ECLI:NL:TADRSHE:2017:214 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-603/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:214
Datum uitspraak: 18-12-2017
Datum publicatie: 22-12-2017
Zaaknummer(s): 17-603/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Berisping
  • Geldboete
Inhoudsindicatie: Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij van klagers en heeft één van de aandeelhouders van klaagster sub C een brief gestuurd waarin die aandeelhouder wordt gewezen op het feit dat zijn aandelen wellicht minder waard zijn dan hij dacht en waarop wordt gewezen op langdurige en kostbare procedures. Deze brief dient geen enkel doel en is ook niet in het belang van de cliënt van verweerder. Verweerder heeft daardoor de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig geschaad zonder redelijk doel. Klacht gegrond. Berisping en geldboete van € 3.000,-.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 18 december 2017

in de zaak 17-603/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 29 december 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 14 augustus 2017 met kenmerk K17-001, door de raad ontvangen op 15 augustus 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van klagers en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder treedt op als advocaat van een wederpartij van klagers sub b en c. Klager sub a is middels zijn houdstermaatschappij 100% aandeelhouder en bestuurder in klaagster sub b. Tevens is klager sub a middels zijn houdstermaatschappij aandeelhouder en bestuurder in klaagster sub c. Klaagster sub c is opgericht door vennootschap x en klaagster sub b. Elk verkreeg hierbij 50% van het aandelenkapitaal. Vennootschap x heeft ter volstorting daarvan een aanzienlijk bedrag in contanten ingebracht. Klaagster sub b heeft ter volstorting daarvan haar onderneming ingebracht.

2.2      Verweerder heeft op 9 november 2016 voornoemde vennootschap x aangeschreven, ter attentie van de aandeelhouder daarvan. In de brief van 9 november 2016 wordt melding gemaakt van een lopende procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin verweerder optreedt voor de wederpartij van klagers sub b en c. Verweerder vraagt zich in zijn brief af of klager sub a voorafgaand aan de participatie door vennootschap x in klaagster sub c bij de aandeelhouder melding heeft gemaakt van de door zijn cliënt gepretendeerde vordering op klaagster sub b. Verweerder schat in dat de aandeelhouder in vennootschap x een prudent handelend ondernemer is met een scherp oog voor onder andere risico’s. Door verweerder wordt in zijn brief aangegeven dat naar zijn inschatting het risico aanwezig is dat het belang van de aandeelhouder in klaagster sub c minder waard zal blijken te zijn dan kan worden afgeleid uit de verklaring van inbreng die ten grondslag heeft gelegen aan de inbreng van de onderneming van klaagster sub b, alsmede dat klaagster sub c betrokken zal worden in langdurige en kostbare procedures.

2.3      Klager heeft zich vervolgens bij brief van 29 december 2016 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: verweerder klagers op oneigenlijke wijze onder druk zet door zakelijke relaties aan te schrijven teneinde op deze wijze een wig te drijven tussen klager sub a en zijn besloten vennootschappen enerzijds en de zakelijke relaties anderzijds.

4          VERWEER

4.1      Verweerder is van mening dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar werd gehandeld. Verweerder wijst er op dat door klagers weliswaar wordt gesteld dat verweerder aan meerdere relaties brieven zou hebben gestuurd, maar dat zij enkel een brief van 9 november 2016 hebben overgelegd. Door klagers is niet aangegeven welke andere relaties brieven van verweerder zouden hebben ontvangen, zodat verweerder hierop in zoverre niet kan reageren.

4.2      Verweerder is van mening dat zijn brief van 9 november 2016 een zakelijk opgestelde brief is aan een vennootschap die 50% aandeelhouder in klaagster sub c is. Verweerder confronteert de aandeelhouder in kwestie met de door klagers ingenomen stellingen in de procedure tussen klagers sub b en c en de cliënt van verweerder. Verweerder was van mening dat het in de procedure door klagers sub b en c ingenomen standpunt niet strookt met de oprichtingsakte van klaagster sub c. Daarom heeft verweerder de medeaandeelhouder mededeling gedaan van de lopende procedure. Verweerder heeft daarbij geen feiten verdraaid of onjuist weergegeven en heeft evenmin gegevens openbaar gemaakt waarop de aandeelhouder in kwestie niet reeds recht had op grond van het daaromtrent bepaalde in de statuten. Verweerder is dan ook van mening dat hij met zijn brief van 9 november 2016 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3      Door de raad gevraagd naar het belang van zijn cliënt bij de bedoelde brief aan de medeaandeelhouder van klaagster sub c heeft verweerder tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij hoopte dat zijn brief ertoe zou leiden dat deze aandeelhouder invloed zou uitoefenen op het bestuur van klaagster sub c, zodat die wellicht bereid zou zijn om een schikking te treffen.

5          BEOORDELING

5.1.    Tijdens de mondelinge behandeling hebben klagers desgevraagd aangegeven dat hun klacht uitsluitend betrekking heeft op de brief van 9 november 2016. De Raad zal de klacht dan ook aldus beoordelen.

5.2.    Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste jurisprudentie geniet de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer worden beperkt doordat a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen of c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

5.3.    In de brief van 9 november 2016 schrijft verweerder onder andere het volgende:

            “Ik weet niet of en in hoeverre de heer (A))voorafgaand aan de participatie door (X) B.V. en (C)B.V. bij u melding heeft gemaakt van de door mijn cliënte gepretendeerde vordering op (B) B.V. in verband waarmee (onder meer) de heer (A) op 13 oktober 2015 onder ede is gehoord bij de rechtbank Rotterdam.

          “De jaarrekening over 2015 van uw vennootschap vertoont naar mijn mening een tamelijk indrukkend beeld. Mijn indruk is dan ook dat u een prudent handelend ondernemer bent met een scherp oog voor mogelijkheden, kansen en risico’s. Naar mijn inschatting is het risico aanwezig dat uw belang in  (C) B.V. minder waard zal blijken te zijn dan kan worden afgeleid uit verklaring van inbreng welke ten grondslag heeft gelegen aan de inbreng van de onderneming van  (B) B.V. als storting op de aandelen in (C) B.V. alsmede de laatstgenoemde vennootschap betrokken zal worden in langdurige kostbare procedures.”

            “Het leek mij correct dit thans reeds onder uw aandacht te brengen. Indien u naar aanleiding van bovenstaande nog nadere informatie van mij verlangt, verneem ik dat graag van u.”

5.5.    Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hij met deze brief een impasse probeerde te doorbreken en hoopte dat de aandeelhouder zijn invloed zou uitoefenen op het bestuur van klaagster sub C, teneinde klaagster sub C te bewegen tot het treffen van een regeling in der minne met de cliënt van verweerder.

5.6     Gelet op de hiervoor geciteerde tekst stelt de raad voorop dat de inhoud en strekking van de brief niet overeenkomen met dit door verweerder genoemde doel. In de brief wordt op geen enkele wijze aan de aandeelhouder gevraagd om zijn invloed aan te wenden om tot een regeling in der minne te komen. De raad is dan ook van oordeel dat de brief niet anders kan worden gezien dan als een poging om klagers in diskrediet te brengen.

5.7     De Raad is daarnaast van oordeel dat de brief van 9 november 2016 geen redelijk belang van de cliënt van verweerder dient. Verweerder heeft op geen enkele wijze duidelijk of zelfs maar aannemelijk kunnen maken in hoeverre de door hem geschreven brief in het belang van zijn cliënt is geweest. Door de inhoud en de toonzetting van de brief van 9 november 2016 heeft verweerder de belangen van klagers onnodig en onevenredig geschaad. Verweerder heeft daardoor de grenzen van het betamelijke overschreden en heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

6          MAATREGEL

6.1      Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging wordt aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd.

6.2      De raad komt verder tot het oordeel dat het enkel opleggen van een berisping niet volstaat, Het behoort tot de taak van de advocaat ervoor te waken dat een rechtsstrijd wordt gestreden met geoorloofde middelen. Door te handelen als verweerder heeft gedaan is hij buiten de rechtsstrijd tussen zijn cliënt en klagers getreden. Hij heeft bij een derde – zakenpartner van wederpartijen van zijn cliënt – dezen in een kwaad daglicht gesteld. Het als advocaat toepassen van sancties als hier aan de orde, te weten het bij een derde in een kwaad daglicht stellen van de wederpartij omdat deze wederpartij niet wenst te schikken, is (evenals het dreigen daarmee) niet geoorloofd. Dit wordt niet anders indien een schikkingsweigering van een wederpartij een tot rechtsstrijd aanleiding gevende impasse oplevert. Zeker nu verweerder de onjuistheid van zijn handelen kennelijk niet inziet, is de aanvullende maatregel van het opleggen van een boete vereist om verweerder hiervan te doordringen. Gelet op de ernst hiervan, bezien vanuit de potentieel voor klagers hiermee gemoeide financiële en bedrijfsmatige belangen, acht de Raad een boete van een bedrag van € 3.000,- passend en geboden, en legt deze daarom eveneens op.

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op                        € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van berisping, alsmede een geldboete van € 3.000,00 op;

-        bepaalt dat bovenbedoeld boetebedrag binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moet worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL11 RBOS 0569989000 t.n.v. Ministerie van Veiligheid en Justitie , onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR,” en 17-603/DB/ZWB;

--       veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van reiskosten die de klagende partij heeft moeten maken, vastgesteld op € 25,00, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek , als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op  18 december 2017

verzonden aan:

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl