ECLI:NL:TAHVD:2017:158 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160173
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2017:158 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-08-2017 |
Datum publicatie: | 29-08-2017 |
Zaaknummer(s): | 160173 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht dat verweerder de handtekening van klager onder de behandelovereenkomst heeft vervalst. Benoeming handtekeningendeskundige. Eindbeslissing. Het hof neemt de bevindingen van de deskundige over en houdt het ervoor dat de handtekenening op de behandelovereenkomst van klager afkomstig is. Klacht ongegrond. Verweerder heeft evenmin klachtwaardig gehandeld door een procedure tot betaling van achterstallige declaraties jegens klager aan te spannen. |
Beslissing
van 28 augustus 2017
in de zaak 160173
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING
1.1 Het hof verwijst naar de eerdere op 30 januari 2017 genomen tussenbeslissing. Bij die beslissing heeft het hof een deskundige, drs. F, benoemd.
1.2 Op 18 april 2017 heeft deze deskundige het onderzoeksrapport afgerond.
1.3 Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de inhoud van dit rapport. Klager heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 1 mei 2017 zijn reactie op dit rapport gegeven.
1.4 Vervolgens heeft het hof de datum waarop de beslissing in deze zaak wordt genomen bepaald op vandaag.
2 DE (VERDERE) BEOORDELING
2.1 Ook hier verwijst het hof naar de eerdere op 30 januari 2017 genomen tussenbeslissing en volhardt daarbij.
2.2 Bij die beslissing heeft het hof partijen laten weten behoefte te hebben aan nader onderzoek over de vraag of de door klager betwiste handtekening onder de door verweerder ter zitting overgelegde originele behandelovereenkomst een echte of vervalste handtekening van klager is.
2.3 Op basis van een offerte die door partijen is geaccordeerd heeft de deskundige aangegeven een onderzoek te verrichten met de volgende inhoud.
“Na inspectie van het origineel van deze overeenkomst en een aantal stukken met referentiehandtekeningen van [klager], acht ik een vergelijkend onderzoek met het beschikbare materiaal tot op zekere hoogte mogelijk. De betwiste handtekening zal in dat geval vergeleken worden met de referentiehandtekeningen, waarna de resultaten van dit onderzoek zullen worden be¬schouwd in het licht van de vol¬gende elkaar uitsluitende hypo¬thesen:
Hypothese 1: de betwiste handtekening is een authentieke handte¬ke¬¬nin¬g van [klager].
Hypothese 2: de betwiste hand¬tekening is een vervalsing van de handtekening van [klager].
Van dit onderzoek zal een rapport worden opgesteld, dat in elk geval een opgave bevat van de bereikte onderzoeksresultaten en de daarbij ge¬bruikte methoden en technieken, alsmede de daar¬op gebaseerde conclu¬sie, in de vorm van een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de resul¬taten van het onderzoek in het licht van de hiervoor genoemde hypo¬¬thesen. Meer informatie over de door mij gebruikte onderzoeksmethode en wijze van concluderen vindt u in de bijgevoegde bijlage “Forensisch handschriftonderzoek”.
2.4 In het onderzoeksrapport komt de deskundige tot de volgende conclusies:
“6 Conclusie
6.1 Authenticiteit betwiste handtekening onder behandelovereenkomst
Voorafgaande aan het onderzoek waren de volgende hypothesen geformuleerd voor de betwiste handtekening onder de behandelovereenkomst [001]:
Hypothese 1: de betwiste handtekening is een authentieke handte¬ke¬¬nin¬g van [klager]l.
Hypothese 2: de betwiste hand¬tekening is een vervalsing van de handtekening van [klager].
De resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is (de betwiste handtekening is een authentieke handtekening van de heer [klager]) dan wanneer hypothese 2 waar is.
6.2 Relatie met referentiehandtekening op brief gedateerd op 14 juli 2010
Omdat kon worden vastgesteld dat de handtekening voor [klager] onder de in het geding zijnde behandelovereenkomst [001] hierop in origineel is geplaatst, moet de handtekening van [klager] als zichtbaar op de kopie van de brief gedateerd op 14 juli 2010 [008] een directe of indirecte kopie zijn van de handtekening onder de behandelovereenkomst. Praktisch gesproken kan daarom worden uitgesloten dat de handtekening voor [klager] zichtbaar op de kopie van de brief gedateerd op 14 juli 2010 [008] een reproductie is van andere handtekening dan die op de behandelovereenkomst [001] of een kopie hiervan.”
2.5 Uit het onderzoek blijkt dat de deskundige meent dat (wanneer de referentiehandtekening onder de brief gedateerd op 14 juli 2010 buiten beschouwing wordt gelaten) kwalitatief goede overeenkomsten zijn waar te nemen tussen de betwiste handtekening van klager onder de behandelovereenkomst en de referentiehandtekeningen van klager, zowel wat betreft de algehele vormgeving van deze handtekeningen als in de details van de schrijfbeweging zoals die uit de originele handtekeningen waren af te leiden. Deze bevindingen liggen volgens de deskundige in de lijn der verwachting wanneer de betwiste handtekening een authentieke handtekening is van klager. De kans om dezelfde mate van overeenkomst aan te treffen in een door een andere persoon nagebootste handtekening van klager acht de deskundige uiterst klein.
2.6 In essentie kan verweerder zich verenigen met de hiervoor aangehaalde bevindingen en conclusies van de deskundige. Klager heeft, zoals hiervoor al aangegeven, geen reactie gegeven op het rapport.
2.7 Het hof is van oordeel dat de bevindingen en conclusies van de deskundigen inzichtelijk en concludent zijn en neemt deze over. Het hof houdt het ervoor dat de handtekening op de behandelovereenkomst van klager afkomstig is en dat de handtekening geplaatst op de aan verweerder gerichte brief gedateerd 14 juli 2010 (waarvan verweerder stelt het origineel nooit te hebben ontvangen) daarvan een (achteraf gemaakte) nabootsing is.
2.8 Het gevolg is dat klachtonderdeel a waar het gaat om het aspect dat verweerder de handtekening van klager onder de behandelovereenkomst zou hebben vervalst, ongegrond is. Het tweede aspect van klachtonderdeel a, inhoudende dat verweerder een procedure tegen klager heeft aangespannen tot betaling van achterstallige declaraties, treft hetzelfde lot. Bij arrest van 11 november 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden al beslist dat klager de betreffende declaraties moet betalen. Uit de overwegingen in dit arrest blijkt dat het gerechtshof, louter veronderstellenderwijs uitgaande van de stelling dat klager geen prijsafspraak met verweerder heeft gemaakt, niettemin de in rekening gebrachte vergoeding verschuldigd is omdat deze ingevolge het bepaalde in art. 7:405 lid 2 BW gebruikelijk respectievelijk redelijk is. Daarbij heeft het gerechtshof ook overwogen dat klager, voor zover hij al een voorbehoud zou hebben gemaakt dat verweerder werkzaamheden op toevoegingsbasis zou verrichten, hij er niet van mocht uitgaan dat dit voorbehoud gelet op de gevoerde correspondentie van de kant van verweerder was geaccepteerd. Bij deze stand van zaken valt niet in te zien waarom verweerder klachtwaardig jegens klager zou hebben gehandeld door deze procedure aan te spannen.
2.9 Partijen zijn overeengekomen dat klager de kosten van de deskundige voorschiet. Klager heeft de kosten van de deskundige bij wijze van voorschot rechtstreeks aan de deskundige voldaan. Het betaalde voorschot komt overeen met de door de deskundige toegezonden eindrekening. Nu klachtonderdeel a ongegrond is verklaard blijven de kosten voor rekening van klager en hoeft het hof hieromtrent geen proceskostenveroordeling uit te spreken.
2.10 Tegen klachtonderdeel b inhoudende dat verweerder een extreem hoog aantal uren heeft gedeclareerd, zijn geen grieven gericht zodat dit klachtonderdeel geen nadere bespreking behoeft.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 2016, gewezen onder nummer 37-15.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L.J.C. van Emden-Geenen, T.H. Tanja-van den Broek, J.A. Schaap en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 28 augustus 2017.