ECLI:NL:TAHVD:2017:129 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160305

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:129
Datum uitspraak: 26-06-2017
Datum publicatie: 27-06-2017
Zaaknummer(s): 160305
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kwestie omtrent belangenverstrengeling Verweerder heeft zich in 2014, na het verzoek daartoe van de heer B, teruggetrokken in het geschil tussen vennootschappen van de familie K enerzijds en K B.V. en C B.V. anderzijds, zodat dit naar het oordeel van het hof verder geen onderdeel uitmaakt van de klacht. Het hof is -anders dan de raad- van oordeel dat bij het versturen van de brief op 27 maart 2015, gelet op de inhoud van deze brief, geen sprake is geweest van belangenverstrengeling van de zijde van verweerder. In de brief van 27 maart 2015 gaat het om een mogelijk geschil tussen aandeelhouders. Dat verweerder daarbij gebruik zou (kunnen) maken van informatie die hij in het verleden bij de oprichting van C B.V. en de inrichting van de nieuwe structuur van K B.V. en C B.V. heeft verkregen, is niet komen vast te staan. De brief betreft een andere kwestie dan de zaken ten aanzien waarvan K B.V. en C B.V. eerder werden bijgestaan door verweerder of een kantoorgenoot van hem. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de zijde van verweerder is dan ook niet gebleken.

Beslissing                               

van 26 juni 2017

in de zaak 160305

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagsters

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch (verder: de raad) van 31 oktober 2016, onder nummer 16-419, aan partijen toegezonden op 31 oktober 2016, waarbij van een klacht van klaagsters tegen verweerder klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, voor zover dit ziet op het optreden van verweerder tegen klaagsters sub 2 en 3 en voor het overige ongegrond en klachtonderdeel 2 ongegrond is verklaard. Verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met de veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagsters sub 2 en 3 en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:168.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagsters;

-    het nadere beroepschrift van verweerder, ter griffie van het hof ontvangen op 9 mei 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 mei 2017, waar namens klaagsters mr. L en verweerder, vergezeld van mr. S, zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling: in het verleden heeft hij de belangen behartigd van K B.V., C B.V. en I B.V. en heeft hij aan deze vennootschappen ook declaraties gezonden, terwijl hij in 2014 en vervolgens nogmaals in 2015 is gaan optreden voor W B.V. tegen K B.V.;

2.    (…).

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder heeft sinds 2009 de familie K en meerdere van haar ondernemingen en vennootschappen onder de naam K bijgestaan. Verweerder heeft de familie K geadviseerd over de hierna in 4.2 beschreven beoogde samenwerking met I B.V., een vennootschap van de heer B.

4.2    Er hebben in 2011/2012 onderhandelingen plaatsgevonden over de doorstart van een fabriek, onderdeel van de K groep. Koper werd een op dat moment lege BV van de heer B, daarna vernaamd naar K B.V. (klaagster sub 2), met als 100% dochter C B.V., klaagster sub 3. De aandelen K B.V. werden daarna voor 50% gehouden door I B.V. (klaagster sub 1) en voor 50% door W B.V. (een B.V. van K). Verweerder heeft zich samen met de raadsman van de heer B en diens vennootschappen bezig gehouden met de vormgeving van de structuur van K B.V. en C B.V. en de oprichting gefaciliteerd.

4.3    Verweerder, dan wel een kantoorgenoot, heeft in 2011, 2012 en 2013 nota’s voor werkzaamheden toegezonden onder meer aan K B.V. en aan C B.V.

4.4    In 2014 ontstond een geschil tussen een B.V. uit de K groep (K S B.V.) en K B.V. en C B.V. terzake een gebruiksovereenkomst en nutsvoorzieningen. Op 2 april 2014 schreef verweerder namens K aan K B.V. en C B.V. een sommatie tot betaling van een hoofdsom € 23.464,89 en € 7.116,20.

4.5    Bij e-mailbericht d.d. 15 april 2014 heeft de heer B namens K B.V. en C B.V. aan verweerder gevraagd wat de positie van verweerder exact was, omdat het verweerder naar de mening van de heer B niet vrijstond om op te treden tegen K B.V. en C B.V., nu verweerder K B.V. en C B.V. in het verleden als advocaat had bijgestaan.

4.6    Bij e-mailbericht d.d. 22 mei 2014 heeft verweerder de heer B bericht dat de behartiging van deze  zaken was overgedragen aan een andere advocaat.

4.7    Op 27 maart 2015 schreef verweerder namens W B.V. als aandeelhouder van K B.V., in reactie op een uitnodiging van K B.V. tot een vergadering van aandeelhouders, een brief aan K B.V. met (onder meer) het verzoek een nieuwe datum te bepalen voor de aandeelhoudersvergadering en de oproeping te voorzien van een agenda.

5    BEOORDELING

5.1    Gedragsregel 7 lid 4 bepaalt dat het de advocaat niet is toegestaan om tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden. Op grond van gedragsregel 7 lid 5 kan de advocaat van het bepaalde in regel 7 lid 4 alleen afwijken, indien (1) de aan de advocaat toevertrouwde of toe te vertrouwen belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem, de aan de advocaat toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen ook geen verband hielden of houden met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is, (2) de advocaat of zijn kantoorgenoot niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt of bestaande cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt of de bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt of de bestaande cliënt, (3) ook overigens niet van redelijke bezwaren is gebleken aan de zijde van de voormalige of de bestaande cliënt of aan de zijde van de partij, die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend.

5.2    De raad heeft geoordeeld dat klaagster sub 1 geen cliënt is geweest van verweerder, noch van een kantoorgenoot van verweerder en dat indirecte belangen van klaagster sub 1 bij de door verweerder behandelde kwestie dit niet anders maken. Het onderzoek in hoger beroep heeft daaromtrent niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt, daarbij overwegende dat het hof verstaat dat de raad klaagster sub 1, hoewel dit niet expliciet in de beslissing van de raad is opgenomen, niet-ontvankelijk heeft verklaard.

5.3    Verweerder heeft zich in 2014, na het verzoek daartoe van de heer B, teruggetrokken in het geschil tussen vennootschappen van de familie K enerzijds en K B.V. en C B.V. anderzijds, zodat dit verder geen onderdeel uitmaakt van de klacht.

5.4    De raad heeft voorts geoordeeld dat het verweerder niet vrijstond om namens W B.V. (de mede aandeelhouder in K B.V.) op te treden in een kwestie die kennelijk de beide aandeelhouders verdeeld hield en ter zake waarvan hij bij brief van 27 maart 2015 om een nieuwe datum voor een te houden aandeelhouders verzocht met toezending van de agenda.

5.5    Het hof is -anders dan de raad- van oordeel dat bij het versturen van de brief op 27 maart 2015, gelet op de inhoud van deze brief, geen sprake is geweest van belangenverstrengeling van de zijde van verweerder.

5.6    In de brief van 27 maart 2015 gaat het om een mogelijk geschil tussen aandeelhouders. Dat verweerder daarbij gebruik zou (kunnen) maken van informatie die hij in het verleden bij de oprichting van C B.V. en de inrichting van de nieuwe structuur van K B.V. en C B.V. heeft verkregen, is niet komen vast te staan. De brief betreft een andere kwestie dan de zaken ten aanzien waarvan K B.V. en C B.V. eerder werden bijgestaan door verweerder of een kantoorgenoot van hem. Evenmin is komen vast te staan dat de aan verweerder toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen verband hielden of houden met hetgeen in de brief is behandeld. Voorts is niet gebleken dat verweerder beschikte over informatie die van belang kon zijn in het kader van deze brief of van redelijke bezwaren zoals bedoeld in r.o. 5.1. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de zijde van verweerder is dan ook niet gebleken.

5.7    Het hof zal klachtonderdeel 1, voor zover door de raad gegrond verklaard, derhalve alsnog ongegrond verklaren.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 31 oktober 2016, gewezen onder nummer 16-419 voor zover daarbij klachtonderdeel 1 gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel 1 alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.D.R.M. Boumans, W.A.M. van Schendel en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.