ECLI:NL:TAHVD:2017:229 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150053

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:229
Datum uitspraak: 27-11-2017
Datum publicatie: 06-12-2017
Zaaknummer(s): 150053
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Ook in hoger beroep zijn de klachten dat de advocaat de offerte van de deskundige naar arbiters had moeten sturen en dat hij na het stranden van het minnelijk overleg tussen klagers en hun wederpartij gebruik had moeten maken van het verkregen beslagverlof en beslag had moeten leggen op de maatschapsrekening, gegrond. Berisping. Anders dan de raad acht het hof de klacht dat de advocaat in een kort gedingprocedure facturen had moeten inbrengen, ongegrond. De vorderingen van klagers in kort geding zijn afgewezen omdat deze niet geschikt werden geacht voor afzonderlijke behandeling in kort geding en niet omdat er geen facturen waren overgelegd. Vernietiging van de beslissing van de raad op dit onderdeel.

Beslissing

van 27 november 2017

in de zaak 150053

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van 24 augustus 2015 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad), onder nummer OB225-2014, aan partijen toegezonden op 25 augustus 2015, waarbij de klacht van klagers dat verweerder tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens klagers ten aanzien van de onderdelen 1, 2 en 4 gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd. De klacht is voor het overige ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:176.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klagers en verweerder van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is respectievelijk op 24 september 2015 en 7 september 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 december 2015, waar klagers en verweerder zijn verschenen. Het hof heeft ter zitting besloten om de behandeling van het hoger beroep aan te houden in afwachting van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de civielrechtelijke procedure die klagers aanhangig hebben gemaakt tegen verweerder en waarin het gerechtshof over dezelfde geschillen dient te beslissen als de klachtonderdelen in de onderhavige klachtzaak. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2.3 Bij e-mail van 13 april 2017 hebben klagers het hof het arrest van 21 maart 2017 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch doen toekomen. Het hof heeft daarop besloten de behandeling van de zaak voort te zetten.

2.4 Het hof heeft kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder van 4 november 2015;

- de brief van verweerder aan het hof van 30 november 2015;

- de brief van klagers aan het hof van 2 december 2015;

- de door verweerder ter zitting van het hof op 18 december 2015 overhandigde akte houdende uitlating van producties;

- het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2017;

- de brief van verweerder van 18 september 2017 met als bijlage zijn pleitnota voor de zitting van 6 oktober 2017;

- de e-mail van de gemachtigde van klagers met bijlagen van 21 september 2017.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2017, waar klagers vergezeld van mr. N, alsmede verweerder zijn verschenen. Klagers hebben gepleit aan de hand van een pleitnota, voorgedragen door mr. N.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klagers, onder meer door nalatigheid, fouten, vergissingen en een vreemde manier van handelen, met als gevolg dat klagers financieel en psychisch gebroken zijn en zij verweerder aansprakelijk hebben gesteld voor de ontstane schade.

3.2 Ter toelichting van het vorenstaande hebben klagers ter zitting van de raad blijkens het door de raad opgemaakte proces-verbaal aangegeven dat zij nog expliciet klagen over de vier onder rechtsoverweging 2.7 van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 10 september 2014 genoemde beroepsfouten, te weten:

1. verweerder had de offerte van G aan M aan de arbiters moeten doen toekomen en vervanging van G als deskundige moeten vragen;

2. verweerder had de facturen van A aan T moeten inbrengen in het kort geding, dat is geëindigd in het vonnis van 31 augustus 2010;

3. verweerder had nadere stappen moeten ondernemen tegen de schending van het concurrentiebeding door M;

4. verweerder had na het stranden van het minnelijk overleg tussen klagers en M gebruik moeten maken van het verkregen beslagverlof en beslag moeten leggen op de maatschapsrekening.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Verweerder heeft klagers vanaf juli 2008 tot eind december 2012 bijgestaan in diverse procedures die allen betrekking hadden op de ontvlechting van een tandartsenmaatschap T die klaagster sub 2 had met M, alsmede een vennootschap onder firma, genaamd A, die klager sub 1 had met M. De enige activiteit van deze vennootschap was het leveren van tandtechnische benodigdheden aan de maatschap. Het betrof een gecompliceerde conflictueuze afwikkeling van onderling verweven samenwerkingsverbanden.

4.2 Nadat verweerder de behandeling van de zaak van klagers had neergelegd, hebben klagers een deel van verweerders declaraties onbetaald gelaten. Bij (verstek)vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2010 heeft de rechtbank de vordering van verweerder tegen klagers tot betaling van openstaande facturen tot een bedrag van € 64.861,14, vermeerderd met rente toegewezen. Klagers hebben tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld.

4.3 In 2013 heeft verweerder, althans de maatschap waarvan hij tot 1 januari 2015 deel uitmaakte, betaling gevorderd van een bedrag van € 115.650,64, vermeerderd met rente en kosten. Klagers, bijgestaan door mr. N, hebben tegen deze vordering verweer gevoerd en hebben in dat verband een beroep gedaan op verrekening met een vordering tot schadevergoeding jegens verweerder wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een aantal aan verweerder opgedragen werkzaamheden. Klagers hebben – onder andere – in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat verweerder op een aantal punten is tekortgeschoten. Voorts hebben klagers in reconventie gevorderd om verweerder te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 131,405,83, vermeerderd met rente en kosten.

4.4 De rechtbank Oost-Brabant heeft bij eindvonnis van 10 september 2014 klagers veroordeeld tot betaling aan de maatschap waarvan verweerder deel uitmaakte van een bedrag van € 115.650,64. In reconventie is voor recht verklaard dat verweerder op vier punten is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klagers, te weten:

1. in een gevoerde arbitrageprocedure had de offerte van de deskundige G door verweerder aan de arbiters moeten worden toegezonden en had hij vervanging van G als deskundige moeten vragen;

2. in een kort gedingprocedure die is gevoerd en die is geëindigd met een vonnis van 31 augustus 2010 had verweerder facturen moeten inbrengen;

3. verweerder had stappen moeten ondernemen tegen de schending van het concurrentiebeding door M;

4. verweerder had na het stranden van het minnelijk overleg tussen klagers en M gebruik moeten maken van het verkregen beslagverlof en beslag moeten leggen op de maatschapsrekening.

4.5 Klagers hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld, verweerder heeft incidenteel geappelleerd. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 21 maart 2017 klagers veroordeeld tot betaling aan de maatschap G van een bedrag van € 115.061,59, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van de datum van dagvaarding, zijnde 18 februari 2013 tot de dag van volledige betaling. Voorts is voor recht verklaard dat verweerder is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klagers met betrekking tot de in 4.4 genoemde onderdelen 1 en 4. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant deels vernietigd. De door klagers gevorderde schadevergoeding en de gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst met de maatschap zijn afgewezen.

4.6 Klagers hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof. De middelen van cassatie houden in dat het gerechtshof ten onrechte niet tot algehele ontbinding van de overeenkomst(en) met de maatschap is overgegaan na de overweging dat sprake is van twee beroepsfouten door verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2 Bij e-mail van 21 september 2017 heeft mr. N nadere stukken aan het hof gezonden. Het betreft onder andere een opsomming van 22 klachtonderdelen die klagers verweerder verwijten. Klagers hebben in hun eerste grief tegen de beslissing van de raad bezwaar gemaakt tegen de klachtomschrijving die de raad in zijn beslissing heeft opgenomen. Klagers hebben echter blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de raad van 26 mei 2015 uitdrukkelijk verklaard dat zij nog expliciet klaagden over de vier onder 4.4 opgenomen beroepsfouten, conform het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 september 2014. Onder die omstandigheid geldt dat de beoordeling in hoger beroep wordt begrensd door die klachtomschrijving, zodat het hof van de 22 opgesomde klachtonderdelen er 18 onbesproken zal laten.

5.3 De raad heeft in de bestreden beslissing de klachtonderdelen 1, 2 en 4 gegrond verklaard. Klagers zijn in hoger beroep gekomen tegen de ongegrond verklaring van klachtonderdeel 3, verweerder is in hoger beroep gekomen tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen 1, 2 en 4.

5.4 Het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 3 en 4 heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van zowel klager als verweerder tegen de beslissing van de raad tegen die klachtonderdelen worden verworpen. De beslissing van de raad zal met betrekking tot deze klachtonderdelen worden bekrachtigd.

5.5 Klachtonderdeel 2 gaat over de vraag of verweerder in een voor klagers gevoerd kort geding dat is geëindigd met een vonnis van 31 augustus 2010 facturen van A en T had moeten inbrengen. De raad heeft overwogen dat de voorzieningenrechter met name met betrekking tot de vermeerderde eis een deugdelijke onderbouwing miste. Die vermeerdering van eis zag op de maandelijkse betalingsverplichting waartoe M zich in een overeenkomst van medio juli 2009 had verplicht. De facturen van A aan T vormden een wezenlijke onderbouwing voor die maandelijkse betalingen, nu M in het kort geding de vordering van klagers betwistte. De raad heeft geoordeeld dat verweerder niet kon volstaan met het overleggen van een erkenning van M dat hij een bedrag van € 80.000,- verschuldigd was. Het had op de weg van verweerder gelegen om de facturen aan de voorzieningenrechter over te leggen. Door dit na te laten heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt, aldus de raad.

5.6 Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat verweerder geen beroepsfout heeft gemaakt door geen facturen over te leggen omdat verweerder, althans de maatschap, ervan mocht uitgaan dat overlegging van de facturen niets of weinig zou toevoegen aan de kans van slagen van de vordering op dit punt, zoals verweerder stelt (rechtsoverweging 3.11.3). Het gerechtshof verwijst naar het vonnis van de voorzieningenrechter waarin wordt overwogen dat de ingestelde vorderingen reeds voorwerp van arbitrage zijn en ongeschikt voor behandeling in kort geding. De verplichting van M tot betaling van € 5.000,- per maand aan klager sub 1 en tot betaling van € 8.000,- aan A bleek genoegzaam uit de in de brief van 14 juli 2009 omschreven juli-overeenkomst die wel door verweerder was overgelegd.

5.7 Verweerder heeft zich ter zitting van het hof nog beroepen op het feit dat hij niet in het bezit was van de facturen waarover het klachtonderdeel handelt. Het hof passeert dat verweer nu verweerder dat voor het eerst in hoger beroep bij het hof voert en het hof de juistheid ervan niet kan vaststellen. Niettemin maakt het hof als tuchtrechter dezelfde afweging als het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Klagers enerzijds en M anderzijds procedeerden bij diverse colleges over de afwikkeling van onderling verweven samenwerkingsverbanden. De onderlinge verhoudingen waren zeer conflictueus en gecompliceerd. Gelet daarop heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en daartoe overwogen dat de vorderingen niet geschikt werden geacht voor afzonderlijke behandeling in kort geding en niet omdat er geen facturen waren overgelegd. Het hof acht, anders dan de raad, klachtonderdeel 2 dan ook ongegrond. Verweerder heeft niet klachtwaardig gehandeld door ter gelegenheid van het kort geding geen facturen van A aan T te overleggen. De beslissing van de raad met betrekking tot dit klachtonderdeel zal worden vernietigd. Klachtonderdeel 2 zal alsnog ongegrond worden verklaard. De beslissing van de raad zal voor het overige worden bekrachtigd.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van 24 augustus 2014 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch onder nummer OB225-2014 voor zover daarin klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel 2 alsnog ongegrond;

bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, M.L. Weerkamp, M. Pannevis en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 27 november 2017.