kat beklaagde sub 1 geconsulteerd. Zij heeft de kat onderzocht en is qua werkdiagnose van cystitis uitgegaan. De kat heeft een injectie Loxicom toegediend gekregen en hiernaast is Loxicom in orale suspensie (druppels) meegegeven. Er werd afgesproken dat klagers zouden trachten urine van de kat op te vangen en deze de volgende dag voor onderzoek naar de praktijk te brengen.

3.3. In de late avond c.q. nacht heeft de kat veel gebraakt en werd ze sloom. De volgende ochtend, op vrijdag 10 juni 2016, is hierover door klagers telefonisch contact opgenomen met de praktijk en heeft in de middag een consult bij beklaagde sub 2 plaatsgevonden. Hij heeft klinisch en bloedonderzoek uitgevoerd en is uitgegaan van een ontsteking en chronische nierinsufficiëntie. De kat is opgenomen en aan een infuus gelegd en er is een behandeling ingezet met antibraakmiddel (Cerenia), een antibioticum (Noroclav) en een NSAID (Norocarp).

3.4. Op zaterdag 11 juni 2016 was beklaagde sub 1 de dienstdoende dierenarts, die de kat heeft geobserveerd en onderzocht en die de reeds ingestelde behandeling met Cerenia en Noroclav heeft voortgezet. Klagers hebben hun  kat die dag bezocht en beklaagde sub 1 heeft hen geadviseerd om het dier in ieder geval tot maandag met een infuusbehandeling in opname te houden. Er is die dag tevens urineonderzoek uitgevoerd.

3.5. Op zondag 12 juni 2016 was beklaagde sub 3 de dienstdoende dierenarts. Over de klinische situatie van de kat heeft die dag telefonisch contact met klagers plaatsgevonden en de reeds ingestelde behandeling met Cerenia en Noroclav is voortgezet, waarna de volgende dag althans op dinsdag hernieuwd bloedonderzoek zou plaatsvinden.

3.6. Op maandag 13 juni 2016 is de kat door beklaagde sub 2 klinisch onderzocht en heeft bloedonderzoek plaatsgevonden, waaruit bleek dat de nierwaarden genormaliseerd waren, maar dat de kat anemie had, mogelijk tengevolge van hemolyse ( Auto Immuun Haemolytische Anaemie). Dit is met klagers op de praktijk  besproken. Er is nog een FIV/FeLV (Feline leukemie virus) test verricht, maar geen verder onderzoek en klagers hebben hun kat mee naar huis genomen.  

3.7. De volgende dag, op 14 juni 2016, hebben klagers telefonisch contact opgenomen met de praktijk en beklaagde sub 2 gesproken omdat het slecht ging met de kat, die een dikke buik had gekregen, versneld ademde c.q. hijgde en niet meer kon staan. Beklaagde sub 2 heeft zich diezelfde dag naar de woning van klagers begeven en de kat is aldaar geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klagers, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de kat geen sectie is verricht en dat er aldus geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak. Verder geldt als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of de meest optimale zorg is verleend, maar om de vraag of het veterinair handelen van de dierenarts binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Een ander uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat een dierenarts alleen verantwoordelijk is voor zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen, zodat college het handelen van iedere beklaagde afzonderlijk zal bespreken. Naar vaste jurisprudentie kan verder niet worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Van dat laatste is niet kunnen blijken.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1, (zaaknummer 2016/57)

5.3. Beklaagde is de behandelend en verantwoordelijke dierenarts geweest bij het consult op donderdag 9 juni 2016 en zij was op zaterdag 11 juni 2016 de dienstdoende dierenarts. Klagers verwijten haar dat zij een overdosering Loxicom aan de kat heeft toegediend, als gevolg waarvan bijwerkingen in de vorm van intoxicatie en vervolgens acuut nierfalen zouden zijn opgetreden en de kat in shock is komen te verkeren. Ook wordt haar verweten dat zij bloedonderzoek zou hebben geweigerd, dat geen urinekweek is gedaan en dat zij tijdens haar dienst op die bewuste zaterdag niet heeft onderkend dat de kat in shock verkeerde.

5.4. Het college overweegt eerstens dat het in de diergeneeskunde algemeen aanvaard en niet ongebruikelijk is om op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose een behandeling in te zetten, waarbij het dan wel aangewezen is om het effect ervan te controleren om te bezien of bijstelling van de diagnose en therapie in de rede ligt.

