ECLI:NL:TAHVD:2017:57 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160152

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:57
Datum uitspraak: 03-04-2017
Datum publicatie: 07-04-2017
Zaaknummer(s): 160152
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Eindbeslissing tav art. 13-beklag In de tussenbeslissing van 18 november 2017 heeft het hof de deken verzocht om aan de hand van een (oriënterend) advies van een door hem aan te wijzen advocaat, opgesteld in samenspraak met klager, te onderzoeken of sprake is van een zaak zonder redelijke kans van slagen. Het hof overweegt dat het – gezien de tussenbeslissing van 18 november 2016 – op de weg van klager had gelegen om de door de deken aangewezen advocaat, waar mogelijk met stukken onderbouwd, zo volledig mogelijk te informeren omtrent de haalbaarheid van zijn gepretendeerde vorderingen. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft klager dit niet gedaan.  Met de deken is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de procedures die klager zou willen voeren een redelijke kans van slagen hebben, zodat deze als nagenoeg, zo niet volstrekt, kansloos dienen te worden ingeschat. Bovendien is niet gebleken dat daarbij de bijstand van een advocaat voorgeschreven is. Volgens vaste rechtspraak van het hof is in dat geval sprake van een gegronde reden het verzoek af te wijzen ex artikel 13 lid 2 Advocatenwet. Volgt ongegrondverklaring van het beklag.

Beslissing                                   

van 3 april 2017   

in de zaak 160152

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET GEDING BIJ HET HOF

1.1    Het hof verwijst naar zijn tussenbeslissing van 18 november 2016, waarbij het hof het beklag in handen van de deken heeft gesteld met het in rechtsoverweging 4.7 van de tussenbeslissing vermelde doel en iedere verdere beslissing heeft aangehouden.

De tussenbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2016:221.

1.2    Na deze tussenbeslissing heeft het hof kennis genomen van:

-    de brief van de deken aan het hof van 10 januari 2017, met als bijlage de brief van mr. S van 30 december 2016;

-    de brief van klager aan het hof van 13 januari 2017.

2    VERDERE BEOORDELING

2.1    Klager heeft de deken verzocht om op de voet van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om klager bij te staan in een (aansprakelijkheids)procedure tegen N wegens geluidsoverlast die volgens klager wordt veroorzaakt door meerdere van zijn buren. Daarnaast wil klager schadevergoeding eisen van N.

2.2    In de tussenbeslissing van 18 november 2017 heeft het hof de deken verzocht om aan de hand van een (oriënterend) advies van een door hem aan te wijzen advocaat, opgesteld in samenspraak met klager, te onderzoeken of sprake is van een zaak zonder redelijke kans van slagen, en het hof en klager daarvan in kennis te stellen.

2.3    De deken heeft hierop mr. S verzocht omtrent deze redelijke kans van slagen te adviseren.

2.4    Op 10 januari 2017 heeft de deken het advies van mr. S d.d. 30 december 2016 aan het hof toegezonden. In het advies komt S na bestudering van stukken en een persoonlijk gesprek met klager tot de volgende conclusie:

“(…)

Op basis van de stukken, die mij door u [de deken, HvD] ter hand zijn gesteld, en het gesprek dat ik met de [klager] heb gehad, ben ik van mening dat een door [klager] te starten gerechtelijke procedure tegen N -waarbij N aansprakelijk zal worden geacht voor de door hem ondervonden geluidsoverlast van zijn buren en N daarvoor schadevergoeding aan hem verschuldigd zal zijn- zonder redelijke kans van slagen is.

Tot deze conclusie kom ik, omdat mij uit de stukken en het gesprek dat ik met [klager] heb gehad niet is gebleken dat hij zijn klachten over geluidsoverlast, zoals opgesomd in zijn 3 pagina’s tellende lijst aan klachten aan het Hof van Discipline, met bewijs(stukken) kan onderbouwen en ik het volstrekt onvoldoende vind om een gerechtelijke procedure tegen N te starten enkel en alleen op basis van zijn 3 pagina’s tellende lijst aan klachten over geluidsoverlast van zijn buren.”

2.5    Klager heeft vervolgens aangegeven dat hij het niet eens is met het advies van mr. S. Hij stelt dat hij 0900-8844 en 112 heeft gebeld, ook nadat hij de lijst met klachten van overlast had gemaakt. Voorts zijn er volgens klager wel getuigen en bewijsstukken, maar hij wil zijn bewijsstukken niet  aan een advocaat voorleggen die slechts gaat beoordelen en geen stappen wil ondernemen.

2.6    Het hof overweegt dat het evenwel – gezien de tussenbeslissing van 18 november 2016 – op de weg van klager had gelegen om mr. S, waar mogelijk met stukken onderbouwd, zo volledig mogelijk te informeren omtrent de haalbaarheid van zijn gepretendeerde vorderingen. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft klager dit niet gedaan. Het argument van klager dat hij de bewijsstukken en informatie omtrent mogelijke getuigen enkel aan een advocaat zal geven die de zaak voor de rechter zal brengen, gaat niet op, nu het aan hem is om het hof reeds nu in verband met zijn verzoek om toewijzing van een advocaat te informeren omtrent de redelijke kans van slagen van zijn zaak tegen N.

2.7    Met de deken is het hof – gezien het advies van mr. S en de reactie van de zijde van klager – van oordeel dat niet is gebleken dat de procedures die klager zou willen voeren een redelijke kans van slagen hebben, zodat deze als nagenoeg, zo niet volstrekt, kansloos dienen te worden ingeschat. Bovendien is niet gebleken dat daarbij de bijstand van een advocaat voorgeschreven is.

2.8    Volgens vaste rechtspraak van het hof is in dat geval sprake van een gegronde reden het verzoek af te wijzen ex artikel 13 lid 2 Advocatenwet. De deken heeft het verzoek van de klager dan ook terecht afgewezen.

2.9    Het hof zal het beklag van klager tegen de beslissing van de deken ongegrond verklaren.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing  van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 26 mei 2016 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.J. Visser, en  N.H. van Everdingen, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 3 april 2017.