ECLI:NL:TAHVD:2017:76 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160244

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:76
Datum uitspraak: 08-05-2017
Datum publicatie: 09-05-2017
Zaaknummer(s): 160244
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Eindbeslissing. Dekenbezwaar. Het bezwaar, inhoudende dat verweerder tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich brengt, is gegrond. Uit de onderzoeken van de deken is gebleken dat verweerder in belangrijke mate en ernstig verwijtbaar niet voldeed aan de verordening op de advocatuur, met name op het punt van de organisatie van het kantoor en de dienstverlening aan de cliënt. In de door de deken onderzochte dossiers bevinden zich geen behoorlijke opdrachtbevestigingen en juridische analyses. De praktijk van verweerder vertoont al gedurende zeer lange tijd ernstige gebreken, waarin verweerder ondanks diverse waarschuwingen van de deken geen althans onvoldoende wijziging heeft gebracht. Schrapping. Bekrachtiging.    

Beslissing

van 8 mei 2017           

in de zaak 160244

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

de deken

1    HET GEDING IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst naar zijn tussenbeslissing van 9 januari 2017, waarin het hof het onderzoek heeft heropend en de deken heeft opgedragen om onderzoek te verrichten en verslag te doen. Het hof heeft bepaald dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet op 10 maart 2017. 

De tussenbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2017:5.

2    VOORTZETTING VAN HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Na de tussenbeslissing heeft het hof kennis genomen van:

- de brief van de deken van 27 februari 2017.

2.2    Ter openbare zitting van 10 maart 2017 heeft het hof de behandeling van de zaak mondeling voortgezet, waar verweerder, bijgestaan door mr. S, en de deken zijn verschenen.

3    VERDERE BEOORDELING

3.1    In zijn tussenbeslissing heeft het hof de eerste grief verworpen, waardoor onder meer is komen vast te staan dat de raad zijn beslissing om verweerder van het tableau te schrappen heeft mogen gronden op tekortkomingen van verweerder in zijn praktijkvoering daterend van voor het eerste kantoorbezoek.

3.2    De tweede grief trof in zoverre geen doel dat het hof op grond van de door verweerder niet bestreden bevindingen van de deken onder meer vaststelde dat de dossiers van verweerder “nagenoeg leeg zijn”, dat verweerder niet voldoet aan de voor hem geldende regels ten aanzien van dossiervorming, dat dit in strijd is met de Verordening op de Advocatuur (Voda) en dat het nalaten van verweerder in dat opzicht, zeker gezien de duur en de mate van dat nalaten, ernstig verwijtbaar is.

3.3    Met betrekking tot de derde grief, waarin verweerder opkomt tegen de door de raad opgelegde maatregel, heeft het hof overwogen dat de praktijkvoering van verweerder blijkens de onderzoeken van de deken in belangrijke mate en ernstig verwijtbaar niet voldeed aan de verordening op de advocatuur, met name op het punt van de organisatie van het kantoor en de dienstverlening aan de cliënt. Tegen de achtergrond dat verweerder zich heeft beroepen op een positieve ontwikkeling, er onder andere in bestaande dat uit de recente High Trust-controle door de Raad voor Rechtsbijstand geen onregelmatigheden zijn gebleken, dat gebleken was dat weliswaar in de gesprekken tussen de deken en verweerder sprake was geweest van coaching maar dat deze mogelijk vanwege miscommunicatie geen vervolg heeft gekregen, en dat het laatste kantoorbezoek had plaatsgevonden in februari 2016 zodat recente gegevens omtrent de praktijkvoering van verweerder ontbraken, heeft het hof, teneinde tot een beslissing naar aanleiding van de derde grief te kunnen komen, onder het voorleggen van vier vragen, de deken een nader onderzoek naar de praktijkvoering van verweerder sinds 1 januari 2016 opgedragen.

3.4    Op 31 januari 2017 heeft een bezoek van de deken aan het kantoor van verweerder plaatsgevonden. Verweerder had alle dossiers die hij vanaf 1 januari 2016 had geopend, klaarliggen. Van de sinds 1 januari 2016 door verweerder in behandeling genomen 29 zaken, zijn 15 dossiers ingezien.

3.5    Van het bezoek is een rapport opgesteld dat is neergelegd in de brief van de deken aan het hof van 27 februari 2017.

3.6    Onder het kopje ‘Bevindingen’ in die brief stelt de deken onder meer:

“Weliswaar is gebleken dat [verweerder] de dossiers beter op orde heeft dan voorheen, echter in kwalitatief opzicht blijft het zorgelijk. In bijna alle dossiers bevindt zich een opdrachtbevestiging maar op de eerste alinea na, waarin het juridisch probleem wordt benoemd, zijn het standaardbrieven. In de dossiers ontbreken nog steeds juridische analyses en schriftelijke bevestigingen waarin hij de cliënt informeert over de voortgang van de procedure en wijst op de gevolgen. Volgens [verweerder] nodigt hij de cliënt uit voor een bespreking en bespreekt hij mondeling de voortgang en wordt het resultaat van de bespreking niet meer schriftelijk vastgelegd.”

en

“Kortom, van enige voortgang is sprake, echter in het licht van de vele kantoorbezoeken en gesprekken met [verweerder] blijft zijn juridische dienstverlening erg mager. Uit de op dit punt thans bekeken dossiers blijkt in ieder geval niet dat [verweerder] gedegen kennis heeft van het materiële en formele recht op de rechtsgebieden waarop hij de praktijk uitoefent. Tot die constatering kwam ik ook reeds eerder. Mede op grond daarvan heb ik destijds [verweerder] aangeraden een coach in de arm te nemen. Ook thans vind ik dat een coach noodzakelijk is om de kwaliteit van [verweerder] te verbeteren, althans mij ervan te overtuigen dat er met de kwaliteit van het geleverde werk niets mis is, nu dit niet blijkt uit de dossiers, doch [verweerder] heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een coach. Ik betreur zijn houding op dit punt.” 

Deze bevindingen van de deken zijn door verweerder niet bestreden.

3.7    In zijn beslissing, leidend tot oplegging van de maatregel van schrapping van het tableau, heeft de raad overwogen dat uit de vaststaande feiten blijkt dat verweerder gedurende een lange periode meermalen en bij vele cliënten heeft nagelaten opdrachtbevestigingen te maken en de geldende (financiële) voorwaarden schriftelijk te bevestigen en daarmee is doorgegaan ondanks dat hij door de deken op deze gebreken was gewezen. De raad stelde vast dat verweerder daarnaast in de afgelopen jaren een groot aantal toevoegingen heeft aangevraagd en gekregen zonder dat hij daarvoor daadwerkelijk rechtsbijstand had verleend. Ook in deze situatie heeft verweerder, aldus de raad, geen verandering gebracht nadat hij daarop door de deken was gewezen. Op grond van deze gegevens     concludeerde de raad dat verweerder in al deze dossiers belangrijke regels heeft overtreden en niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen heeft geschaad. De raad stelde daarbij vast dat de overtredingen de kernwaarden van de advocatuur     raakten, waaronder met name de (financiële) integriteit. Op grond daarvan kwam de raad tot het oordeel dat het niet verantwoord is wanneer verweerder nog langer de praktijk van advocaat uitoefent. Opmerking verdient dat de raad tot deze beslissing kwam ook al was bekend dat verweerder, nadat de eerste steekproefcontrole had uitgewezen dat hij een foutpercentage had van 28,5, in december 2014 een zogenaamd High Trustkantoor is geworden en dat een door de Raad voor Rechtsbijstand op 11 januari 2016 uitgevoerde steekproef een fout percentage van nul opleverde.

3.8    De aan het hof voorliggende vraag is of de zeer zware door de raad opgelegde sanctie moet worden gehandhaafd, ook nu het hof heeft geoordeeld dat, terwijl dit voor de raad kennelijk zwaar heeft gewogen, niet kan worden vastgesteld dat verweerder geen rechtsbijstand heeft verleend maar wel toevoegingen daarvoor heeft aangevraagd en heeft gedeclareerd, en voorts, gelet op de in januari 2016 uitgevoerde steekproef van de Raad voor Rechtsbijstand, door het hof niet kon worden vastgesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende verplichting tot (financiële) integriteit.