5.5. Met betrekking tot de aanleiding voor het consult op donderdag 9 juni 2016 en de klachten waarmee de kat werd aangeboden staat in de stukken c.q. patiëntenkaart genoteerd ‘niet kunnen plassen of poepen’. Beklaagde heeft gesteld dat zij bij het klinisch onderzoek van de kat heeft geconstateerd dat de slijmvliezen roze kleurden en dat er verder alleen een gespannen buik met mogelijk waterige inhoud van de darmen werd gevoeld. Ook waren er geen tekenen voor obstipatie en kon geen harde ontlasting in het rectum van de kat worden gevoeld. Gelet op de verkregen informatie uit de anamnese en haar klinische bevindingen, was naar het oordeel van het college verdedigbaar dat beklaagde qua waarschijnlijkheidsdiagnose uit is gegaan van (idiopatische) cystitis en dat zij voor een daarop gerichte behandeling heeft gekozen. Daarbij heeft zij klagers verzocht om thuis urine van de kat op te vangen en de volgende dag naar de kliniek te brengen voor onderzoek.

5.6. Naar het oordeel van het college mocht beklaagde in dit eerste stadium met het verrichte onderzoek volstaan. Het college kan zich verenigen met de visie van beklaagde dat bloedonderzoek bij een blaasprobleem niet direct geïndiceerd en nodig is (omdat het hoogstens een algemeen ontstekingsbeeld oplevert) en zij heeft ook gemotiveerd en afdoende uitgelegd waarom is afgezien van een urinekweek, te weten omdat daar steriele urine voor nodig was en bacteriële cystitis bij katten minder waarschijnlijk is. Overigens wees het nadien op zaterdag 11 juni 2016 uitgevoerde urineonderzoek ook op idiopatische cystitis en niet op een bacteriële blaasontsteking.

5.7. Voor zover de opgetreden ziekteverschijnselen door klagers worden geweten aan het gebruik van Loxicom, wordt overwogen dat dit een in Nederland ook voor katten geregistreerd diergeneesmiddel betreft, passend -pijnstillend en ontstekingsremmend- bij de werkdiagnose van beklaagde, hetgeen onverlet laat dat tevoren nimmer kan worden uitgesloten dat er bijwerkingen kunnen optreden, ook niet als het om een voor de eigen diersoort geregistreerd diergeneesmiddel gaat. Aldus treft beklaagde naar het oordeel van het college in ieder geval geen tuchtrechtelijk verwijt waar het betreft haar keuze om dit middel  in te zetten.

5.8. Beklaagde is bij de toepassing van de injectie Loxicom qua dosering uitgegaan van 0,06 ml per kilogram lichaamsgewicht, hetgeen een correcte dosering is in de situatie dat een eenmalige injectie wordt toegepast. Echter, in de situatie dat in het kader van een nabehandeling tegelijkertijd tevens een orale suspensie van het middel wordt verstrekt, zoals hier het geval is geweest, had met betrekking tot de injectie behoren te worden uitgegaan van 0,04 ml per kilogram lichaamsgewicht. Het college neemt anderzijds echter in aanmerking dat de kat de orale suspensie van het middel niet tot zich heeft genomen -klagers hebben de orale suspensie terug gegeven- en dat aldus feitelijk geen sprake is geweest van overdosering. Gelet hierop ziet het college er vanaf om aan de handelwijze van beklaagde in deze consequenties in de vorm van een tuchtmaatregel te moeten verbinden.

5.9. Beklaagde is verder op zaterdag 11 juni 2016 de dienstdoende dierenarts geweest. Blijkens de stukken lag de kat aan een infuus, at ze weer goed, braakte ze niet, had ze gedronken en geplast en bedroeg de lichaamstemperatuur 38,2 °Celsius. Op grond van de in verweer beschreven klinische bevindingen en nu ook geen sprake was van een lage lichaamstemperatuur of een verzwakte en afwijkende polsfrequentie, is niet aannemelijk geworden dat die zaterdag –in medische zin- sprake is geweest van een shock, zodat het college voorbij gaat aan de stelling van klagers dat beklaagde de verschijnselen ervan niet heeft onderkend.   Dat de kat, zoals klagers stellen, vergrote pupillen had, zou kunnen worden geweten aan het feit dat het dier angstig was en stress of mogelijk pijn had.

