ECLI:NL:TAHVD:2017:63 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160102-W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:63
Datum uitspraak: 10-04-2017
Datum publicatie: 11-04-2017
Zaaknummer(s): 160102-W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op een wrakingsverzoek. Wrakingsgrond houdt in dat artikel 6 EVRM is geschonden omdat (de behandelend kamer van) het hof niet bereid is de beklaagde advocaat in de gelegenheid te stellen om een behoorlijk preliminair verweer te voeren en daarover eerst te oordelen voordat tot een inhoudelijke behandeling wordt gekomen. Ook wordt aangevoerd dat de afwijzende beslissing van het hof al was genomen voorafgaand aan de zitting. De stelling dat de behandelend kamer geen gelegenheid heeft gegeven een behoorlijk preliminair verweer te voeren mist feitelijke grondslag. Geen rechtsregel verplicht het hof na gevoerde preliminaire verweren eerst een schriftelijke tussenbeslissing te nemen alvorens aan de inhoudelijke behandeling van de zaak toe te komen. Uit het beeldverslag van de zitting blijkt dat de beslissing het verzoek om een tussentijdse beslissing op de preliminiaire verweren af te wijzen ter zitting door het voltallige hof is genomen. Het wrakingsverzoek is ongegrond en wordt verworpen.

Beslissing

van 10 april 2017

in de zaak 160102-W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:    

mrs. T. Zuidema, L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, M.L.J.C. van Emden- Geenen en D.J.B. de Wolff

leden van het Hof van Discipline

verweerders

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 21 maart 2016 heeft de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) het tegen verzoeker ingediende dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verzoeker de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd, met  veroordeling van verzoeker tot betaling van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten (beslissing nummer R.4815/15.125). In zijn (herstel)beslissing 6 april 2016 heeft de raad bepaald op welke wijze rechtsoverweging 6.1 van de beslissing van 21 maart 2016 moet worden gelezen. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:55 respectievelijk ECLI:NL:TADRSGR:2016:63.  

1.2    Tegen deze beslissing van de raad is verzoeker in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 18 november 2016 door verweerders.

1.3    Ter zitting van 18 november 2016 heeft verzoeker verweerders gewraakt.

1.4    Verweerders hebben niet berust in de wraking. Zij hebben op 2 december 2016 een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend waarin zij tevens lieten weten bij de behandeling van het wrakingsverzoek niet te zullen verschijnen.. Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld ter openbare zitting van 6 februari 2017, waar verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J, is verschenen. Mr. J heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

1.5    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben, op de brieven van mr. J van 25 oktober 2016, 6 december 2016 en 20 januari 2017, op het verhandelde ter zitting en op een aldaar door mr. J overgelegde usb-stick met daarop een opname van de zitting van het hof  van 18 november 2016.

2    BEOORDELING

2.1    Bij brief van 25 oktober 2016 heeft mr. J het hof onder meer geschreven:

Gelet op de omvang van het dossier, de beperkte duur van de behandeling en het voornemen van cliënt en mij om een aantal principiële preliminaire verweren te voeren, verzoek ik het hof op voorhand te bepalen de zitting van 18 november 2016 uitsluitend te reserveren voor het voeren van preliminaire verweren.

Bij brief van 7 november 2016 heeft de griffier van het hof namens de voorzitter van de zitting van 18 november 2016 aan mr. J onder meer het volgende geschreven:

Voorts zal niet worden ingegaan op uw verzoek d.d. 25 oktober 2016 om de zitting d.d. 18 november 2016 uitsluitend te reserveren voor het voeren van preliminaire verweren.  Indien u vreest dat de behandelingsduur aan de korte kant is, dan wordt u in overweging gegeven om op voorhand pleitaantekeningen aan het hof toe te zenden met afschrift aan de wederpartij zodat het hof daarvan al op voorhand kennis kan nemen.

Op de zitting van het hof van 18 november 2016 heeft verzoeker betoogd dat het hof eerst een schriftelijke tussenbeslissing diende te nemen op zijn preliminaire verweren alvorens het aan de inhoudelijke behandeling van de zaak toe kon komen. Dit verzoek is afgewezen. Daarop heeft verzoeker het hof gewraakt op basis van - blijkens het proces-verbaal van de zitting - de volgende wrakingsgrond:

De onbereidheid van het hof om verweerder een behoorlijk preliminair verweer te laten voeren en daarover te oordelen bij tussenbeslissing voordat het inhoudelijk verweer aan de orde komt, waaruit blijkt dat [het] hof het preliminaire verweer met vooringenomenheid behandelt hetgeen een schending van art. 6 EVRM oplevert.

Bij brief van 6 december 2016 heeft mr. J de wrakingsgrond als volgt geherformuleerd:

Schending van art. 6 EVRM, omdat het hof niet bereid is om ons in de gelegenheid te stellen om een behoorlijk preliminair verweer te voeren en daarover eerst te oordelen voordat tot een inhoudelijke behandeling wordt gekomen. Daaruit blijkt een vooringenomenheid van het hof. Daarbij geldt bovendien dat de afwijzende beslissing hieromtrent van het hof, die bij monde van de voorzitter is gegeven, in onze ogen al genomen was voorafgaand aan de zitting, aangezien wij het hof hierover niet hebben zien beraadslagen.  

2.2     Het hof zal deze formulering van de wrakingsgrond als uitgangspunt van deze beslissing nemen.

Mr. Zuidema heeft namens verweerders in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek onder meer het volgende opgemerkt:

Voorafgaand aan de zitting hebben wij als voltallig hof in raadkamer besloten de door mij in mijn hoedanigheid van voorzitter van de behandelend kamer aangegeven lijn te volgen.

Toen bleek dat mr. J op zitting het verzoek opnieuw aan de orde stelde, kon ik als voorzitter, nadat ik op de zitting met de leden van het hof had vastgesteld dat dit herhaalde verzoek (met de daarbij gegeven toelichting) geen aanleiding vormde voor een heroverweging, namens het (voltallige) hof gelijk meedelen dat aan het verzoek geen gehoor wordt gegeven.

2.3     Alvorens op de aangevoerde wrakingsgrond in te gaan overweegt het hof het volgende. Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet (Aw) in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.4     Over de aangevoerde wrakingsgrond oordeelt het hof als volgt. Allereerst wordt in de wrakingsgrond gesteld dat verweerders niet bereid zijn geweest verzoeker in de gelegenheid te stellen een behoorlijk preliminair verweer te voeren. Deze stelling mist feitelijke grondslag. Verzoeker is ter zitting van 18 november 2016 op geen enkele wijze beperkt in zijn mogelijkheden preliminaire verweren te voeren, maar heeft er zelf voor gekozen direct tot wraking over te gaan nadat het hof bij monde van de voorzitter geweigerd had op voorhand toe te zeggen dat er naar aanleiding van de te voeren preliminaire verweren eerst een schriftelijke tussenbeslissing genomen zou worden, waarna de inhoudelijke behandeling op een latere datum zou plaatsvinden. Van het verzoeker niet in de gelegenheid stellen een behoorlijk preliminair verweer te voeren is geen sprake geweest. Het hof verwerpt dit onderdeel van de wrakingsgrond.

2.5     Voorts wordt in de wrakingsgrond geklaagd over de weigering van verweerders om eerst een beslissing te nemen op de preliminaire verweren alvorens aan een inhoudelijke behandeling toe te komen. Daarover oordeelt het hof als volgt. Geen rechtsregel verplicht het hof na gevoerde preliminaire verweren eerst een schriftelijke tussenbeslissing te nemen alvorens aan de inhoudelijke behandeling van de zaak toe te komen. Een dergelijke handelwijze kan door het hof gevolgd worden, maar is niet verplicht. Het hof maakt op basis van alle relevante omstandigheden in elke zaak zijn specifieke afwegingen. Dat het hof in eerdere klachtzaken tegen verzoeker, waarin soortgelijke preliminaire verweren werden gevoerd, de door hem gewenste handelwijze heeft gevolgd, zoals verzoeker heeft aangevoerd, maakt dit niet anders en levert geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid op. Het hof verwerpt ook dit onderdeel van de wrakingsgrond.

2.6     Tenslotte heeft verzoeker aangevoerd dat de afwijzende beslissing op het verzoek tot schorsing en op het verzoek eerst een schriftelijke tussenbeslissing te nemen, al genomen was voorafgaand aan de zitting, aangezien hij het hof hierover niet heeft zien beraadslagen. Het hof oordeelt hierover als volgt.  

In hun schriftelijke reactie van 2 december 2016 hebben verweerders toegelicht dat zij voorafgaand aan de zitting als voltallig hof in raadkamer hebben besloten de door de voorzitter in de voorafgaande correspondentie met mr. J aangegeven lijn te volgen. Deze gestelde gang van zaken is door verzoeker niet betwist. Voorts hebben verweerders in hun schriftelijke reactie toegelicht dat, toen bleek dat mr. J ter zitting het verzoek opnieuw aan de orde stelde, de voorzitter, nadat hij op de zitting met de leden van het hof had vastgesteld dat dit herhaalde verzoek (met de daarbij gegeven toelichting) geen aanleiding vormde voor een heroverweging, namens het voltallige hof meteen heeft meegedeeld dat aan het verzoek geen gehoor werd gegeven.

Het hof constateert dat het beeldverslag van de zitting van 18 november 2016, dat is vastgelegd op de door mr. J overgelegde usb-stick, de door verweerders gestelde gang van zaken bevestigt. Daarop is te zien en te horen dat de voorzitter na discussie en het herhaalde verzoek van verweerder tot het geven van een schriftelijke tussenbeslissing links en rechts naar de medeleden van het hof kijkt en zegt: "Ik kijk […] naar de leden van het hof of er anders tegenaan gekeken wordt", waarbij geen van de leden ontkennend reageert, waarop de voorzitter zegt: "Nee, dan gaan we de zaak volledig inhoudelijk behandelen".

Het stond verweerders vrij voorafgaand aan de zitting in raadkamer te beraadslagen over de vraag of bij een ter zitting herhaald verzoek om eerst een tussenbeslissing te nemen op de preliminaire verweren door het hof afgeweken zou worden van de door de voorzitter in de correspondentie aangegeven lijn. Deze beraadslaging vooraf doet er niet aan af dat, naar aanleiding van hetgeen door en namens verzoeker ter zitting naar voren werd gebracht, het hof alsnog ter zitting - al dan niet na daarover in raadkamer aanvullend te hebben beraadslaagd - diende te beslissen of het verhandelde ter zitting aanleiding vormde het verzoek te honoreren. Uit de in de vorige alinea beschreven feitelijke gang van zaken blijkt dat de beslissing het verzoek om een tussentijdse beslissing op de preliminaire verweren af te wijzen ter zitting door het voltallige hof is genomen. Dit onderdeel van de wrakingsgrond, dat uitgaat van het tegendeel, mist dan ook feitelijke grondslag en wordt daarom verworpen.    

2.7     Slotsom: het wrakingsverzoek tegen verweerders is ongegrond en wordt verworpen. Daar verzoeker een wrakingsgrond als de onderhavige al eerder vruchteloos heeft aangevoerd, zal een volgend verzoek niet in behandeling worden genomen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het wrakingsverzoek van 18 november 2016 van verzoeker, gericht tegen mrs. T. Zuidema, L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, M.L.J.C. van Emden- Geenen en D.J.B. de Wolff, leden van het Hof van Discipline.

bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, J.S.W. Holtrop, J. Italianer en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2017.

griffier    voorzitter     

De beslissing is verzonden op 10 april 2017.