ECLI:NL:TAHVD:2017:236 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170043W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:236
Datum uitspraak: 27-11-2017
Datum publicatie: 07-12-2017
Zaaknummer(s): 170043W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De wrakingskamer oordeelt dat verweerders wel degelijk getracht hebben rekening te houden met de belangen van verzoeker bij de bepaling van de datum waarop de klacht in hoger beroep zou worden behandeld en dat juist de beperkte beschikbaarheid van verzoeker en de (late) communicatie hierover door verzoeker voor verweerders aanleiding was vast te houden aan de vastgestelde behandeldatum. De verklaring die verzoeker voor zijn handelwijze geeft, namelijk dat “het” (verzoeker bedoelt kennelijk: “zijn”) leven dynamisch is en er voortdurend wisselingen plaatsvinden en dat hij sedert april 2016 zijn kantoor gesloten heeft en daarna gepensioneerd is, brengen niet mee dat wanneer tegen deze achtergrond verder uitstel niet wordt geaccepteerd, verweerders (schijn van) rechterlijke vooringenomenheid kan worden verweten. Volgt afwijzing van het wrakingsverzoek.

Beslissing

van 27 november 2017

in de zaak 170043-W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

verweerders

1 HET GEDING

Bij beslissing van 16 januari 2017 heeft de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad), gewezen onder nummer 16-772/DH/DH, aan partijen toegezonden op 16 januari 2017, de klacht van klaagster tegen verweerder gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, de proceskosten van € 25,- aan klaagster en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:1.

1.2 Tegen deze beslissing van de raad is verzoeker op 14 februari 2017 in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 11 september 2017 door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, en mrs. G. Creutzberg, A.D. Kiers-Becking, J.C. van Oven en C.A.M.J. Raymakers, leden.

1.3 Ter zitting heeft verzoeker verweerders gewraakt.

1.4 Verweerders hebben niet berust in de wraking en hebben op 21 september 2017 een reactie op het wrakingsverzoek ingediend. Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld ter openbare zitting van 9 oktober 2017, waar verzoeker is verschenen. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

1.5 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.

2 BEOORDELING

2.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.2 Op de zitting van 11 september 2017 heeft verzoeker de behandelend kamer gewraakt. Verzoeker stelt dat er feiten en omstandigheden zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid dan wel de onpartijdigheid van het Hof van Discipline schade lijdt. Daartoe voert hij aan dat het hem herhaaldelijk is overkomen en nu weer dat zijn uitstelverzoeken al dan niet opzettelijk worden afgewezen. Dit terwijl het bestendig gebruik is dat bij de bepaling van een zitting rekening wordt gehouden met de verhinderdata van partijen. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in september, oktober en november 2017 uitlandig was maar wel op 25 september 2017 kon verschijnen. Toch is de zitting “doodleuk” op 11 september 2017 bepaald. Verzoeker meent dat de behandelend kamer met twee maten meet en discrimineert.

Daarnaast stelt verzoeker dat het proces-verbaal onvolledig is en tenminste op een essentieel punt namelijk dat opzettelijk niet is genotuleerd dat de klaagster herhaaldelijk is gevraagd wat het belang van haar tegen verzoeker gerichte klacht is.

2.3 Verweerders voeren primair aan dat verzoeker geen belang heeft bij zijn wrakingsverzoek, omdat hij zelf immers op de zitting van 11 september 2017 aanwezig was en zijn beroep behandeld had kunnen worden. Subsidiair menen verweerders dat het wrakingsverzoek ongegrond is, omdat uit de wijze van datumbepaling en de reactie op de uitstelverzoeken van verzoeker op geen enkele wijze enige (schijn van) rechterlijke vooringenomenheid kan worden afgeleid.

2.4 De wrakingskamer oordeelt als volgt.

Het primaire verweer van verweerders dat verzoeker geen belang bij zijn wrakingsverzoek heeft, verwerpt de wrakingskamer. Ook al is verzoeker op de zitting verschenen en had de zaak behandeld kunnen worden, dan kan de wijze waarop verweerders tot de datumvaststelling zijn gekomen en daaraan hebben vastgehouden reden zijn nader te onderzoeken of sprake is van enige (schijn van) rechterlijke vooringenomenheid. Een nader onderzoek is dus geboden.

2.5 Ter zitting heeft de wrakingskamer de reactie van verweerders aan verzoeker voorgehouden. In deze reactie hebben verweerders aangegeven dat met de door verzoeker opgegeven verhinderdata twee maal rekening is gehouden (2 juni en 22 mei 2017 waarbij die laatste datum door verzoeker eerst niet als verhinderdatum was opgegeven).

Daarnaast heeft verzoeker volgens verweerders eerst aangegeven dat hij op 25 september 2017 zou kunnen komen om daarna te berichten dat hij de maanden september, oktober en november 2017 uitlandig zou zijn.

Ter zitting heeft verzoeker bevestigd dat deze door verweerders gestelde feiten kloppen. De wrakingskamer leidt hieruit af dat verweerders wel degelijk getracht hebben rekening te houden met de belangen van verzoeker bij de bepaling van de datum waarop de klacht in hoger beroep zou worden behandeld en dat juist de beperkte beschikbaarheid van verzoeker en de (late) communicatie hierover door verzoeker voor verweerders aanleiding was vast te houden aan de vastgestelde behandeldatum van 11 september 2017. De verklaring die verzoeker voor zijn handelwijze geeft, namelijk dat “het” (verzoeker bedoelt kennelijk: “zijn”) leven dynamisch is en er voortdurend wisselingen plaatsvinden en dat hij sedert april 2016 zijn kantoor gesloten heeft en daarna gepensioneerd is, brengen niet mee dat wanneer tegen deze achtergrond verder uitstel niet wordt geaccepteerd, verweerders (schijn van) rechterlijke vooringenomenheid kan worden verweten.

2.6 Wat betreft de stelling dat het proces-verbaal van de zitting bij de raad onvolledig is, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat dit een grond voor wraking kan opleveren. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 9 oktober 2017 is verzoeker op deze grond verder niet teruggekomen, zodat de wrakingskamer deze wrakingsgrond als ontoereikend gemotiveerd ook verwerpt.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het wrakingsverzoek van 11 september 2017 van verzoeker, gericht tegen mrs. P.M.A. de Groot-Van Dijken, G. Creutzberg, A.D. Kiers-Becking, J.C. van Oven en C.A.M.J. Raymakers, leden van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, en mrs. L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, J.A. Schaap en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 27 november 2017.