ECLI:NL:TADRSHE:2017:17 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-838/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:17
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 27-01-2017
Zaaknummer(s): 16-838/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan, dat hij in strijd met de afspraken stukken heeft overgelegd, die stukken verkeerd heeft geïnterpreteerd, klaagster heeft afgeperst, haar op een dreigende toon heeft toegesproken, noch dat hij nodeloos lang is doorgegaan met procederen. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te weigeren de rechtbank te berichten dat partijen overeenstemming hadden bereikt, nu van overeenstemming geen sprake was, noch door klaagster een door de wederpartij schikkingsvoorstel voor te houden. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 9 januari 2017

in de zaak 16-838/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 13 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 5 september 2016 met kenmerk K15-143 , door de raad ontvangen op 6 september 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 november 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 5 september 2016 en de daaraan gehechte stukken.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder heeft klaagster bijgestaan in haar echtscheidingszaak. Klaagster werd aanvankelijk bijgestaan door verweerders kantoorgenoot mr. C. Verweerder heeft de behandeling van de zaak overgenomen van mr. C toen zij met zwangerschapsverlof ging. Op dat moment waren de stukken gewisseld en stond de zaak voor mondelinge behandeling, die zou plaatsvinden op 27 juli 2015. Klaagster werd bijgestaan op basis van een toevoeging.

2.2      Klaagster en haar ex-echtgenoot exploiteerden een vennootschap onder firma, te weten een stoeterij. Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot was (onder meer) discussie over de vraag wie van hen de stoeterij zou voortzetten alsmede over klaagsters recht op partneralimentatie.

2.3      Nadat klaagsters ex-echtgenoot de rechtbank verlof had verzocht voor het leggen van conservatoir beslag op de activa van de vennootschap, heeft hij de rechtbank na verkregen verlof verzocht om toestemming om de paarden die zich nog op de stoeterij bevonden in bewaring te (doen) nemen. Verweerder heeft klaagster voorgehouden dat indien zij de paspoorten van de paarden aan de deurwaarder in bewaring zou geven, daarmee het in bewaring nemen van de paarden wellicht zou kunnen worden voorkomen. Klaagster was daartoe evenwel niet bereid. Nadat de paarden door de deurwaarder in bewaring waren genomen heeft klaagsters ex-echtgenoot de paarden aan een derde verkocht. Ondanks het feit dat de voorzieningenrechter vervolgens in kort geding had beslist dat klaagsters ex-echtgenoot de naam van de koper(s) diende te noemen op straffe van verbeurte van een dwangsom, heeft hij dat geweigerd.

2.4      Verweerder heeft klaagster gevraagd om hem ten behoeve van de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek met nevenvorderingen een concept jaarrekening over het jaar 2014 te verstrekken, hetgeen klaagster ook heeft gedaan. Verweerder heeft de concept jaarstukken vervolgens bij brief d.d. 17 juli 2015 toegezonden aan de rechtbank. Op 17 juli 2015 heeft verweerder per e-mail een kopie van zijn brief aan de rechtbank toegestuurd aan klaagster. Tijdens de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek met nevenvorderingen op 27 juli 2015 heeft klaagster aan de rechter voorgehouden dat de jaarstukken 2014 conceptstukken waren.

2.5      Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter partijen voorgehouden dat het wellicht in hun belang zou zijn om een regeling in der minne tot stand te brengen, waarna klaagsters ex-echtgenoot een schikkingsvoorstel heeft geformuleerd. Klaagster was niet bereid dit voorstel te accepteren. De rechter heeft partijen daarop voorgehouden dat, wanneer de paarden onvindbaar zouden blijven, de schade door een deskundige zou moeten worden getaxeerd.

2.6      De rechtbank heeft de zaak op de rol geplaatst van 12 augustus 2015 in afwachting van bericht van partijen over een eventueel bereikte schikking. De advocaat van klaagsters ex-echtgenoot heeft bij e-mailbericht d.d. 2 augustus 2016 een schikkingsvoorstel gedaan in welk verband hij verweerder heeft bericht dat klaagsters ex-echtgenoot bereid was om in te stemmen met klaagsters wens om de stoeterij zelfstandig voort te zetten, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Bij e-mailbericht d.d. 3 augustus 2015 heeft klaagster verweerder bericht dat zij niet met het door de advocaat van haar ex-echtgenoot geformuleerde voorstel kon instemmen. Aangezien tussen partijen aldus geen regeling in der minne tot stand was gekomen heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol van 29 september 2015 voor het geven van een beschikking.

2.7      Klaagster heeft verweerder en – tijdens zijn afwezigheid wegens vakantie – zijn kantoorgenoten meerdere malen verzocht om de rechtbank te berichten dat haar ex-echtgenoot akkoord was met haar voorstel dat zij de stoeterij zelfstandig zou voortzetten. Verweerder en zijn kantoorgenoten hebben dat geweigerd, waarbij aan klaagster is medegedeeld dat dit niet mogelijk was omdat de zaak enerzijds voor uitspraak stond en anderzijds er geen overeenstemming was bereikt.

2.8      Bij beschikking d.d. 10 december 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en het verzoek van klaagster tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    in strijd met de gemaakte afspraken een concept jaarrekening 2014 heeft overgelegd aan de rechtbank;

2.    de concept jaarrekening onjuist heeft geïnterpreteerd, met als gevolg dat hij de rechter en de wederpartij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt;

3.    de afwikkeling van de echtscheiding bewust heeft getraineerd door klaagsters schikkingsvoorstel niet aan de rechter voor te houden;

4.    klaagster maandenlang heeft afgeperst om de paspoorten van de paarden aan hem te geven;

5.    klaagster heeft geadviseerd om te schikken, terwijl zij het aanbod van de wederpartij absoluut onvoldoende vond;

6.    op dreigende toon met klaagster heeft gecommuniceerd;

7.    zo lang mogelijk wilde procederen om zichzelf te verrijken.

                          3.2    Toelichting:

                                   Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft klaagster in mei 2015 verzocht om een concept jaarrekening over het jaar 2014 te overleggen. Klaagster heeft dat aanvankelijk geweigerd, maar heeft de stukken toch aan verweerder verstrekt. Hoewel was afgesproken dat verweerder de stukken niet in het geding zou brengen, heeft hij dat toch gedaan.

Klachtonderdeel 2

Verweerder heeft tijdens de zitting volledig ten onrechte het standpunt ingenomen dat klaagster € 40.000,-- winst had gemaakt. Feitelijk was evenwel sprake van een verlies van € 30.000,--. Nu verweerder de concept jaarrekening onjuist heeft geïnterpreteerd, heeft verweerder klaagster bewust benadeeld en kon klaagster geen aanspraak maken op partneralimentatie. Bovendien heeft hij daarmee de rechter foutieve informatie verstrekt.

                                   Klachtonderdeel 3

Klaagster had een voorstel tot een minnelijke regeling geformuleerd waarmee de schade voor beide partijen beperkt bleef. De beschikking d.d. 10 december 2015 is voor klaagster ex-echtgenoot veel nadeliger dan het voorstel van klaagster. Verweerder had de rechtbank conform klaagsters verzoek moeten berichten dat haar ex-echtgenoot instemde met haar voorstel.

Klachtonderdeel 4

Het is volstrekt onduidelijk waarom verweerder de paspoorten wilde hebben. Klaagster kon ze in elk geval niet missen omdat zij verplicht is de paspoorten bij zich te hebben tijdens het vervoer van de paarden en tijdens wedstrijden.

4          VERWEER

4.1     Klachtonderdelen 1 en 2

          Verweerder heeft de jaarstukken inderdaad aan de rechter verstrekt ten behoeve van de zitting van 27 juli 2015. Klaagster heeft zelf ter zitting aangegeven dat het een concept betrof, zodat dit voor de rechter duidelijk was. Verweerder heeft de jaarstukken niet onjuist geïnterpreteerd en hij heeft de rechter niet bewust onjuist geïnformeerd. Er is geen afspraak gemaakt dat de stuken niet in het geding mochten worden gebracht. Klaagster heeft destijds ook niet bij verweerder aangegeven dat zij dat niet wilde. Pas bij de deken heeft klaagster zich hierover voor het eerst beklaagd.