3.9    Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt in dit kader als volgt vast :

-    het had op de weg van verweerder gelegen om na het eerste, tweede en derde kantoorbezoek en na de daarbij gebleken -  al lange tijd bestaande - ernstige gebreken ten aanzien van een noodzakelijke dossiervorming, onder andere ten aanzien van opdrachtbevestiging (met attendering op financiële gevolgen voor de cliënt) en juridische analyse (zodat de cliënt inzicht had in de juridische mogelijkheden en risico’s) te bewerkstelligen dat in de toekomst deze gebreken zich niet meer zouden (kunnen) voordoen;

-    verweerder heeft in zijn brief aan de deken van 6 november 2015, volgend  op het derde kantoorbezoek, aan de deken op het gebied van de dossiervorming belangrijke toezeggingen gedaan:

“Conform uw advies zal ik meer juridische inhoud (wet en eventueel jurisprudentie) in mijn brieven, processtukken etc. verwerken;”

“Conform uw advies leg ik besprekingen, telefoongesprekken met cliënt of wederpartij schriftelijk vast wat besproken is en welke afspraken zijn gemaakt;”

(…)

 (…)

“Uw voorstel van 27 oktober 2015 om een coach/begeleider van mij te benoemen omarm ik met beide handen. Ik vind het een heel goed idee dat u voor mij een advocaat benoemd om mij te coachen/begeleiden. Ook zijn/haar adviezen en aanbevelingen zal ik prompt opvolgen en uitvoeren; “

-    Uit het verslag van de deken omtrent zijn bevindingen in het hem door dit hof opgedragen nader onderzoek (zie hierboven, onder 3.6) blijkt onder meer dat in de dossiers van verweerder nog steeds geen behoorlijke opdrachtbevestigingen aanwezig zijn. De door verweerder verzonden opdrachtbevestigingen zijn standaard opdrachtbevestigingen met daarin alleen vermeld de aard van de zaak zonder verdere vastlegging van de in de specifieke zaak te verrichten werkzaamheden (zoals: ”verweer geldvordering”, “arbeidszaak cq loonvordering tegen ex werkgever”); dergelijke opdrachtbevestigingen voldoen niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Ook ontbreken nog steeds juridische analyses en schriftelijke bevestigingen waarin verweerder de cliënt informeert over de voortgang van de procedure en wijst op de gevolgen. Eveneens blijkt uit dat verslag dat verweerder aan de deken heeft meegedeeld aan een coach geen behoefte te hebben;

-    Door verweerder is ter gelegenheid van de behandeling van de zaak op 10 maart 2017 meegedeeld dat de onderzochte dossiers “in orde” zijn, dit terwijl de deken echter onder meer heeft verklaard dat hij zelf bij het onderzoek aanwezig is geweest en dat hij in geen enkel dossier een juridische analyse heeft gezien;

-    Weliswaar is ter gelegenheid van de behandeling op 10 maart 2017 van de zijde van verweerder meegedeeld dat verweerder thans bereid is om een coach in de arm te nemen, maar naar het oordeel van het hof is deze mededeling niet serieus te nemen. Niet alleen heeft verweerder deze bereidheid al eerder uitgesproken maar daarna weer ingetrokken en heeft hij in de voorbereiding van de behandeling geen activiteiten ondernomen om een coach te verkrijgen, ook heeft hij ter gelegenheid van de behandeling laten blijken dat hij een coach niet nodig vindt. Zo heeft hij blijkens het opgemaakte proces-verbaal verklaard: “Ik kan een coach aannemen, maar dan moet er ook wat zijn. De cliënten en de rechtbanken zijn zeer tevreden over de dienstverlening”.

3.10    Al met al moet worden geconstateerd dat de praktijk van verweerder al gedurende zeer lange tijd ernstige gebreken, waaronder aanvankelijk ook financieel, vertoont, dat ondanks diverse waarschuwingen van de deken verweerder daarin geen, althans onvoldoende wijziging heeft     gebracht en dat verweerder zelf er nog steeds geen blijk van geeft dat hij inziet dat hij handelt in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens zijn cliënten behoort te betrachten. Bij deze stand van zaken deelt het hof het oordeel van de raad dat het niet verantwoord is wanneer verweerder nog langer de praktijk van advocaat uitoefent. De maatregel van schrapping van het tableau is derhalve gerechtvaardigd.

3.11    De derde grief treft geen doel. De beslissing van de raad zal derhalve worden  bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 augustus 2016, gewezen onder nummer 16-104/DH/RO;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160244”.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, G. Creutzberg, L. Ritzema, H. van Loo en G.J. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A..N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 8 mei 2017.