5.10. Op grond van het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld door te besluiten om de behandeling met Noroclav en Cerenia (in injectievorm geregistreerd voor katten) te continueren, waarbij ook op goede gronden aan klagers is geadviseerd de opname met infuusbehandeling (gedurende 3 dagen) nog tot na het weekend voort te zetten. Aldus wordt onvoldoende aanleiding gezien om te oordelen dat beklaagde tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, althans niet zodanig dat een tuchtmaatregel zou moeten volgen. De klacht jegens haar zal ongegrond worden verklaard.

b.   Ten aanzien van beklaagde sub 2, (zaaknummer 2016/58)

5.11. Beklaagde is de behandelend en verantwoordelijke dierenarts geweest op vrijdag 10, maandag 13, en dinsdag 14 juni 2016. Beklaagde wordt verweten dat hij de bijwerkingen van Loxicom heeft ontkend, onderzoek heeft geweigerd c.q. onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat hij de verschijnselen van shock niet heeft onderkend. Ook wordt hem verweten dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld, geen ic−opname heeft voorgesteld en dat hij een overdosis Noroclav en Dexamethason aan de kat zou hebben toegediend.

5.12.  In de middag van 10 juni 2016 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden, nadat klagers in de ochtend hadden gebeld en verteld dat de kat de avond en nacht ervoor veel had gebraakt en sloom was. Voor zover beklaagde wordt verweten de bijwerkingen van het middel Loxicom ontkend te hebben, heeft beklaagde gesteld dat hij tegen klagers heeft gezegd dat hij niet uitsloot dat de opgetreden ziekteverschijnselen in verband konden staan met de injectie, maar dat hij dit onwaarschijnlijk achtte. Beklaagde heeft erop gewezen dat het een eenmalige, systemische en niet overgedoseerde injectie betrof en dat de kat na injectie aanvankelijk opknapte en eerst in de late avond (omstreeks 23:00 uur) is gaan braken. Door het college kan, gelet op de tegenstrijdige lezingen die er door partijen zijn gegeven, niet worden vastgesteld wat er in deze precies door beklaagde is gezegd. Echter geldt ook hier, zoals hiervoor ten aanzien van beklaagde sub 1 reeds is overwogen, dat de keuze voor Loxicom op basis van haar werkdiagnose begrijpelijk en aanvaardbaar was en dat er altijd een kans bestaat dat bijwerkingen optreden, zonder dat daar onjuist veterinair handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. Beklaagde heeft verder veterinair juist gehandeld door in verband met het (door het braken ontstane) vochtverlies een intraveneuze, symptomatische infuusbehandeling in te stellen, die tevens dienst deed in het kader van de behandeling van de nierinsufficiëntie.

5.13. Bij het klinisch onderzoek die vrijdag kwam onder meer naar voren dat de slijmvliezen van de kat bleek en plakkerig waren, dat de lichaamstemperatuur 38 ºC bedroeg en dat de buik bol (maar soepel) aanvoelde. Beklaagde heeft  bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat er sprake was van verhoogde kreatinine-, ureum- en fosfaatwaarden, zijnde parameters voor de nierfunctie. Ook bleek daaruit een verhoogd aantal leucocyten en granulocyten, duidend op een ontstekingsreactie in het bloed. Gelet op de anamnese, het klinische beeld (17 jarige kat, bleke slijmvliezen, sloomheid, dehydratatie) en de bloeduitslag, mocht beklaagde naar het oordeel van het college differentiaaldiagnostisch van chronisch nierfalen en een infectie uitgaan en wordt de stelling van klagers, dat sprake is geweest van acuut nierfalen als gevolg van de injectie, door het college niet waarschijnlijk geacht.  Naast het vochtinfuus is Cerenia (in injectievorm geregistreerd voor katten) tegen het braken en de misselijkheid toegepast en is een breed spectrum antibioticum met Noroclav ingezet in verband met de gevonden ontstekingswaarden, naast dat een NSAID (Norocarp) en hypoallergeen voer is voorgeschreven. Het college heeft op die door beklaagde ingestelde therapie, die aansloot bij de diagnostiek, geen aanmerkingen. In verweer is verder uitgelegd dat van een overdosering Noroclav geen sprake is geweest, overigens ook niet op zaterdag, noch op zondag, waarin het college beklaagde(n) volgt.

5.14. Samenvattend is het college van oordeel dat beklaagde die vrijdag voldoende onderzoek heeft verricht en in redelijkheid tot zijn diagnose en ingestelde medicamenteuze therapie heeft kunnen komen. Uit het bloedonderzoek van die vrijdag is verder gebleken van een normale hematocrietwaarde, zodat er op dat moment geen tekenen waren die wezen op anemie. Beklaagde heeft verder een verdedigbare verklaring gegeven voor het feit dat die vrijdag geen aanvullend onderzoek in de vorm van bijvoorbeeld een bloeddrukmeting is uitgevoerd, omdat dit bij een gestresste kat die fysiologisch zout krijgt toegediend geen accurate meting oplevert en dergelijke onderzoeken ook geen meerwaarde hadden bij cystitis. Er was op die vrijdag 10 juni 2016 door klagers overigens nog geen urine ingeleverd voor urineonderzoek.

5.15. Voor zover beklaagde wordt verweten dat hij de verschijnselen van shock niet zou hebben erkend, staat voor het college niet vast dat daar in medische zin sprake van is geweest. Beklaagde heeft erop gewezen dat de kat at en had geplast, aan een infuus lag en geen te hoge polsfrequentie of te lage lichaamstemperatuur had, noch koude extremiteiten. Verder heeft beklaagde terecht aangevoerd dat ingeval van shock, de eerste behandeling niet wezenlijk anders zou zijn geweest dan die welke de kat heeft gekregen (staken Meloxicam, infuusbehandeling en anti-emeticum), zij het dat dit hier op basis van andere indicaties (dehydratie/nierinsufficiëntie) is gebeurd.

5.16. Op maandag 13 juni 2016 is opnieuw bloedonderzoek verricht, in eerste instantie om de nierfunctie te controleren. Dat beklaagde een lichte gewichtstoename van de kat heeft gesignaleerd (aanvulling vochttekort) en daarover kennelijk positief was, valt hem naar het oordeel van het college bezwaarlijk te verwijten. Beklaagde stelt dat geen sprake meer was van dehydratie en dat de turgor normaal was. Niettemin werd die maandag duidelijk dat de gezondheidstoestand van de kat was verslechterd. Bij het klinisch onderzoek is geconstateerd dat de slijmvliezen bleek en vochtig waren, dat de polsfrequentie 200 slagen per minuut bedroeg en dat de kat een versnelde ademhaling en een lichaamstemperatuur van 37,5 ºC had. Uit het bloedonderzoek bleek dat de nierwaarden weliswaar waren genormaliseerd, maar dat het aantal leucocyten en granulocyten was gestegen en de kat aan anemie leed, waarschijnlijk hemolytische ( Auto Immuun Haemolytische Anaemie) .

5.17. Het college kan beklaagde volgen waar in verband met de anemie is gekozen voor de toepassing van Dexamethason (een corticosteroïd) en gaat er op basis van de in verweer gegeven uitleg ook vanuit dat van een overdosering geen sprake is geweest. Klagers hebben niet althans onvoldoende weerlegd dat beklaagde de slechte conditie en prognose heeft besproken en dat hij de kat in opname wilde houden voor verdere onderzoeken (o.a. echo) naar de oorzaak van de anemie, die divers kon zijn, maar dat klagers alleen aan een FIV/FeLV-test wilden meewerken, die negatief bleek, en hun kat tegen zijn advies in hoe dan ook mee naar huis wilden nemen. In de patiëntenkaart staat hierover vermeld: “Eig. hebben al een plan bedacht en willen Kleintje perse naar huis. Denken dat ze niet eet door voer wat ze niet gewend is en door de stress situatie van de opname. Nog 2 dagen cerenia geven. Als thuis niet eet, of toch weer gaat braken willen eig. waarschijnlijk euthanasie. …”

5.18. Onder de geschetste omstandigheden en er vanuit gaande dat klagers de kat mee naar huis worden nemen, acht het college niet redelijk om beklaagde achteraf te verwijten dat hij op 13 juni 2016 geen verdere onderzoeken heeft willen doen, geen ic−opname heeft voorgesteld of een deskundige heeft ingeschakeld. Beklaagde heeft verder voor het mee naar huis geven van de kat nog medicatie toegediend c.q. voorgeschreven –Dexamethason, Cerenia, Doxycycline- hetgeen echter niet heeft kunnen voorkomen dat de volgende dag een verslechtering in de conditie  is opgetreden en de kat moest worden geëuthanaseerd.

5.19.  Op grond van het voorgaande acht het college niet komen vast te staan dat beklaagde nadere onderzoeken heeft geweigerd of anderszins verwijtbaar onjuist of nalatig heeft gehandeld. Het veterinair handelen van beklaagde is naar het oordeel van het college binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening gebleven en de klacht jegens hem zal ongegrond worden verklaard.    

c.   Ten aanzien van beklaagde sub 3, (zaaknummer 2016/59)

5.20. Beklaagde is de dienstdoende dierenarts geweest op zondag 12 juni 2016. Hem wordt verweten die dag geen algemeen onderzoek te hebben verricht, bijwerkingen van  Loxicom te hebben genegeerd en tekenen van shock niet te hebben herkend.

5.21. Het college is van oordeel dat van de zijde van klagers onvoldoende is gesteld om aan te kunnen nemen dat het door beklaagde verrichte onderzoek ontoereikend is geweest. Beklaagde heeft dienaangaande gesteld dat hij eerstens tevoren met beklaagde sub 1, overleg heeft gepleegd –in het kader van de overdracht patiënt- en via haar vernam dat de kat de vorige dag goed had gegeten en het dier leek op te knappen. Beklaagde stelt dit ook zelf op die zondag te hebben geconstateerd. Volgens beklaagde keek de kat om zich heen en was ze alert, had ze niet meer gebraakt, brokjes gegeten en geplast. Hiernaast had de kat een normale ademhaling, was ze niet benauwd en lag ze aan het infuus. Met beklaagde is het college van oordeel dat de beschreven klinische situatie niet duidt op shock of anemie en dat aldus niet kan worden geconcludeerd dat beklaagde tekenen daarvan niet heeft onderkend.

5.22. Beklaagde heeft de klinische situatie telefonisch met klagers besproken, waarbij is aangegeven dat de volgende dag of de dag daarna bloedonderzoek zou worden gedaan ter controle van de nierwaarden. Gelet op het voorgaande kan het college beklaagde volgen waar hij de reeds ingestelde behandeling met Noroclav en Cerenia heeft voortgezet, waaraan niet af kan doen dat die avond werd overgeschakeld op ander voer. Beklaagde heeft verder gesteld dat die dag bij controle het rectum van de kat zo goed als leeg bleek, reden waarom hij daaromtrent  in de patiëntenkaart een notitie heeft gemaakt, feitelijk alleen bedoeld als geheugensteun om de ontlasting in de gaten te houden. Naar het oordeel van het college is die zondag niet gebleken van zodanig verontrustende signalen, dat beklaagde terstond nader onderzoek had behoren te adviseren of uit te voeren. Beklaagde heeft verder een aanvaardbare verklaring gegeven voor het feit dat geen bacteriologisch onderzoek van de urine is verricht, omdat bacteriële cystitis bij katten eerder uitzondering dan regel is, waar de kweekuitslag ook diverse dagen op zich zou laten wachten. Ook ten aanzien van beklaagde sub 3 is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van veterinair onjuist of onzorgvuldig handelen dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen.

Ten aanzien van alle beklaagden

5.23. Het college heeft bij de beoordeling van de klachten de door klagers beschreven meningen van anoniem gebleven personen -een dierenarts, een humaan verpleegkundige en een student diergeneeskunde-  buiten beschouwing gelaten. Deze personen hebben de kat niet gezien en zijn niet bij het onderzoek en de behandeling betrokken geweest, waar ook geldt dat er geen sectie is verricht en er dus geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak. Voor zover beklaagden nog andere verwijten zijn gemaakt die hiervoor niet zijn besproken, geldt dat deze te algemeen of onvoldoende specifiek zijn geformuleerd dan wel niet veterinair van aard zijn, althans gaat het om verwijten die niet van zodanig gewicht zijn dat daaraan tuchtrechtelijke consequenties zouden moeten worden verbonden.

5.24. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING 

Het college:

in de zaken met de nummers 2016/57, 2016/58 en 2016/59:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-Van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs.  J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2017, bij afwezigheid van mr. Rothuizen-Van Dijk,  door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.