ECLI:NL:TDIVBC:2017:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 16/12

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2017:5
Datum uitspraak: 07-06-2017
Datum publicatie: 08-06-2018
Zaaknummer(s): VB 16/12
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Kat. Hartprobleem niet onderkend, verkeerde medicatie. Onvoldoende onderzoek.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 7 juni 2017 in de zaak VB 16/12  van

X en Y, wonende te A,

klagers in eerste aanleg, appellanten  van een uitspraak

van 4 augustus 2016 van het Veterinair Tuchtcollege (2015/32),

hierna te noemen:  klagers,

tegen

Z , dierenarts  te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder  in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.

1          Het  geding

Bij beroepschrift van 2 oktober 2016, aangevuld  bij brief van 7 november 2016, bij het Veterinair Beroepscollege binnengekomen op 5 december 2016, zijn klagers bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, waarbij hun klacht dat de dierenarts tekort is geschoten in het onderzoek en de behandeling van de kat Mickey ongegrond is verklaard.

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 21april 2017, waar de dierenarts is verschenen en zijn standpunt heeft toegelicht. Klagers hebben zich, na behoorlijk opgeroepen te zijn, afgemeld voor de zitting. Hierna is de uitspraak bepaald.

2          De voorgeschiedenis

2.1. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde:

"3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klagers, een Europese Korthaar met de naam Mickey, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 11 jaar oud was.

3.2. Op 27 januari 2015 is beklaagde geconsulteerd in verband met benauwdheidsklachten bij de kat. Beklaagde concludeerde dat er sprake was van licht astmatische klachten, mogelijk ten gevolge van een luchtweginfectie, en in dat kader Metacam voorgeschreven. Het college heeft begrepen dat de kat na dit consult opknapte.

3.3. In de periode nadien is de benauwdheid een aantal keren teruggekeerd, in welk kader er meerdere consulten bij beklaagde hebben plaatsgevonden. De kat is meermaals tijdelijk opgenomen in een zuurstofkooi en daarnaast is er een medicamenteuze behandeling ingezet, bestaande uit Furosemide en antibiotica. Het college heeft begrepen dat de behandeling steeds tijdelijk voor verbetering zorgde, maar dat de klachten na enige tijd toch terugkeerden.

3.4. Uit het klaagschrift volgt dat klagers zich op zaterdag 28 februari 2015 met de kat tot een andere praktijk hebben gewend, alwaar de dienstdoende dierenarts na klinisch onderzoek concludeerde dat er sprake was van secundair longoedeem ten gevolge van hartfalen, naast dat de lever bij palpatie vergroot en gestuwd aanvoelde. De betreffende dierenarts heeft klagers geadviseerd de eerder door beklaagde ingezette antibioticakuur voort te zetten en daarnaast Furosemidetabletten voorgeschreven.

3.5. In de nacht van 2 op 3 maart 2015 heeft er na telefonisch contact een consult plaatsgevonden bij beklaagde, omdat de kat wederom benauwd was. Beklaagde heeft de kat klinisch onderzocht, waarna het dier in een zuurstofkooi is geplaatst en per injectie Furosemide toegediend heeft gekregen. Tijdens het consult is ook over euthanasie gesproken. De volgende dag bleek de conditie van de kat verbeterd en hebben klagers het dier opgehaald, waarbij door beklaagde opnieuw Furosemide is voorgeschreven.

3.6. Klagers hebben zich vervolgens voor een second opinion tot een andere kliniek gewend, van waaruit zij voor een echografie zijn doorverwezen naar een gespecialiseerde (derde) kliniek, alwaar werd vastgesteld dat er sprake was van atypische cardiomyopathie. Door de second opinion dierenarts is een behandeling ingesteld met Furosemide en Fortekor. Het college heeft uit de stukken begrepen dat de behandeling aansloeg.

3.7. Klagers hebben de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd, stellende dat beklaagde de bij de opvolgend kliniek vastgestelde cardiomyopathie over het hoofd heeft gezien. "

3.         De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

3.1. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

"5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klagers, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Bij het consult op 27 januari 2015 heeft beklaagde vastgesteld dat de kat benauwd was en is hij na een klinisch onderzoek uitgegaan van licht astmatische klachten. Nu er bij longauscultatie geen afwijkingen werden gehoord, acht het college verdedigbaar dat hij in eerste instantie heeft gekozen voor toepassing van Metacam. Op het moment dat de kat de volgende dag benauwder bleek te zijn en hoestte en er bij klinisch onderzoek verscherpte ademgeluiden werden gehoord, heeft beklaagde naar het oordeel van het college adequaat gehandeld door de kat op te nemen in een zuurstofkooi en per injectie antibiotica en vochtafdrijvende medicatie (Furosemlde) toe te dienen. Daarnaast heeft beklaagde, behalve Metacam, antibiotica in tabletvorm voorgeschreven. Omdat de kat braakklachten kreeg die mogelijk het gevolg waren het verkozen antibioticum, is op 30 januari overgeschakeld op een ander antibioticum. Naar het oordeel van het college kan het hiervoor beschreven veterinair handelen van beklaagde niet als onjuist of nalatig worden bestempeld, waarbij komt dat eerst enige weken later, op 18 februari 2015, door klagers weer melding is gemaakt van benauwdheid bij de kat.

5.3. Ook met betrekking tot de periode van 18 februari tot en met 3 maart 2015 ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het veterinair handelen van beklaagde niet naar behoren is geweest. Beklaagde heeft op 18 februari 2015 in de benauwdheid van de kat en de door hem gehoorde respiratoire bijgeluiden aanleiding gezien om een röntgenfoto van de thorax te maken. Nadat beklaagde op basis daarvan concludeerde dat er sprake was van een interstitiële longontsteking, is besloten tot de inzet van een ander antibioticum, naast dat opnieuw Furosemide is toegepast. Uit de patiëntenkaart valt af te leiden dat de behandeling effect sorteerde. Ook op 20 februari 2015, toen weer sprake bleek te zijn van benauwdheid, is de kat in een zuurstofkooi opgenomen en is er opnieuw Furosemide toegediend, hetgeen wederom verbetering gaf. Bij een controleconsult op 23 februari 2015 bleek de kat niet meer benauwd, op grond waarvan het advies om de Furosemide af te bouwen naar het oordeel van het college voor de hand lag en niet onjuist was. Dit geldt ook voor de beslissing om de kat weer op te nemen op het moment dat klagers in nacht van 2 op 3 maart 2015 telefonisch aangaven dat de kat toch weer benauwd was geworden. Gelet op het feit dat de klachten steeds bleven terug keren, acht het college ook niet verwijtbaar dat beklaagde tijdens die opname ook euthanasie als optie ter sprake heeft gebracht.

5.4. Het voornaamste verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat hij in de periode dat de kat door hem werd behandeld, niet is gekomen tot de diagnose cardiomyopathie, zoals die later door de second opinion dierenarts werd gesteld. In dat verband wordt overwogen dat beklaagde het college er op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende van heeft overtuigd dat hij gedurende het gehele behandeltraject (blijkens de patiëntenkaart overigens ook reeds in maart 2014), naast hyperthyreoïdie en longproblemen, een hartprobleem in zijn differentiaaldiagnose had staan, hetgeen ook wordt ondersteund door de notities die er ten aanzien van verschillende consulten in de patiëntenkaart worden vermeld. Klagers hebben weliswaar gesteld dat beklaagde jegens hen nooit duidelijk over een hartprobleem heeft gesproken, echter heeft beklaagde zulks betwist. Het college acht voldoende aannemelijk dat beklaagde, zoals hij heeft gesteld, bij verschillende consulten nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van bloedonderzoek (zie prijsindicatie in de patiëntenkaart 6 mei 2014) of een bloeddrukmeting, ter sprake heeft gebracht, maar dat daarvan is afgezien en dat het om die reden is gebleven bij röntgenfoto's van de thorax op respectievelijk 20 maart 2014 en 18 februari 2015.

Hiernaast geldt dat het voorschrijven van bloeddrukverlagende en vochtafdrijvende medicatie (Semintra en Furosemide) eveneens steun biedt voor de stelling van beklaagde dat hij aan een onderliggend hartprobleem heeft gedacht. Beklaagde heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen specifiek nader onderzoek heeft kunnen verrichten, naast dat is gebleken dat de ingestelde medicamenteuze behandelingen steeds tijdelijk effect sorteerden. In ieder geval is voor het college niet vast komen staan dat beklaagde qua onderzoek, diagnosestelling en behandeling verwijtbaar onjuist of nalatig veterinair handelen kan worden verweten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen.

5.5. Voor zover beklaagde nog andere, hiervoor niet besproken, verwijten worden gemaakt, zijn deze naar het oordeel van het college te onbepaald en niet specifiek genoeg geformuleerd om in behandeling te kunnen worden genomen c.q. niet komen vast te staan. Het vorenstaande brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard. "

4          De beoordeling  van het beroep

4.1. Klagers zijn niet bij de mondelinge behandeling  van deze zaak verschenen om een nadere toelichting op hun beroepsgronden te geven. Zij hebben in hun beroepschrift geen bezwaren geformuleerd tegen specifieke onderdelen van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, maar zij hebben het Veterinair  Beroepscollege verzocht de klacht opnieuw te beoordelen. Het Veterinair Beroepscollege leidt uit de in beroep ingebrachte stukken af dat de klagers de dierenarts met name verwijten dat hij:

- een hartprobleem niet heeft onderkend, waardoor de verkeerde  medicatie is gegeven aan de kat en

- niet genoeg onderzoek heeft gedaan.

4.2. Het Veterinair  Beroepscollege overweegt dat uit de patiëntenkaart van de kat Mickey blijkt dat de dierenarts aan een aantal mogelijke problemen heeft gedacht, namelijk longproblemen, hyperthyroïdie en hartfalen.

4.3. Ten aanzien van het verwijt van klager dat de dierenarts een hartprobleem bij de kat niet heeft onderkend, is het Veterinair Beroepscollege, evenals het Veterinair Tuchtcollege, van oordeel dat voldoende vaststaat dat de dierenarts gedacht heeft aan een hartprobleem, daar op meerdere data op de patiëntenkaart de differentiaal diagnose 'hartfalen' staat vermeld (op 20 maart  2014, 28 januari  2015 en 18 februari  2015 staat vermeld dat de differentiaal diagnose hartfalen was en op 21 maart 2014 staat: "diagnose:  Gezien het snelle herstel acht ik hartfalen het meest waarschijnlijk." Op 27 maart  2014 staat vermeld: "diagnose: hartfalen, mogelijk i.c.m. hyperthyreoïdie"). Het verwijt van klager kan derhalve op dit punt niet slagen.

4.4. Ten aanzien van het verwijt van klagers dat de dierenarts niet genoeg onderzoek heeft gedaan overweegt het Veterinair Beroepscollege dat uit de patiëntenkaart van de dierenarts  blijkt dat de dierenarts meermalen (27 maart  2014, 1 mei 2014 en 6 mei 2014) heeft geadviseerd aan klagers om (bloed) onderzoek te doen maar dat klagers vanwege de kosten hiervan af hebben gezien. Dit verwijt van klagers kan derhalve ook niet slagen.

4.5. In overweging  5.4. van de bestreden beslissing heeft het Veterinair Tuchtcollege aangenomen dat het voorschrijven van het middel Semintra erop wijst dat de dierenarts aan een hartprobleem heeft gedacht. Daarbij is het Veterinair Tuchtcollege er kennelijk - doch ten onrechte - van uitgegaan dat hartproblemen bij de kat altijd gepaard gaan met een verhoogde  bloeddruk en dat Semintra geregistreerd/geïndiceerd is om de bloeddruk te verlagen. Noch uit de stukken, noch uit hetgeen ter zitting is verklaard volgt dat er klinische aanwijzingen waren voor een hoge bloeddruk bij de kat of dat de bloeddruk door de dierenarts is gemeten. Dat de kat een hoge bloeddruk had staat dus niet vast. Semintra is geregistreerd als middel ter vermindering van proteïnurie in geval van nierfalen en heeft als bijwerking onder meer bloeddrukdaling. De keuze voor dit geneesmiddel lag dus niet voor de hand. In deze zaak staat echter vast (zoals hiervoor in 5.4 is overwogen) dat de dierenarts herhaalde malen nader onderzoek heeft aangeraden, maar dat klagers daarvan hebben afgezien vanwege de kosten.

4.6. Alles overziend, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het handelen van de dierenarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Het voorgaande  brengt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom, dat het beroep dient te worden verworpen.

5          Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter, en de leden mw. mr. J.M. van Jaarsveld, mr. G. van der Wiel, mw. drs. M.I.de Nijs (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts), in tegenwoordigheid van mw. mr. drs. F.H.H. Wieringa, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 7 juni  2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                 w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris