ECLI:NL:TDIVBC:2017:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 17/01

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2017:8
Datum uitspraak: 02-11-2017
Datum publicatie: 11-06-2018
Zaaknummer(s): VB 17/01
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen:
  • Gegrond, geen maatregel
  • Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak. Klager in zijn klacht in beginsel niet ontvankelijk indien meer dan twee jaar is verlopen tussen het tijdstip waarop de beklaagde dierenarts gegronde redenen had om aan te nemen dat tegen hem een tuchtklacht zou worden ingediend en het moment waarop de klacht is ingediend.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 2 november 2017

in de zaak VB 17/01 van

X , dierenarts te A,                              

beklaagde in eerste aanleg, appellant in beroep,

hierna te noemen: de dierenarts dan wel X.

tegen

Y , de ambtenaar bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren, te Den Haag,

klaagster in eerste aanleg, verweerster in beroep,

hierna te noemen: de klachtambtenaar.

1.      Het verloop van het geding

Het Veterinair Tuchtcollege (hierna: het VTC) heeft bij uitspraak van 6 januari 2017

(VTC 2015/97) de klacht van de klachtambtenaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.000,- opgelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren.

Tegen deze uitspraak heeft de dierenarts bij brief van 28 februari 2017 (op 1 maart 2017 ingekomen) bij het Veterinair Beroepscollege (hierna: het VBC) beroep ingesteld.

De klachtambtenaar heeft bij brief van 2 mei 2017 een verweerschrift ingediend.

Gedateerd 12 september 2017 heeft de dierenarts per e-mail het VBC nog een nadere schriftelijke toelichting op zijn beroepschrift toegezonden.

De behandeling ter openbare zitting van het VBC heeft plaatsgevonden op 15 september 2017, waar de dierenarts, vergezeld van zijn gemachtigde en de gemachtigd klachtambtenaar Z, vergezeld van de heer U van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (verder: NVWA), hun standpunten hebben toegelicht.

2.        Vooraf

Allereerst ligt voor het bezwaar van de klachtambtenaar tegen het te laat indienen door de dierenarts van het stuk, gedateerd 12 september 2017 en op dezelfde datum ingekomen bij het VBC.

De dierenarts is in de gelegenheid gesteld tot zeven dagen voor de zitting op 15 september 2017 nog nadere stukken in te dienen. Met bedoeld stuk was hij dus te laat. Het VBC zal het bezwaar van de klachtambtenaar honoreren en het betreffende stuk buiten beschouwing laten wegens overschrijding van de termijn.

Hierbij laat het college meewegen dat de dierenarts bij zijn beroepschrift van 28 februari 2017 een dergelijk stuk al heeft aangekondigd, met de toezegging dit uiterlijk 14 dagen voor de zitting te zullen overleggen. Een eerdere zittingsdatum vóór de zomer is op zijn verzoek uitgesteld. In deze situatie valt niet in te zien dat de dierenarts nergens in de tussen liggende maanden gelegenheid heeft gehad het bedoelde stuk tijdig in te dienen. De ter verontschuldiging aangevoerde privéomstandigheden zijn daartoe, hoe ingrijpend ook, niet voldoende om deze overschrijding van de termijn te rechtvaardigen.

3.     De feiten

3.1.     De dierenarts heeft geen grieven aangevoerd tegen de overwegingen van het VTC onder het kopje “de voorgeschiedenis”, zodat het VBC uitgaat van de daarin weergegeven feiten.

3.2.     In beroep gaat het over het volgende.

a)        Sinds 1999 voert de dierenarts zelfstandig een dierenartspraktijk in A, thans ondergebracht in de Dierenartspraktijk V BV (verder: DAP V), waarvan hij indirect enig eigenaar en directeur is. Daarnaast houdt X zich sedertdien bezig met groothandelsactiviteiten in dierbenodigdheden, waaronder geneesmiddelen. De daarvoor benodigde groothandelsvergunning met de code AK staat op naam van genoemde vennootschap. Op basis van deze vergunning is X de verkoop toegestaan van “vrije” diergeneesmiddelen en diergeneesmiddelen met de URA- UDA en UDD status, met dien verstande dat hij deze receptplichtige geneesmiddelen niet rechtstreeks aan eindgebruikers/dierhouders mag verstrekken.

b)        In de jaren voorafgaande aan 16 juli 2013 was één van de klanten van de groothandel W (verder: W), die met zijn echtgenote in een eenmanszaak onder de naam T (verder: T), destijds gevestigd te B, gemeente C, handelde in dierbenodigdheden, die door Horse Care via internet werden doorverkocht aan eindgebruikers/dierhouders. T beschikte toen over een AK-vergunning, op basis waarvan naast ”vrije” geneesmiddelen ook op recept van een dierenarts URA geneesmiddelen mochten worden verkocht. T kocht de door haar ter verkoop aangeboden diergeneesmiddelen in bij de groothandel van X.

c)        X zette vanuit de groothandel diergeneesmiddelen via T af in Duitsland. Met betrekking tot deze handel heeft X in 2008 (naar eigen zeggen op advies van een medewerker van de NVWA) met W de op schrift gestelde afspraak gemaakt dat de medicijnen die W verstrekt werden uit de apotheek van DAP V bestemd waren voor gebruik in Duitsland en volgens afspraak gedekt werden door een door T aan X te verstrekken “Apothekersgenehmiging” van een apotheek, dan wel een “Approbation” van een (apotheekhoudend) dierenarts. De schriftelijke afspraak diende om te garanderen dat er niet geleverd werd aan dierhouders, maar er steeds een Duitse dierenarts of apotheker tussen zat.

d)        In de periode van 1 januari 2012 t/m 16 juli 2013 heeft T onder overlegging van de benodigde Apothekersgenehmigung/Approbation van X meermalen onder meer de volgende (dier)geneesmiddelen gekocht:

- Pergolide (door Nederlandse dierenartsen in het kader van de zgn. cascaderegeling ingezet humaan geneesmiddel);

- Equipalazone (diergeneesmiddel, niet geregistreerd in Nederland);

- Baytril (diergeneesmiddel, in Nederland derde keuze antibioticum, niet geregistreerd voor paarden).

e)        In genoemde periode heeft T deze (dier)geneesmiddelen zonder geldig recept rechtstreeks verkocht aan dierhouders in Nederland. T handelde hiermee in strijd met de haar afgegeven vergunning, dus illegaal. Met betrekking tot deze handel heeft W X een schriftelijke verklaring, getekend op 15 december 2015, verstrekt, inhoudende voor zover van belang:

“(…) De diergeneesmiddelen welke terug geleverd zijn aan Nederland heb ik tegen onze uitdrukkelijke en schriftelijk vastgelegde afspraak en zonder uw medeweten geleverd. U wist niet beter dan dat deze diergeneesmiddelen geleverd werden, in lijn met de wet, aan de dierenarts welke op de Approbation vermeld stond. Ik heb u op dit punt misleid (…).”

f)        Op 27 maart 2012 ontving de NVWA van het Duitse Bundeskriminalamt het bericht dat er in Duitsland via de website van T receptplichtige diergeneesmiddelen werden verkocht en dat het echtpaar W daarvoor in Duitsland strafrechtelijk werd vervolgd. De NVWA werd geadviseerd om met betrekking tot de bedoelde website en de verkoop van recept plichtige diergeneesmiddelen in Nederland nader onderzoek in te stellen. Met dit onderzoek is door de NVWA onder de naam ‘Dommel’ eind juni 2012 een aanvang gemaakt. In het kader van dit onderzoek is X als verdachte gehoord op 7 oktober 2013. Het door de NVWA opgemaakte berechtingsrapport is afgesloten op 17 januari 2014. Op 17 oktober 2015 is door de klachtambtenaar de klacht tegen X ingediend bij het VTC.

4.        De klacht en het verweer

4.1.    De klachtambtenaar heeft op grond van artikel 8.15 van de Wet dieren een klacht ingediend bij het VTC en heeft in eerste aanleg gevorderd de dierenarts een boete van

€ 3.500,- op te leggen. De klachtambtenaar baseerde haar klacht op de stelling dat de dierenarts in strijd heeft gehandeld met het in de periode 1 januari 2012 tot en met 16 juli 2013 nog geldende artikel 14 aanhef en onderdeel b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde (hierna: WUD) door in strijd met zijn vergunning voor groothandel, ten behoeve van houders van dieren Pergolid, Equipalazone, Baytril en verschillende ontwormmiddelen te leveren aan T, terwijl T uitsluitend ‘vrije’ en URA-middelen mocht verhandelen. In beroep heeft de klachtambtenaar, gelet op de door het VTC deels gegrond verklaarde klacht, gevorderd de dierenarts een boete van € 2.000,- op te leggen.

Het VTC heeft niet bewezen verklaard dat X vanuit zijn groothandel willens en wetens heeft meegewerkt aan verkoop via T aan dierhouders van wormpasta’s (URA), waarbij door T gebruik werd gemaakt van (kennelijk door T vervalste) recepten van de dierenarts. Voorts heeft het VTC uitdrukkelijk overwogen de handel van X in geneesmiddelen via T aan Duitse afnemers buiten beschouwing te laten. Tegen deze beide oordelen heeft de klachtambtenaar geen incidenteel appel ingesteld, zodat deze in beroep buiten de beoordeling blijven.

4.2.     Ter zitting is namens de klachtambtenaar desgevraagd bevestigd dat de klacht in beroep nog het volgende inhoudt.

Ten tijde van de leveringen in de periode 1 januari 2012 t/m 16 juli 2013 door X vanuit zijn groothandel, van de (dier)geneesmiddelen Pergolide, Equipazalone en Baytril aan T, wist X als dierenarts, althans bestond het voor X in die hoedanigheid kenbare risico dat T, in strijd met haar vergunning, deze (dier)geneesmiddelen zonder tussenkomst van een dierenarts/zonder recept door zou leveren aan houders van dieren in Nederland, die deze ongecontroleerd, onjuist en onzorgvuldig zouden inzetten, zoals ook is gebeurd. Deze dieren liepen daardoor het risico geen veterinair verantwoorde behandeling te krijgen. Met zijn handelwijze die niet werd gedekt door zijn groothandelsvergunning, schiep X als dierenarts ernstige risico’s voor de gezondheid van dier en mens en zodoende is hij tuchtrechtelijk verwijtbaar te kort geschoten in zijn verantwoordelijkheid als dierenarts.

4.3.     Het VTC heeft bewezen geacht dat X wist of althans moest weten van de illegale handel van T, waarbij het VTC hem mede verantwoordelijk hield voor het met de leveranties van Pergolide, Equipazalone en Baytril aan T gepaard gaande, onnodige en vermijdbare risico dat de (dier)geneesmiddelen zonder tussenkomst van een dierenarts bij Nederlandse dierhouders terecht konden komen met alle risico’s van dien.

Voorts heeft het VTC overwogen dat er in het geval van X sprake was van een zodanige persoonlijke betrokkenheid bij zijn groothandelsactiviteit en verwevenheid met zijn dierenartsenpraktijk dat hij in zijn hoedanigheid van dierenarts en dus in tuchtrechtelijke zin voor de gang van zaken met T verantwoordelijk kon worden gehouden.

Het VTC heeft het tijdsverloop laten meewegen bij de hoogte van de opgelegde boete.

4.4.     De dierenarts heeft tegen de hem ingebrachte klacht zowel in eerste aanleg als in beroep verweer gevoerd.

In beroep heeft hij de volgende grieven tegen de uitspraak van het VTC ingebracht, verkort en zakelijk weergegeven:

1. Met het indienen van de klacht op 17 oktober 2015 heeft de klachtambtenaar de redelijke termijn overschreden, waardoor deze in zijn klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard.

2. X voert zijn groothandelsactiviteiten in een andere entiteit dan zijn dierenartspraktijk en daarom is hij voor deze activiteiten niet onderhevig aan het veterinair tuchtrecht.

3. X wist niet, noch behoorde te weten van de illegale doorverkoop door T aan Nederlandse dierhouders van de door X geleverde (dier)geneesmiddelen Pergolide, Equipazalone en Baytril, zodat hij als dierenarts niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de daaruit voortvloeiende risico’s voor dier en mens.

4. X heeft in 2007/2008 de leveranties van (receptplichtige dier)geneesmiddelen aan Duitse dierenartsen via T afgestemd met de (rechtsvoorganger van de) NVWA, die aan X de door hem nadien gevolgde handelwijze heeft geadviseerd. X wordt nu als het ware gemangeld tussen geadviseerd beleid en handhaving door één en dezelfde dienst.

5.        De beoordeling van het beroep door het VBC

5.1.     Allereerst is aan de orde de door de dierenarts opgeworpen vraag of de klachtambtenaar gelet op de redelijke termijn in haar klacht ontvankelijk kan worden geacht. Het VBC beantwoordt deze vraag ontkennend en neemt daarbij het volgende in aanmerking.

5.2.     Vaststaat dat de NVWA haar onderzoek is gestart eind juni 2012 en heeft afgerond op 17 januari 2014. In dat kader is de dierenarts op 7 oktober 2013 als verdachte gehoord. De klacht betreft gedragingen in de periode van 1 januari 2012 t/m 16 juli 2013.

De dierenarts stelt dat de klacht tegen hem binnen twee jaar na het gebeuren waarop de klacht ziet had dienen te worden voorgelegd aan het VTC. Nu in zijn geval de klacht eerst meer dan drie jaar later is ingediend, meent de dierenarts dat het VTC had moeten beslissen de klacht niet meer in behandeling te nemen.

De klachtambtenaar erkent dat haar klacht na afloop van de termijn van twee jaar is ingediend en noemt daarvan als oorzaak het feit dat aan andere op dat moment meer belangrijk geachte zaken prioriteit is gegeven. Zij verzocht het VTC de zaak desondanks in behandeling te nemen vanwege de ernst van de aan de dierenarts verweten gedragingen.

5.3.     Aan dit verzoek heeft het VTC zoals gezegd voldaan. Het college heeft met betrekking tot het beroep van de dierenarts op overschrijding van de redelijke termijn als volgt overwogen en beslist.

“ 5.15. Met betrekking tot de op te leggen maatregel wordt door het college meegewogen dat de leveringen die zich te lang voor indiening van de klacht hebben voorgedaan buiten beschouwing blijven en dat er, nadat beklaagde door de NVWA op de hoogte werd gebracht dat er mogelijk een tuchtprocedure zou volgen, door de klachtambtenaar erg lang is gewacht met indiening van de klacht. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat niet is gebleken dat beklaagde inzake de handel in ontwormmiddelen een verwijt treft en dat T in de eerste plaats blaam treft voor de hier in het geding zijnde kwalijke gang van zaken. Rekening houdend met een aftrek c.q. matiging (ad € 500) ter zake van de hiervoor genoemde omstandigheden, acht het college na te melden maatregel passend en geboden."

5.4.     Het VBC stelt voorop dat het veterinair tuchtrecht ten doel heeft het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het weren en beteugelen van misslagen daarin. Met betrekking tot dit algemene belang in relatie tot de redelijke termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend, overwoog het Veterinair Beroepscollege al eerder (VB 03/14) dat dit algemeen belang evenwel niet dermate zwaarwegend is, dat het onder alle omstandigheden prevaleert boven het belang van beroepsbeoefenaren om niet te worden geconfronteerd met tuchtklachten die betrekking hebben op zaken die in een ver verleden liggen. Hierbij gaat het om de bescherming van het belang van de beroepsbeoefenaar door het ook in het tuchtrecht in aanmerking te nemen beginsel van de rechtszekerheid. In verband met dit beginsel dient aan de hand van de omstandigheden van het desbetreffende geval te worden nagegaan of het rechtens aanvaardbaar is dat een tuchtklacht, die betrekking heeft op zaken die ten tijde van het indienen van de klacht in een ver verleden liggen, inhoudelijk wordt beoordeeld.

5.5.     Uit de hierboven weergegeven standpunten van beide partijen over de in het tuchtrecht in acht te nemen redelijke termijn en de verwijzing van de klachtambtenaar naar eerdere jurisprudentie van het VBC, blijkt dat hierover onduidelijkheid bestaat.

Anders dan eerder door het college is overwogen neemt het VBC thans tot uitgangspunt, mede in het licht van art. 6 EVRM, dat de klager in zijn klacht in beginsel niet ontvankelijk wordt verklaard indien meer dan twee jaar is verlopen tussen het tijdstip waarop de beklaagde dierenarts gegronde redenen had om aan te nemen dat tegen hem een tuchtklacht zou worden ingediend en het moment waarop de klacht is ingediend. In het geval van een klacht van de klachtambtenaar tegen een beroepsbeoefenaar is dat niet anders. Een en ander kan tot uitzondering leiden indien en voor zover er sprake is van door de klager aan te geven bijzondere omstandigheden, die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.

In dit geval was het moment van bekendheid voor X zijn verhoor als verdachte door de NVWA op 7 oktober 2013 (waarin hem al gemeld was dat er een klacht zou worden ingediend), de klacht volgde meer dan twee jaar nadien op 17 november 2015. Het enkele feit dat de klachtambtenaar aan andere prioriteiten voorrang heeft gegeven is naar het oordeel van het VBC onvoldoende om in dit geval als verschoonbaar te worden aangemerkt. De klachtambtenaar maakt niet duidelijk waarom zij deze afweging heeft gemaakt, terwijl zij herhaaldelijk het grote belang van de zaak tegen X en het principiële karakter daarvan onderstreept door te stellen dat hij met zijn medewerking aan de illegale verkoop door T van receptplichtige geneesmiddelen ernstig is te kort geschoten in zijn verantwoordelijkheid als dierenarts, met alle risico’s van dien voor dier en mens.

5.6.     De conclusie uit het voorgaande is dat de klachtambtenaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de klacht tegen de dierenarts.

Dit brengt mee dat het college niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak en daarom de overige grieven onbesproken zal laten.

6.        De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van het VTC en

- verklaart de klachtambtenaar in haar klacht tegen de dierenarts niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mevrouw mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mevrouw mr. J.M. Willink, mevrouw mr. J.M. van Jaarsveld, mevrouw dr. L.M. Derkx-Overduin, (dierenarts) en mevrouw drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van mevrouw mr. drs. F.H.H. Wieringa, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 2 november 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris