ECLI:NL:TDIVBC:2017:9 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 16/13

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2017:9
Datum uitspraak: 07-06-2017
Datum publicatie: 11-06-2018
Zaaknummer(s): VB 16/13
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Hond. In geschil is of de dienstdoende dierenarts  tijdens  een nachtdienst klaagster had moeten uitnodigen om naar de praktijk te komen om te beoordelen hoe ziek de hond was en om te bepalen of, en zo ja welk, verder onderzoek nodig zou zijn.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 7 juni 2017 in de zaak VB 16/13

X , dierenarts  te A,

beklaagde in eerste aanleg, appellant  van een uitspraak

van 2 september  2016 van het Veterinair  Tuchtcollege  (2014/83),

hierna te noemen:  dierenarts,

tegen

Y , wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen:  klaagster.

1          Het geding

Bij beroepschrift van 24 oktober 2016 is de dierenarts bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, waarbij de klacht dat dat hij als dienstdoend  dierenarts  tijdens  een nachtdienst  aan de zieke hond van klaagster geen veterinaire zorg heeft willen verlenen, gegrond is verklaard. De dierenarts heeft een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren gekregen. De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 21 april 2017, waar de dierenarts en klaagster hun standpunten hebben toegelicht. Hierna is de uitspraak bepaald.

2          De voorgeschiedenis

2.1. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde:

"3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een teef, geboren op 5 juli 2002.

3.2. In de avond van 12 oktober 2014 tussen 23:30 en 24:00 uur heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts, omdat haar hond al de hele dag ziek was geweest en inmiddels ook niet meer kon staan. Beklaagde heeft na een anamnese aangegeven dat er vermoedelijk sprake was van een probleem in de hersenen en klaagster geadviseerd de situatie af te wachten en zich de volgende ochtend met de hond tot haar eigen dierenarts te wenden.

3.3. In het klaagschrift staat vermeld dat de gezondheidsgesteldheid van de hond de volgende ochtend was verslechterd. Klaagster is met het dier naar haar eigen dierenarts gegaan, die na een klinisch onderzoek concludeerde dat de hond een hersenbloeding had gehad en dat de situatie zorgelijk was. In overleg met klaagster is besloten om te bezien of een medicamenteuze behandeling nog effect zou sorteren. De dierenarts heeft per injectie Cerenia, Vareen en Biodyl toegediend, naast dat Prednisolon is voorgeschreven. Later die middag is de conditie van de hond zodanig achteruit gegaan, dat moest worden besloten tot euthanasie. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de overlevingskansen van de hond groter waren geweest als ze door beklaagde tijdens diens nachtdienst was onderzocht en behandeld."

3.         De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

3.1. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

"5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college heeft zich eerder uitgesproken over de wijze waarop een dienstdoend dierenarts behoort te handelen bij een nachtelijk verzoek om hulp. Daarbij wordt als hoofdregel aangehouden dat op de dierenarts de verplichting rust om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen van te overtuigen of er al dan niet spoedhulp moet worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.3. In casu staat vast dat klaagster telefonisch aan beklaagde heeft gemeld dat haar hond de hele dag ziek was geweest (niet eten en niet drinken) en op dat moment sinds een half uur niet meer kon staan. Niet in geschil is dat beklaagde hierna aan klaagster heeft gevraagd of de ogen van de hond heen en weer bewogen (nystagmus) en dat hij, nadat die vraag door klaagster bevestigend was beantwoord, is uitgegaan van een probleem in de hersenen. Beklaagde heeft klaagster vervolgens geadviseerd om de situatie af te wachten en zich de volgende ochtend met de hond tot haar eigen dierenarts te wenden.

5.4. Voor zover beklaagde stelt dat het geen meerwaarde had om de hond in de nacht op de praktijk te onderzoeken, gaat het college daar niet in mee. Naar het oordeel van het college kon op basis van het telefoongesprek en dus op afstand de ernst van het (hersen)probleem en de noodzaak om medicatie of een infuusbehandeling in te zetten niet naar behoren worden ingeschat, naast dat op voorhand niet kon worden uitgesloten dat er sprake was van een ander onderliggend ziektebeeld (zoals vestibulaire ataxie ten gevolge van een ontsteking) waarbij terstond veterinair handelen in de rede lag of van een situatie waarin bijv. euthanasie geboden was en niet tot de volgende ochtend kon worden gewacht. Voor zover beklaagde heeft gesteld dat de situatie in zijn visie niet acuut was, nu de hond al de hele dag ziek was geweest, geldt dat er die avond kort voor het telefoongesprek tussen partijen een extra en ernstig te nemen complicatie was bijgekomen, te weten dat de hond niet meer kon staan, hetgeen aan beklaagde is medegedeeld. Mede gelet hierop was er naar het oordeel van het college voldoende reden om klaagster in ieder geval aan te bieden om met de hond naar de praktijk te komen om aldus te kunnen beoordelen of sprake was van een spoedsituatie die geen uitstel tot de volgende ochtend kon dulden. Een zodanig aanbod is door beklaagde niet gedaan en de klacht wordt in zoverre gegrond geacht, waaraan niet afdoet dat ongewis blijft of de kwestie een andere afloop had gekend indien de hond wel al in de nacht door beklaagde was gezien c.q. behandeld." 

4          De beoordeling van het beroep

4.1. In geschil is of de dienstdoende dierenarts  tijdens  een nachtdienst  de hond van klaagster, Romy, had moeten uitnodigen om naar de praktijk te komen om te beoordelen hoe ziek de hond was en om te bepalen of, en zo ja welk, verder onderzoek nodig zou zijn.

4.2. De dierenarts  heeft in zijn beroepschrift betoogd dat hij tijdens het telefonisch onderhoud met klaagster  tot een duidelijke anamnese heeft kunnen komen, namelijk dat er iets in de hersenen van Romy fout zat, en dat hij na grondig uitvragen tot de overtuiging was gekomen dat een bezoek aan de praktijk door klaagster met de hond Romy geen meerwaarde had. Volgens de dierenarts ontstond het probleem toen een opvolgend dierenarts had beweerd dat het beter was geweest als de hond de vorige avond nog was ingespoten met vitamine B omdat hij hier goede resultaten mee had. Volgens de dierenarts had er geen hulp geboden kunnen worden zonder dat er verder onderzoek zou zijn gedaan in de vorm van een scan en dat is 's nachts niet mogelijk. Bovendien had er dan 's nachts waarschijnlijk nog niets gedaan kunnen worden. De hond had geen klachten die voor hem aanleiding waren om de hond direct naar de praktijk te laten komen.

4.3. Ter zitting heeft de dierenarts verklaard dat hij bij nader inzien het aanbod aan klaagster had moeten doen om met de hond naar de praktijk te komen.

4.4. Naar ter zitting is toegelicht, ligt in deze verklaring niet besloten dat afstand is genomen van de stelling dat een bezoek aan de praktijk geen meerwaarde  zou hebben gehad. Dit is wellicht achteraf gezien juist, doch dat neemt niet weg dat het Veterinair Beroepscollege evenals het Veterinair Tuchtcollege van oordeel is dat er voor de dierenarts voldoende redenen waren had om klaagster aan te bieden om met de hond naar de praktijk te komen om te kunnen beoordelen of sprake was van een spoedsituatie die geen uitstel tot de volgende ochtend kon dulden. Het Veterinair Beroepscollege verenigt zich met de hiervoor onder 5.4. weergegeven overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege. Het betoog van de dierenarts slaagt derhalve niet.

4.5. Het voren overwogene leidt derhalve tot de slotsom dat hetgeen de dierenarts in beroep heeft aangevoerd niet tot een andere beslissing dan het Veterinair Tuchtcollege heeft genomen kan leiden, zodat het beroep dient te worden verworpen.

5          Beslissing in beroep

Het Veterinair  Beroepscollege:

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter, en de leden mw. mr J.M. van

Jaarsveld, mr. G. van der Wiel, mw. drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar . (dierenarts), in tegenwoordigheid van mw. mr. drs. F.H.H. Wieringa, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 7 juni 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                 w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris