ECLI:NL:TADRSHE:2017:69 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-723/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:69
Datum uitspraak: 03-04-2017
Datum publicatie: 07-04-2017
Zaaknummer(s): 16-723/DB/OB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken van onzorgvuldigheid, onvoldoende voortvarendheid of onvoldoende betrokkenheid, noch van excessief declareren. Verrekening toegestaan. Voor zover klager in algemene zin beoogt te klagen over het advocatenkantoor “H Advocaten” als geheel is klacht niet-ontvankelijk omdat het tuchtrecht voor advocaten uitgaat van klachten over het handelen van een individuele advocaat. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door maatregelen te nemen ter incasso van klagers vordering. Voor zover klacht betrekking heeft op optreden van verweerder van voor 25 augustus 2012 is klacht wegens tijdsverloop niet-ontvankelijk. Deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  3 april 2017

in de zaak 16-723/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 25 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 21 juli 2016 met kenmerk nr. 48|15|075K,  heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de met klachtzaak 16-725/DB/OB gevoegde behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Gelijktijdig is behandeld de klacht van klager, geregistreerd onder zaaknummer 16-725/DB/OB, waarin afzonderlijk beslissing zal worden gegeven.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 21 juli 2016 en de daaraan gehechte stukken;

-              de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 5 februari 2017.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Verweerder heeft klager bijgestaan in een schadestaatprocedure tegen A B.V. (hierna: “A”) in de periode van medio maart 2011 tot maart/april 2015.

2.2     Voorafgaand aan deze schadestaatprocedure heeft klagers vader, bijgestaan door mr. S,  A op 24 oktober 1997 gedagvaard waarbij hij heeft gesteld dat de ter zake een drietal filmontwikkel- en afdrukmachines door hem, klagers vader, met A gesloten koopovereenkomsten vernietigbaar waren wegens dwaling. In tweede instantie heeft het hof bij arrest d.d. 15 november 2002 A veroordeeld om de door klagers vader geleden schade, op te maken bij staat, te vergoeden.

2.3     In december 2003 heeft verweerders toenmalige kantoorgenoot, mr. V, de behandeling van de zaak overgenomen van mr. S. Bij brief aan klager d.d. 8 april 2004 heeft mr. V vastgelegd dat een schadestaatprocedure aanhangig zou worden gemaakt. Nadat A een voorschot op de te betalen schadevergoeding had voldaan van                  € 75.000,-- heeft mr. V op 9 maart 2005 jegens A de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt.

2.4     Ofschoon klagers vader eiser en procespartij was in de hoofdprocedure en vervolgens ook in de schadestaatprocedure, was klager opdrachtgever van mr. V, en vervolgens van verweerder, en werd de schadestaatprocedure voor rekening en risico van klager gevoerd. Dit vond op deze wijze plaats op basis van een tussen klager en diens vader gemaakte afspraak, vastgelegd bij notariële akte d.d. 30 juni 2004. Deze afspraak hield kort gezegd in dat de gerechtelijke procedure zou worden voortgezet voor rekening en risico van klager en dat een eventueel toegewezen schadevergoeding zou toekomen aan klager. 

2.5     De rechtbank heeft de schade bij eindvonnis d.d. 2 november 2005 volgens opgave van de door klager ingeschakelde cassatieadvocaat begroot op een bedrag van € 465.636,25, te vermeerderen met rente en kosten, en volgens verweerder op een bedrag van € 390.636,25, te vermeerderen met rente en kosten.

2.6     Op 9 november 2005 heeft A een bedrag van € 501.037,08 voldaan, waarna zij op 27 januari 2006 de appeldagvaarding heeft doen betekenen. Op 8 februari 2007 is namens klagers vader incidenteel appel ingesteld.

2.7     Medio maart 2011 heeft verweerder de behandeling van de zaak overgenomen van zijn toenmalige kantoorgenoot mr. V. Verweerder heeft onder meer bijstand verleend tijdens een tweetal comparities van partijen op 24 april en 30 juni 2014.

2.8     Op 10 februari 2015 heeft het hof eindarrest gewezen en A veroordeeld tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 499.765,40, te vermeerderen met rente en kosten. Rekening houdend met reeds betaalde voorschotten resteerde door A te voldoen een bedrag van          € 348.823,49. Per saldo heeft A derhalve aan schadevergoeding inclusief rente en kosten € 75.000,-- + € 501.037,08 + € 348.823,49, derhalve in totaal € 924.860,57, betaald.

                          2.9     Klager en diens vader zijn tijdens de procedures van meet af aan tevens bijgestaan door fiscaal en financieel adviseurs.

                          2.10   Het kantoor van verweerder heeft over de periode van december 2003 tot en met maart 2015 in totaal een bedrag van € 401.053,99 inclusief BTW gedeclareerd.

                          2.11   Mr. M, zijnde een van de bestuurders van verweerders kantoor, heeft vanaf februari 2015 bemoeienis gehad met de afwikkeling van de financiële verplichtingen van klager jegens verweerders kantoor. In dat verband hebben klager en diens vader op 13 april 2015 schriftelijk ermee ingestemd dat een bedrag van € 67.500,-- zou worden betaald uit het door A te betalen bedrag, zodat aldus de openstaande vordering van verweerders kantoor (deels) zou worden verrekend met het van A te ontvangen bedrag. Voorts is schriftelijk vastgelegd dat ten gunste van verweerders kantoor een pandrecht tot een maximumbedrag van € 350.000,-- zou worden gevestigd op de vordering op A.

2.12   Er is onenigheid ontstaan tussen klager en verweerders kantoor, waarna klager zich heeft gewend tot een andere advocaat.

2.13   Op 6 mei 2015 is aan de opvolgend advocaat van klager een negatief cassatieadvies uitgebracht.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    exorbitante kosten (in totaal een bedrag van € 401.214,32) zijn berekend voor de werkzaamheden, wat vooral geldt voor twee comparities in 2014 (ruim € 60.178,91);

2.    hij de zaak niet voortvarend (genoeg) heeft behandeld;

3.    hij geen inzage heeft gegeven in de financiële consequenties van de procedure, waarmee klager rekening moest houden, en daarnaast klager in de waan heeft gelaten dat een groot deel van de kosten vergoed zou worden;

4.    H Advocaten heeft besloten in de dagvaarding voor de schadestaatprocedure de vader van klager tot eiser te maken, maar toch alle declaraties aan klager gezonden, die klager grotendeels heeft voldaan, met als gevolg dat het hof heeft bepaald dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen;

5.    hij na het arrest van het hof van 10 februari 2015 niet heeft gereageerd op de instructies van klager van 19 februari 2015 voor de berekening van de wettelijke rente en evenmin met klager overleg heeft gepleegd, terwijl hij bovendien de berekening van de wettelijke rente door A niet heeft weerlegd;

6.                                                                                                              de in de schadestaatprocedure aan de vader van klager als eiser toegekende schadevergoeding wordt verrekend met de aan klager gerichte declaraties, terwijl daarnaast klager de grootste gedupeerde, initiator, opdrachtgever en procesvoerder was in de procedure;

7.                                                                                                              hij en zijn kantoorgenoot mr. M na het einde van het mandaat van klager per 27 maart 2015 op 7 april 2015 aan de deurwaarder opdracht hebben gegeven het door A berekende bedrag van € 342.791,12 te incasseren, waardoor de belangen van onder meer klager ernstig zijn geschaad;

8.    hij de zaak van klager niet voldoende zorgvuldig heeft behandeld met als gevolg dat de schade van klager door het hof in zijn eindarrest van 10 februari 2015 met 40% vermeend belastingvoordeel werd verminderd ten gunste van A;

9.    hij geen enkele betrokkenheid heeft getoond nadat klager hem had gewezen op zijn benarde financiële positie als gevolg van de procesvoering door mr. W.

4          VERWEER

4.1     Klachtonderdelen 1, 3, 4, 6, 8 en 9

          De klachten zijn ongegrond. Mr. S heeft A namens klagers vader gedagvaard. Klagers vader was eiser en procespartij en niet klager; het ging om de door klagers vader geleden schade en niet om door klager geleden schade. Aangezien het hof in de hoofdprocedure A had veroordeeld aan klagers vader alle schade te vergoeden die hij had geleden als gevolg van de vastgestelde dwaling, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, was klagers vader ook eiser in de schadestaatprocedure. Er viel dus niets te kiezen. Klager is hiermee ook akkoord gegaan.

4.2     De facturen werden aan klager verzonden vanwege een afspraak tussen klager en zijn vader uit 2000, die bij akte van 30 juni 2004 notarieel is vastgelegd. Daarin is opgenomen dat de vader, na de afwijzing van de vordering in de hoofdprocedure door de rechtbank bij vonnis van 12 april 2000, geen heil meer zag in de voortzetting van de procedure. Verder is bepaald dat, als klager hoger beroep wenste in te stellen, hij dat voor eigen rekening en risico kon doen en dat een eventuele schadevergoeding alleen aan klager zou toekomen. Bij overeenkomst van 13 april 2015 is door klager ingestemd met de verrekening van declaraties.

                          4.3     Klager werd van meet af aan bijgestaan door financieel en fiscaal adviseurs die de schaderapporten hebben opgesteld en aan wie alle processtukken in concept zijn voorgelegd. Per saldo is een schadevergoeding inclusief rente en kosten betaald toegekend van         € 75.000,-- (voorschot: betaald in najaar 2004) + € 501.037,08 (betaald door A op 9 november 2005) en € 348.823,49.

4.4      Verweerders kantoor heeft voor de werkzaamheden die zijn verricht in de periode van december 2003 tot en met maart 2015 een bedrag van € 401.053,99 inclusief BTW in rekening gebracht, waarvan een bedrag van € 257.756,63 is betaald, zodat resteert te voldoen € 143.297,36. Het gedeclareerde bedrag is gezien de bewerkelijkheid van de zaak en de periode niet excessief. Verweerder is van meet af aan, dus vanaf medio maart 2011, duidelijk geweest over de juridische verhaalbaarheid van advieskosten. Hij heeft herhaaldelijk uitgelegd dat gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen en dat gemaakte advocaatkosten in beginsel vallen onder de proceskostenveroordeling. Verder heeft verweerder duidelijk uitgelegd dat het juridisch in beginsel niet mogelijk is vergoeding van kosten te vorderen die niet door eiser maar door klager zijn gemaakt. Dat klager zelf de kosten moet dragen ligt ook in zijn risicosfeer, gezien de met zijn vader gemaakte afspraken.

4.5      Er is geen € 60.178,91 voor twee comparities gedeclareerd. Dat bedrag is de optelsom van tien facturen en ziet op bijna het hele jaar 2014. De comparities vonden plaats op 24 april en 30 juni 2014. Voor het voorbereiden en bijwonen daarvan is € 14.364,99 gedeclareerd. De stagiaire heeft met medeweten van klager op een (veel) lager uurtarief dan verweerder werkzaamheden in het kader van schade- en renteberekeningen verricht. Alle verrichte werkzaamheden zijn volledig te verantwoorden. Er is niet ‘met een vork geschreven’. Er is geenszins in strijd gehandeld met de gedragsregels.

4.6      Voor klachtonderdeel 4 geldt dat klager geen specifieke advocaat noemt, zodat hij niet in dit onderdeel van de klacht kan worden ontvangen.

4.7      Klachtonderdeel 2

Verweerder hoeft zich niet te verantwoorden voor de periode gelegen voor maart 2011, omdat hij toen niet betrokken was bij de behandeling van de zaak. Ook na maart 2011 is het dossier voortvarend behandeld. Verweerder heeft slechts eenmaal om uitstel heeft gevraagd en verder is het hof en de deskundige regelmatig verzocht voortvarend te handelen.

                          4.8    Klachtonderdeel 5

Nadat verweerders kantoorgenote mr. V.W. aan klager had uitgelegd waarom de door klager opgestelde renteberekening niet juist was, heeft klager zijn akkoord gegeven op de door mr. V.W. op 19 februari 2015 verzonden renteberekening. Het is juist dat  verweerder niet meer heeft gereageerd op de renteberekening van A. Dat kwam omdat er toen al een geschil was over de betaling van de facturen, dat uiteindelijk heeft geresulteerd in de overeenkomst van 13 april 2015 waarbij de opdracht van klager aan verweerder definitief werd beëindigd.

4.9     Klachtonderdeel 7

Klagers stelling dat verweerders kantoor per 27 maart 2015 geen mandaat meer had, is onjuist. Verweerder had zijn werkzaamheden slechts opgeschort totdat er een oplossing zou zijn bereikt over de ten laste van klager openstaande facturen van verweerder. Tijdens de bespreking op 3 april 2015 tussen mr. M en klager, die was vergezeld van zijn financieel adviseur de heer M, is gesproken over een minnelijke regeling, waarbij juist een van de voorwaarden van klager was dat verweerders kantoor de vordering bij A zou incasseren. Diezelfde dag heeft de heer M telefonisch namens klager gemeld dat hij akkoord was met de besproken regeling. De deurwaarder heeft de vordering overigens niet bij A geïncasseerd. A heeft immers uit eigen initiatief een bedrag van € 342.791,12 op de rekening van de deurwaarder gestort.

5          BEOORDELING

5.1     Ontvankelijkheid

De raad overweegt dat een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van op artikel 46g, lid 1 sub a van de Advocatenwet. Klager heeft op 25 augustus 2015 geklaagd over het optreden van verweerder. Voor zover de klachten zien op het optreden van verweerder vóór 25 augustus 2012 kan klager op grond van het bepaalde in artikel 46g, lid 1 sub a Advocatenwet niet in die klachten worden ontvangen.

5.2     Beoordeling

De klacht heeft onder meer betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.3     Klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 9

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 9 zal de raad deze gezamenlijk behandelen.

5.4     De raad stelt vast dat klachtonderdeel 4 is gericht tegen “H Advocaten”. Voor zover klager in algemene zin beoogt te klagen over het advocatenkantoor “H Advocaten” als geheel overweegt de raad dat, waar het tuchtrecht voor advocaten uitgaat van klachten over het handelen van een individuele advocaat en in de onderhavige klachtzaak ook enkel het optreden van verweerder ter beoordeling aan de raad is voorgelegd, klager in dit onderdeel van de klacht niet kan worden ontvangen.

5.5     Voor zover klager beoogt te klagen over het handelen van verweerder overweegt de raad dat de kern van de klacht tegen verweerder ziet op de – vermeende – fout om de schadestaatprocedure namens klagers vader aanhangig te maken. De raad stelt evenwel vast dat mr. S in 1997 heeft besloten om A namens klagers vader in rechte te betrekken, hetgeen heeft geresulteerd in een toewijzend arrest van Hof, waarbij is geoordeeld dat A schadeplichtig was jegens klagers vader. Nu het Hof A bij arrest had veroordeeld om aan klagers vader te vergoeden alle schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, was klagers vader ook in de schadestaatprocedure formeel de eisende partij. Verweerder heeft de behandeling van de zaak in 2011 van zijn toenmalige kantoorgenoot mr. V overgenomen, nadat mr. V de schadestaatprocedure reeds in 2005 namens klagers vader als eiser  aanhangig had gemaakt. Verweerder kreeg derhalve pas ver nadat de processtrategie in de zaak was opgezet bemoeienis met de zaak. Van de wijze waarop de schadestaatprocedure is ingestoken kan verweerder naar het oordeel van de raad dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder klagers zaak onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld, noch dat verweerder onvoldoende betrokkenheid heeft getoond. In zoverre is de klacht ongegrond.

5.6     Klager heeft gesteld dat exorbitante kosten bij hem in rekening zijn gebracht. Voor zover klager beoogt te klagen over de hoogte van de declaraties, overweegt de raad dat volgens vaste jurisprudentie de

tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele procedure of de geschillenprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Klager heeft gesteld de juistheid van de declaraties moeilijk te kunnen beoordelen. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht heeft de raad niet kunnen vaststellen dat van excessief declareren sprake is. Evenmin is gebleken dat verweerder geen inzage heeft gegeven in de financiële consequenties van de procedure. Dat de toegekende schadevergoeding (ten dele) werd aangewend ter betaling van de declaraties van verweerders kantoor is naar het oordeel van de raad gezien de gekozen constructie, waarmee klager en diens vader akkoord waren gegaan, begrijpelijk en hiervan kan verweerder naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.7     Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat de gerechtelijke procedures tegen A veel tijd in beslag hebben genomen. Reeds vanaf 1997 is tegen A geprocedeerd. Verweerders kantoor is evenwel eerst vanaf december 2003 bij de zaak betrokken, toen mr. V de behandeling van de zaak overnam van mr. S. Vervolgens heeft verweerder de zaak pas in maart 2011 in behandeling genomen. Dat de zaak na maart 2011 door onvoldoende voortvarend optreden van verweerder is vertraagd is niet gebleken. In zoverre is de klacht ongegrond.

Klachtonderdeel 5      

5.8     De raad stelt vast dat klager in zijn brief d.d. 5 februari 2017 heeft erkend dat hij met de door verweerders kantoorgenote mr. V.W. gemaakte renteberekening heeft ingestemd. Derhalve valt, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder in dit kader zou kunnen worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 7

5.9     De raad stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag op welk moment aan de bijstand van verweerders kantoor aan klager een einde is gekomen. Wel staat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht vast dat op 3 april 2015 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen – onder meer – verweerders kantoorgenoot mr. M en klager, die was vergezeld van de heer M, en dat de heer M later die dag telefonisch namens klager bij mr. M heeft gemeld dat hij akkoord was met de besproken regeling, waarvan onderdeel was dat verweerders kantoor de vordering bij A zou incasseren. De raad is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder en / of mr. M tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door maatregelen ter incasso te nemen. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

5.10   De raad komt tot de slotsom dat verweerder van de wijze waarop hij klager heeft bijgestaan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het is duidelijk dat klager is teleurgesteld in zijn verwachtingen, maar dat is onvoldoende voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder. Niet is gebleken dat verweerder bij de behandeling van klagers zaak steken heeft laten vallen, noch dat hij anderszins jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart klager niet ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 tot en met 9, voor zover deze zien op gedragingen van verweerder van voor 25 augustus 2012;

-        verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 4, voor zover klager beoogt te klagen over “H Advocaten”;

-        verklaart klachtonderdeel 4, voor zover klager beoogt te klagen over verweerder en voor zover dit klachtonderdeel ziet op het optreden van verweerder na 25 augustus 2012, ongegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 9, voor zover de klachtonderdelen zien op het optreden van verweerder na 25 augustus 2012, ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, en mrs. J.J.M. Goumans, R. van den Dungen ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl