ECLI:NL:TAHVD:2017:10 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160223

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:10
Datum uitspraak: 16-01-2017
Datum publicatie: 17-01-2017
Zaaknummer(s): 160223
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Nu klaagster haar klacht ter zitting heeft ingetrokken en naar het oordeel van het hof geen omstandigheden aanwezig zijn die voortzetting als bedoeld in artikel 47a Advocatenwet vergen, heeft het hof de beslissing van de raad vernietigd en heeft verstaan dat op de klacht niet behoeft te worden beslist.

Beslissing

van 16 januari 2017

in de zaak 160223

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 juli 2016, gewezen onder nummer 16-102 aan partijen toegezonden op 26 juli 2016, waarbij van de klacht van klaagster tegen verweerder de klachtonderdelen a, c, d en f, voor zover is geklaagd over het gebrek aan advies en informatie over de mogelijkheid van hoger beroep, gegrond zijn verklaard en de klachtonderdelen b, e en f (ten dele) ongegrond zijn verklaard. Verweerder is de maatregel van berisping opgelegd, met de veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 50,00 aan klaagster en de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:152. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 augustus 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster van 6 oktober 2016;

-    de aanvulling op de antwoordmemorie van klaagster van 3 november 2016;

-    de e-mail van klaagster van 9 november 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 november 2016, waar klaagster en verweerder zijn verschenen. Ter zitting hebben klaagster en verweerder een regeling getroffen, waarbij onder meer is overeengekomen dat klaagster de onderhavige klacht intrekt. Partijen hebben het hof in dat kader verzocht de beslissing van de raad te vernietigen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ten onrechte aan klaagster heeft voorgehouden dat de civiele zaak tegen mr. A. “kat-in-‘t bakkie” was. Dit betrof onder meer een openstaande nota van mr. A. van € 9.693,19, die klaagster volgens verweerder niet zou hoeven te betalen. Deze nota was veel te hoog en bevatte onnodige kosten. Klaagster heeft herhaaldelijk indringend verzocht om in de procedure naar voren te brengen dat er onjuiste posten in deze nota stonden, maar verweerder en zijn kantoorgenoot hebben dat niet gedaan. Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat dit de juiste omschrijving van de klacht is en niet die van de deken, zoals weergegeven in zijn brief van 3 februari 2016.

b)    (…)

c)    verweerder onvoldoende toezicht heeft gehouden op zijn kantoorgenoot, hoewel hij klaagster mondeling en schriftelijk had verzekerd dat te zullen doen. Dat dit onvoldoende is gebeurd blijkt onder meer uit het tussenvonnis van 2 april 2014, waarin de rechter concludeert dat klaagster “onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd” en “onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd zodat daaraan voorbijgegaan zal worden”. Voorts blijkt uit het vonnis dat verweerder ongenummerde aanvullende stukken heeft overgelegd. De zaak is door verweerder “afgeraffeld”.

d)    verweerder zonder overleg met klaagster op 15 april 2014 uitstel heeft verzocht voor het opgeven van verhinderdata en de namen van getuigen, terwijl klaagster de namen van de getuigen al op 11 april 2014 had doorgegeven, vervolgens zonder overleg op 30 april 2014 de namen van de getuigen aan de rechtbank heeft opgegeven en uiteindelijk op 8 augustus 2014 -ook zonder overleg met klaagster- de rechtbank heeft bericht dat hij afzag van het horen van getuige B. Ook heeft hij nagelaten de emailberichten van klaagster over te leggen waarom klaagster had verzocht, waardoor klaagster niet aan haar bewijsopdracht kon voldoen en haar vordering is afgewezen.

e)    (…)

f)    verweerder het vonnis van de rechtbank van 17 december 2014 pas op 23 december 2014 aan klaagster heeft gestuurd. Op dat moment waren van de in het vonnis genoemde betalingstermijn van 2 weken al 6 dagen verstreken. Bovendien werd geen toelichting op het vonnis gegeven over de wijze van betaling en evenmin advies over de mogelijkheid van hoger beroep; in de brief werd verder een verkeerd rentepercentage genoemd.

4    BEOORDELING

Nu klaagster haar klacht ter zitting heeft ingetrokken en naar het oordeel van het hof geen omstandigheden aanwezig zijn die voortzetting als bedoeld in artikel 47a Advocatenwet vergen, zal het hof de beslissing van de raad vernietigen en verstaan dat op de klacht niet behoeft te worden beslist.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2016, gewezen onder nummer 16-102, en

-    verstaat dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, C.A.M.J. Raymakers, T.H. Tanja-van den Broek, D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 16 januari 2017.