4.2     Klachtonderdeel 3

          Ter zitting heeft klaagsters ex-echtgenoot een schikkingsvoorstel gedaan. De rechter heeft daarop de zitting pro forma aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om samen tot een oplossing te komen. De advocaat van klaagsters ex-echtgenoot heeft in een e-mail van 2 augustus 2015 een voorstel gedaan. Klaagster heeft op 3 augustus 2015 aangegeven dat voorstel niet te accepteren. De advocaten hebben vervolgens aan de rechtbank medegedeeld dat er geen minnelijke regeling tot stand was gekomen, waarna de zaak op de rol is gezet voor uitspraak.

4.3     Klaagster heeft er vervolgens op aangedrongen om de rechtbank te berichten dat er wel een schikking was bereikt. Aangezien dit niet werkelijk het geval was, is aan klaagsters verzoek geen gehoor gegeven. Er was geen sprake van overeenstemming. Klaagsters ex-echtgenoot wilde er wel mee instemmen dat klaagster de stoeterij zou voortzetten, maar enkel onder bepaalde voorwaarden. Met die voorwaarden was klaagster het niet eens.

4.4     Klachtonderdeel 4

          Verweerder heeft klaagster niet afgeperst om de paspoorten van paarden af te geven. Klaagsters ex-echtgenoot had toestemming van de rechter om vier paarden in bewaring te doen nemen. Volgens klaagster waren de paarden noodzakelijk om de stoeterij te kunnen voortzetten. Teneinde bewaarneming te voorkomen heeft verweerder klaagster voorgesteld om de paspoorten in bewaring te geven bij de deurwaarder, zodat klaagster de paarden kon behouden. Klaagster wilde dat echter niet. De paarden zijn vervolgens in bewaring genomen.

4.5     Klachtonderdeel 5

          Nadat de paarden in bewaring waren genomen zijn ze door klaagsters ex-echtgenoot (onrechtmatig) verkocht. De rechter heeft klaagsters ex-echtgenoot vervolgens verplicht om de namen van de kopers te noemen, maar hij weigerde dat. De advocaat van klaagster ex-echtgenoot heeft een schikkingsvoorstel gedaan. Verweerder heeft klaagster gevraagd om dat voorstel in overweging te nemen. Klaagster heeft het voorstel echter resoluut afgewezen.

4.6     Klachtonderdelen 6 en 7

          Verweerder kan klaagsters verwijt dat er op dreigende toon is gecommuniceerd niet plaatsen. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerder zo lang mogelijk heeft geprocedeerd teneinde zichzelf te verrijken. Klaagster procedeerde op basis van een toevoeging, zodat het aantal uren dat verweerder aan de zaak besteedde niet relevant was. Er zijn ook geen extra uren toegekend.              

5          BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2     Klachtonderdelen 1 en 2

          Gelet op de onderlinge samenhang tussen de klachtonderdelen 1 en 2 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Klaagster heeft gesteld dat met verweerder was afgesproken dat de concept jaarstukken niet aan de rechter zouden worden overgelegd, hetgeen verweerder uitdrukkelijk heeft betwist. Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet van het bestaan van de door klaagster gestelde afspraak gebleken.

5.3     Ook klaagster stelling, dat verweerder de concept jaarrekening onjuist heeft geïnterpreteerd, met als gevolg dat hij de rechter en de wederpartij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt, is uitdrukkelijk door verweerder weersproken. Uit de aan de raad overgelegde stukken is geenszins gebleken dat verweerder de concept jaarrekening verkeerd heeft geïnterpreteerd, noch dat hij de rechter en de wederpartij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Klaagster heeft ter zitting duidelijk aan de rechter te verstaan gegeven dat de jaarrekening een concept stuk betrof. De rechter heeft vervolgens op basis van de feitelijke financiële gegevens en de persoonlijke omstandigheden van klaagster en haar ex-echtgenoot een oordeel gegeven over de partneralimentatie. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder klaagsters belangen op dit punt onvoldoende heeft behartigd.

5.4     Nu de feitelijke grondslag van de klachtonderdelen 1 en 2 niet is komen vast te staan, kunnen deze klachtonderdelen niet gegrond worden verklaard.

5.5     Klachtonderdeel 3

          Klaagster is van mening dat verweerder de rechter had moeten berichten dat tussen klaagster en haar ex-echtgenoot overeenstemming was bereikt op basis van het door haar geformuleerde voorstel. De raad is van oordeel dat verweerder terecht heeft geweigerd om de rechtbank conform de wens van klaagster te berichten. Immers, uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt geenszins dat tussen partijen een regeling in der minne tot stand was gekomen. Klaagster ex-echtgenoot heeft weliswaar aangegeven dat hij kon instemmen met voortzetting van de stoeterij door klaagster, maar heeft daaraan wel voorwaarden verbonden en klaagster kon niet met die voorwaarden instemmen. Een minnelijke regeling was dus niet tot stand gekomen. Indien verweerder de rechtbank zou hebben bericht dat partijen overeenstemming hadden bereikt, zou dat in strijd zijn geweest met de waarheid. Dat verweerder dit heeft geweigerd kan hem dan ook niet worden verweten. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.6     Klachtonderdeel 4

          Verweerder heeft klaagsters stelling, dat hij haar heeft afgeperst om de paspoorten van de paarden af te geven, uitdrukkelijk betwist, zodat dit onderdeel van de klacht feitelijk niet is komen vast te staan. Verweerder heeft aangegeven dat hij klaagster heeft geadviseerd om de paspoorten in bewaring te geven aan de deurwaarder, teneinde daarmee inbewaringneming van de paarden te voorkomen. Verweerder heeft met dit advies beoogd klaagsters belangen te behartigen. Nu dit onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan, terwijl verweerder evenmin een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de inhoud van zijn advies, zal de raad ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

5.7     Klachtonderdeel 5

          Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat, nadat de rechter aan klaagster in overweging had gegeven om het door de wederpartij geformuleerde schikkingsvoorstel te accepteren, gelet op de aan voortzetting van de procedure verbonden risico’s, verweerder klaagster heeft gevraagd om het voorstel in overweging te nemen, waarna klaagster het voorstel heeft afgewezen. De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij een door de wederpartij geformuleerd schikkingsvoorstel heeft voorgehouden aan klaagster met het advies om het voorstel in overweging te nemen. Het stond klaagster vrij om het voorstel in weerwil van verweerders advies niet te accepteren. Dat klaagster het schikkingsvoorstel absoluut onacceptabel vond, maakt nog niet dat verweerder van zijn advisering een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat verweerder klaagsters belangen niet naar behoren heeft behartigd. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.8     Klachtonderdelen 6 en 7

          Verweerder heeft klaagsters stellingen, dat hij op dreigende toon met haar heeft gecommuniceerd en dat hij zolang mogelijk heeft geprocedeerd teneinde zichzelf te verrijken, uitdrukkelijk weersproken. De raad stelt vast dat uit niets is gebleken dat verweerder op dreigende toon met klaagster heeft gecommuniceerd en dat hij zolang mogelijk heeft geprocedeerd teneinde zichzelf te verrijken, zodat de feitelijke grondslag van deze klachtonderdelen niet is komen vast te staan. Naar het oordeel van de raad is overigens ook onaannemelijk dat verweerder langer dan nodig is doorgegaan met procederen nu hij klaagster bijstond op basis van een toevoeging, zodat hij alleen een forfaitaire vergoeding kreeg voor zijn rechtsbijstand, terwijl geen extra uren zijn aangevraagd. Verweerder had er derhalve ook geen enkel belang bij om meer uren dan nodig aan de zaak te spenderen. De klachtonderdelen 6 en 7 zijn derhalve eveneens ongegrond.

5.9     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

          Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, en mrs. S.A.R. Lely en A.L.W.G. Houtakkers,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2017.

          Griffier                                                                                    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2017

verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klaagster

-            verweerder

        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

        de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl