ECLI:NL:TAHVD:2017:55 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160275

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:55
Datum uitspraak: 03-04-2017
Datum publicatie: 07-04-2017
Zaaknummer(s): 160275
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het onderzoek in hoger beroep - waarbij wordt opgemerkt dat geen beroep is ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klaagster sub 2 - heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager sub 1 en klaagster sub 3 tegen de beslissing van de raad worden verworpen. Volgt bekrachtiging van de beslissing van de raad.

Beslissing

van 3 april 2017

in de zaak 160275

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager sub 1

en

klaagster sub 2

en

klaagster sub 3

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 17 oktober 2016, gewezen onder nummer 16-328 en aan partijen toegezonden op 17 oktober 2016, waarbij klaagster sub 2 niet-ontvankelijk is verklaard in de klacht en de klacht ten aanzien van klagers sub 1 en 3 ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:156. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 26 oktober 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder, ontvangen ter griffie van het hof op 2 januari 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 februari 2017, waar klager sub 1 en klaagster sub 2, mede namens klaagster sub 3, en verweerder, vergezeld van mevrouw S, zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder jegens klagers niet de zorg heeft betracht die jegens een wederpartij behoort omdat hij ten onrechte een vordering van L op naam van A als steunvordering heeft gebruikt om het faillissement van klaagster sub 3 (voorheen genaamd […]) aan te vragen.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan met inachtneming van het navolgende.    

Het hof begrijpt dat in de beslissing van de raad waar […] staat vermeld, […] wordt bedoeld en waar […] staat vermeld […] wordt bedoeld. Voorts begrijpt het hof dat in r.o. 1.4, tweede gedachtestreepje, de brief van 22 juli 2016 wordt bedoeld en dat in r.o. 5.5, eerste zin, klager sub 1 wordt bedoeld in plaats van klager (hof: klaagster) sub 2.

De door de raad vastgestelde feiten en de hiervoor genoemde verbeteringen vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING 

5.1    De raad heeft geoordeeld dat klaagster sub 2 niet-ontvankelijk is in de klacht. Voorts heeft de raad ten aanzien van klager sub 1 en klaagster sub 3 geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt valt te maken en zodoende de klacht ongegrond verklaard.

5.2    Het onderzoek in hoger beroep - waarbij wordt opgemerkt dat geen beroep is ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klaagster sub 2 - heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager sub 1 en klaagster sub 3 tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt - voor zover aan het hof voorgelegd - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 17 oktober 2016, onder nummer 16-328.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, M.L.J.C. van Emden-Geenen, E.M. Soerjatin, D.J.B. de Wolff, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 3 april 2017.