ECLI:NL:TADRSHE:2017:83 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-1053/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:83
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 01-02-2017
Zaaknummer(s): 16-1053/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft voldoende aannemelijk gemaakt, dat hij de grens tussen enerzijds de op basis van een toevoeging verrichte werkzaamheden in twee kortgedingprocedures en een bestuursrechtelijke procedure ,en anderzijds de op betalende basis verrichte werkzaamheden, die verband hielden met de advisering ten aanzien van een licentieovereenkomst, voldoende nauwkeurig heeft bewaakt.  Niet gebleken dat advocaat op betalende basis werkzaamheden in rekening heeft gebracht, waarvoor reeds een toevoeging was verleend. Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 30 januari 2017

in de zaak 16-1053/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 23 oktober 2015 heeft de heer W. bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 28 juni 2016 met kenmerk K 15-126 , door de raad ontvangen op 30 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 19 september 2016 opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de klacht (bij de raad bekend onder referentienummer 16-608/DB/LI) op 31 oktober 2016. Partijen hebben de raad per telefax van 30 oktober 2016 bericht dat partijen tot een regeling zijn gekomen en dat de klacht door de heer W. wordt ingetrokken. De griffier van de raad heeft verweerder en de deken bij brief van 1 november 2016 bericht dat de raad voornemens was om de behandeling van de klacht ingevolge het bepaalde in artikel 47a lid 2 Advocatenwet om redenen van algemeen belang voort te zetten. De griffier heeft verweerder en de deken in de gelegenheid gesteld tot het innemen van een standpunt hierin. Verweerder heeft bij brief van 9 november 2016 gereageerd en de deken bij brief van 10 november 2016. De griffier van de raad heeft verweerder en de deken bij brief van 15 november 2016 bericht dat de raad heeft beslist dat de behandeling van de klacht in het algemeen belang wordt voortgezet en dat de deken voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt. De griffier heeft verweerder en de deken bij voormelde brief opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 12 december 2016.

1.4      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van de deken en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken dd. 28 juni 2016, met bijlagen

-       de brief van verweerder van 10 oktober 2016, met bijlagen

-       de brieven van verweerder van 9 en 17 november 2016

-       de brief van de deken van 10 november 2016

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      De heer W. was met X verwikkeld in een geschil betreffende een licentieovereenkomst. De heer W. was gedagvaard om op 25 februari 2014 in kort geding voor de voorzieningenrechter te verschijnen. Op 20 februari 2014 heeft de heer W. zich  tot verweerder gewend met het verzoek hem in de kort gedingprocedure bij te staan. Verweerder heeft bij brief van 20 februari 2014 een bevestiging van het gesprek aan de heer W. toegezonden. Ten aanzien van de kosten heeft verweerder bevestigd een toevoeging voor de heer W. aan te zullen vragen. Verweerder schreef dat de heer W. er, gezien het feit dat het geding een zakelijk belang betrof,  rekening mee moest houden dat de toevoegingsaanvraag zou worden afgewezen. Verweerder schreef voorts het volgende:

“Verder hebben wij afgesproken dat ik hoe dan ook op basis van een voorschotnota werk, welk voorschot uiteraard gecrediteerd wordt bij het verstrekken van een toevoeging onder verrekening van een eventueel op te leggen eigen bijdrage en het griffierecht.

Bijgaand treft u dan ook aan mijn  voorschotnota ten bedrage van €3.000,-, waarvan u inmiddels contant € 500,- heeft voldaan. Wij hebben hierbij afgesproken dat u het restant bedrag van € 2.500,- tijdens onze afspraak van a.s. maandag contant zult voldoen.”

2.2      Klager is bij vonnis van de rechtbank in kort geding dd. 11 maart 2011 veroordeeld om zich uiterlijk 24 uur na 7 april 2014 om 14:00 uur te onthouden van handelingen die in strijd zijn met het alleenrecht van rekwirante op productie en verkoop van het P-stelkozijn alsmede om zich te onthouden van activiteiten die een profijtelijke exploitatie van het product door rekwirante nadelig beïnvloeden en om de website van rekwirante binnen 24 uur na 7 april 2014 om 14:00 uur weer vrij te geven aan rekwirante zoals vermeld onder punt 6.1 en 6.2 van voornoemd vonnis, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat gerekwireerde hiermee in gebrek blijft, tot een maximum van € 150.000,00 is bereikt.

2.3      Verweerder heeft per e-mail van 13 maart 2014 ten aanzien van de kosten in de civiele kwestie het volgende geschreven:

“Ten aanzien van mijn kosten kan ik u aangeven dat u tot op heden nog geen toevoeging heeft verkregen voor het kort geding. Voor wat betreft het vervolg heb ik met u besproken dat ik gezien de complexiteit en het bereik van de te verwachten werkzaamheden niet op basis van een toevoeging mijn werk voor u kan verrichten.

Tot op heden heb ik 11,7 uur werkzaamheden voor u verricht. Mocht u geen toevoeging verkrijgen kan ik u voorstellen dat ik mijn eerstvolgende nota deels zal verrekenen met het voorschotbedrag en dan een voorschot bedrag nog in depot houdt van € 1.000,00. Dit restant voorschot zal dan worden verrekend met mijn eindnota.”

2.4      In voormelde kort geding procedure is aan de heer W. een toevoeging verleend. 

2.5      Verweerder heeft de heer W. voorts bijgestaan in een bezwaarschriftprocedure tegen de beslissing van 27 mei 2014 van het UWV. Ten behoeve van de werkzaamheden in de bestuursrechtelijke procedure is aan de heer W. een toevoeging verleend en een eigen bijdrage van € 360,- opgelegd.

2.6      Verweerder heeft bij declaratie van 17 juni 2014 zijn werkzaamheden in de periode van 26 maart tot en met 17 juni 2014, bureaukosten  en de door de Raad van Rechtsbijstand in de kort gedingprocedure, in de procedure tegen het UWV en in de procedure tegen H ( ex-partner van klager, waarin de heer W. door een kantoorgenoot van verweerder werd bijgestaan) opgelegde eigen bijdragen. Na aftrek van het door de heer W. reeds voldane voorschot resteerde nog een bedrag van €609,47, welk bedrag door de heer W. op 8 juli 2014 is betaald.

2.7       Verweerder heeft zijn declaratie van 17 juni 2014 bij brief van 18 juni 2014 aan de heer W. toegezonden. Hij schreef in deze brief onder meer het volgende: “In de eerste plaats is rekening gehouden met de aan u verstrekte toevoeging in het kader van de kort geding procedure tegen X. Tevens is rekening gehouden met de aan u verstrekte toevoegingen in de zaken (….)/UWV en (…..)/H waarvoor eveneens toevoegingen zijn verstrekt en eigen bijdragen zijn opgelegd. Tenslotte is rekening gehouden met onze afspraak dat ik vanaf 26 maart 2014 voor u betalend optreedt in de zaak tegen X. In deze zaak heb ik over deze periode dan ook mijn urenspecificatie toegevoegd.”

2.8      Op 17 april en 8 juli 2014 heeft de deurwaarder op verzoek van X bevel gedaan tot het verbeuren van dwangsommen van in totaal €150.000,- over de periode van 8 april – 17 april 2014 resp. 17 april – 7 juni 2014.

2.9      In juli 2014 heeft verweerder namens de heer W. een executiegeschil aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter. Bij brief van 11 juli 2014 heeft verweerder ten aanzien van zijn kosten onder meer het volgende geschreven:

“Met betrekking tot de kosten van mijn werkzaamheden heb ik aangegeven dat ik voor u opnieuw een toevoeging zal aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Ik benadruk dat deze toevoeging enkel wordt aangevraagd voor het op te starten kort geding in deze kwestie.”

Bij brief van 17 juli 2014 schreef verweerder onder meer het volgende:

“Tenslotte bevestig ik nogmaals dat ik u heb aangegeven het kort geding op basis van een toevoeging te doen. Dit uiteraard voor het geval u daadwerkelijk een toevoeging krijgt toegewezen. Ik wijs u er nogmaals op dat, nadat het vonnis is verkregen, mijn werkzaamheden op basis van de toevoeging zullen zijn geëindigd en ik slechts wederom alleen op betalende basis het adviestraject danwel een eventuele bodemprocedure voor u kan verrichten. Wij hebben afgesproken dat ik in dat geval wederom betalingsafspraken met u zal maken.”

2.10    Voor de werkzaamheden van verweerder in het executiegeschil is aan de heer W. een toevoeging verleend, waarbij een eigen bijdrage van €360,- is opgelegd.

2.11    De rechtbank heeft bij vonnis in kort geding dd. 23 oktober 2014 de vorderingen van klager afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten.

2.12    Verweerder heeft op 7 mei 2015 een einddeclaratie aan de heer W. toegezonden. Bij voormelde declaraties zijn aan klager de door de Raad van Rechtsbijstand in het executiegeschil opgelegde eigen bijdragen, het griffierecht in de procedure rechtbank/hof en de werkzaamheden van verweerder in de periode van 7 t/m 10 juli 2014 en 26 november 2014 t/m 6 mei 2015 in rekening gebracht. Verweerder heeft voormelde factuur verrekend met een voorschot van € 2.066,11 en het restant ad € 977,62 aan de heer W. overgemaakt.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

                 verweerder de heer W. onterecht kosten in rekening heeft gebracht door ondanks de verlening van een toevoeging ook een deel  van zijn werkzaamheden op betalende basis te verrichten,

4          VERWEER

4.1      Het is niet juist dat verweerder dezelfde werkzaamheden op basis van een toevoeging en op betalende basis heeft verricht. Verweerder heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden die vielen onder de toevoegingen (werkzaamheden die rechtstreeks verband hielden met de kort gedingen en de bezwaarprocedure tegen het UWV) en de werkzaamheden die op betalende basis zijn verricht (de advisering in de periode waarin geen kortgeding procedure liep).

4.2      Verweerder heeft steeds aan de heer W. gecommuniceerd dat hij enkel bereid was om werkzaamheden die rechtstreeks verband hielden met het voeren van de procedure in kort geding, de bezwaarprocedure tegen het UWV en het executiegeschil op basis van een toevoeging te verrichten. Verweerder heeft met de heer W. afgesproken dat hij zijn werkzaamheden in het adviestraject dan wel een eventuele bodemprocedure op betalende basis zou verrichten. De heer W. was, blijkens de correspondentie van verweerder aan de heer W., op de hoogte van en bekend met de tussen partijen gemaakte financiële afspraken.

5          BEOORDELING

5.1      De raad heeft nadat de heer W. zijn klachten tegen verweerder had ingetrokken met toepassing artikel 47 a Advocatenwet beslist de behandeling van het eerste onderdeel van de klacht van de heer W. in het algemeen belang voort te zetten. Een advocaat is gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Voor zover een advocaat niet bereid is om voor een cliënt die in aanmerking komt dan wel kan komen alle zaken op basis van een toevoeging te verrichten acht de raad het in dat kader van algemeen belang dat die advocaat de grens tussen de zaken die hij op betalende basis en de zaken die hij op toevoegingsbasis verleent nauwlettend in acht neemt en daarover met zijn cliënt communiceert. Om zich ervan te kunnen vergewissen of verweerder die grens in acht heeft genomen zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht, heeft de raad de behandeling van de klacht in het algemeen belang voortgezet.

5.2      Ter zitting heeft verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de grens tussen enerzijds de op basis van een toevoeging verrichte werkzaamheden in beide kortgedingprocedures en de bestuursrechtelijke procedure,  en anderzijds de op betalende basis verrichte werkzaamheden die verband hielden met de advisering ten aanzien van de licentieovereenkomst, voldoende nauwkeurig heeft bewaakt. Evenmin is gebleken dat verweerder op betalende basis werkzaamheden in rekening heeft gebracht waarvoor reeds een toevoeging was verleend. De raad zal daarom de klacht ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mrs. J.J.M. Goumans en J.F.E. Kikken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2017.

Griffier                                                                     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2017

verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

        de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl