ECLI:NL:TADRSHE:2017:14 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-636/DB/OB, 16-888/DB/OB/D en 16-1051/B/OB/d

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:14
Datum uitspraak: 23-01-2017
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 16-636/DB/OB, 16-888/DB/OB/D en 16-1051/B/OB/d
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Anders
Inhoudsindicatie: Gevoegde behandeling klacht en dekenbezwaar. Verweerder heeft zich teveel vereenzelvigd met zijn cliënten, heeft onvoldoende professionele distantie tot zijn cliënten bewaard en heeft niet alleen de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad, maar ook het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen. Verweerder heeft een groot aantal gedragsregels overtreden en mede gelet op tuchtrechtelijk verleden: schorsing voor de duur van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 23 januari 2017

in de zaken 16-636/DB/OB, 16-888/DB/OB/d en 16-1051/B/OB/d

naar aanleiding van de klacht (16-636/DB/OB) van:

klager

en de bezwaren (16-888/DB/OB/d en 16-1051/DB/OB/d) van:

deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 23 september 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 4 juli 2016 met kenmerk nr. 48|15|074K, door de raad ontvangen op 7 juli 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij brieven aan de raad van 22 september 2016 met kenmerk nr. 48|16|099K en 14 november 2016 met kenmerk nr. 48|16|154K, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, zijn bezwaren ter kennis van de raad gebracht.

1.4      De klacht en de bezwaren van de deken zijn behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klager, klagers gemachtigde, de deken, vergezeld van mevrouw M., adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken d.d. 4 juli 2016 en de daaraan gehechte stukken;

-       de brieven van de deken d.d. 22 september en 14 november 2016 en de daaraan gehechte stukken;

-       de nagekomen brief met bijlagen van de gemachtigde van klager d.d. 17 november 2016;

-       de nagekomen brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerder d.d. 17 november 2016;

-       het nagekomen e-mailbericht met bijlagen van de deken d.d. 18 november 2016.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

                          2.1     Op 21 september 2012 heeft klager  een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken. Deze klacht zag op de wijze waarop verweerder zijn cliënt de heer L bijstond in een geschil met klager en waarbij naar de mening van klager verweerder zich in een reeks van contacten met klager onnodig grievend had uitgelaten, grievende berichten over klager had gestuurd aan derden en onvoldoende distantie jegens zijn cliënt had bewaard. Ter zitting van de raad op 27 mei 2013 heeft verweerder erkend dat hij zich onnodig grievend had uitgelaten en dat hij onvoldoende afstand tot zijn cliënt had bewaard. Verweerder heeft beterschap beloofd. Blijkens verweerders pleitnotitie heeft verweerder voorts onder meer het volgende naar voren gebracht:

          “Na uitvoerige zelfreflectie en uitgebreide klankbordgesprekken met collega’s en derden kan ik nu overtuigd en oprecht zeggen dat ik in de toekomst dergelijke fouten niet meer zal maken. Anders gezegd, in woord noch op schrift, geen onvertogen woord. Ik bouw daartoe nog meer zekerheid in en heb daartoe maatregelen getroffen. “

2.2     Bij beslissing van 9 september 2013 heeft de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (kenmerk H325-2012) de klacht in alle onderdelen gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. 

2.3     Verweerder heeft nadat klager de klacht had ingediend en nadat deze door de raad op 9 september 2013 gegrond was verklaard zijn bijstand van de heer L maar ook van andere cliënten in hun geschillen met klager voortgezet.

2.4     Op 23 september 2015 heeft klager opnieuw bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht zag op de wijze waarop verweerder diverse cliënten heeft bijgestaan in diverse geschillen met klager en waarbij naar de mening van klager verweerder zich in een reeks van contacten met klager onnodig grievend had uitgelaten, grievende berichten over klager had gestuurd aan derden en onvoldoende distantie jegens zijn cliënt had bewaard.

2.5     Vanwege de omvang van het dossier en de grote hoeveelheid correspondentie en processtukken zullen de feiten, correspondentie en processtukken voor zover deze voor de beoordeling van de op 23 september 2015 door klager ingediende klacht relevant zijn worden genoemd vanaf r.o. 5.1 en verder. 

2.6     Bij brief d.d. 19 april 2016 heeft mr. H, (de toenmalige) advocaat van klager, de klacht van klager aangevuld. De aanvulling van de klacht zag op de bevoegdheid van verweerder tot vertegenwoordiging van de heer V sr. Omdat deze aanvulling van de klacht van klager eerst is ingediend nadat verweerder zijn verweer aan de deken had kenbaar gemaakt en het klachtdossier inmiddels was voorgelegd aan de deken ten behoeve van het formuleren van een dekenstandpunt, is de aanvulling van de klacht in overleg met mr. H door de deken niet meer als afzonderlijke klacht in behandeling genomen. De deken heeft aan mr. H toegezegd de aanvullende klachtbrief als bijlage te betrekken in het afzonderlijke, onderhavige dekenbezwaar met kenmerk 16-888/DB/OB/d.

2.7     In een geschil tussen de gemeente enerzijds en de heer V sr. anderzijds werd klager bijgestaan door mr. S. Verweerder heeft rechtstreeks met klager gecorrespondeerd. Mr. S heeft daartegen bij brief d.d. 2 juni 2016 geprotesteerd, waarop verweerder mr. S heeft bericht dat hij naar zijn mening niet gehouden was om met tussenkomst van mr. S met de gemeente te communiceren.

2.8     In een geschil tussen klager enerzijds en de heer B anderzijds werd klager eveneens bijgestaan door mr. S, terwijl de heer B werd bijgestaan door verweerder. Klager heeft de heer B op 25 april 2016 doen dagvaarden in een procedure bij de kantonrechter. In reactie op de dagvaarding heeft verweerder op 3 mei 2016  rechtstreeks aan klager een brief gestuurd waarin hij stelt dat mr. S valsheid in geschrifte had gepleegd en dat aangifte zou worden gedaan tegen onder meer de burgemeester en mr. S. Voorts heeft verweerder in de brief een opsomming gegeven van de personen aan wie hij afschriften zou toesturen. Bij e-mailbericht d.d. 4 mei 2016 heeft mr. S verweerder verzocht om niet meer rechtstreeks met klager te corresponderen, maar door tussenkomst van mr. S.

2.9     Bij brief d.d. 13 mei 2016 heeft verweerder mr. S bericht dat mr. S niet de gemachtigde van de gemeenteraad zou zijn, doch enkel van het college van burgemeester en wethouders, terwijl de brief een sommatie betrof, zodat het hem op basis van de gedragsregels vrijstond om de brief rechtstreeks aan klager te richten. Bij brief d.d. 19 mei 2016 heeft verweerder mr. S medegedeeld dat hem uit telefonische navraag bij de griffie van de handelssector van de rechtbank Zeeland-West-Brabant was gebleken dat de dagvaarding d.d. 25 april 2016 helemaal niet was aangebracht.

2.10   Bij brief d.d. 20 mei 2016 heeft mr. S verweerder nogmaals verzocht om niet meer rechtstreeks met klager te corresponderen, nu hij klager als advocaat bijstond, en heeft hij verweerder tevens bericht dat de dagvaarding wel degelijk was aangebracht.

2.11   Op 25 mei 2016 heeft de kantonrechter een verstekvonnis gewezen, welk vonnis op 6 juni 2016 aan de heer B is betekend. Bij brief d.d. 7 juni 2016 heeft verweerder aan mr. S aangekondigd over te gaan tot het doen van aangifte wegens valsheid in geschrifte en meineed. Bij e-mailbericht d.d. 7 juni 2016 heeft mr. S aan verweerder medegedeeld dat de procedure wel degelijk was doorlopen en dat de betekening die had plaatsgevonden daarvan de resultante was.

2.12   Bij brief d.d. 8 juni 2016 heeft verweerder mr. S bericht dat hij nog steeds van mening was dat de dagvaarding helemaal niet was aangebracht, omdat dit hem telefonisch was medegedeeld door een medewerkster van de griffie. Mr. S heeft daarop bij e-mailbericht d.d. 8 juni 2016 een kopie van het verstekvonnis aan verweerder toegestuurd, onder de mededeling dat mr. S vermoedde dat verweerder abusievelijk contact had opgenomen met de sector civiel van de rechtbank in plaats van met de sector kanton. In reactie daarop van dezelfde dag heeft verweerder mr. S het verwijt gemaakt dat hij hem niet had gewezen op het feit dat hij zich bij de verkeerde instantie had gesteld en heeft hij nogmaals aangekondigd aangifte te doen. Bij e-mailbericht d.d. 10 juni 2016 heeft verweerder voorts aan mr. S aangekondigd dat verzet wordt ingesteld tegen het verstekvonnis en dat de aangifte wordt opgenomen in de verzetdagvaarding.

2.13   In het dekenstandpunt d.d. 9 juni 2016 naar aanleiding van de door de gemeente ingediende klacht heeft de deken aan klager en verweerder kenbaar gemaakt dat naar zijn mening de klachten grotendeels gegrond zijn en dat voor enkele onderdelen van de klacht geldt dat klager niet-ontvankelijk is in die klachtonderdelen, wegens het ontbreken van een eigen belang.

2.14   Na ontvangst van het dekenstandpunt heeft verweerder op 10 juni 2016 aan de deken een afschrift gestuurd van een tweetal aangiften. Bij brieven d.d. 30 mei 2016 had verweerder namens zijn cliënt de heer L alsook namens zichzelf bij het Openbaar Ministerie te Breda een tweetal aangiften ingediend van (het aanzetten tot) valsheid in geschrifte, meineed en laster en smaad jegens onder meer klager en mr. S. Verweerder heeft de beide aangiften eveneens bij akte d.d. 31 mei 2016 ter kennis gebracht van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en heeft de beide aangiften voorts bij brief d.d. 31 mei 2016 toegestuurd aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In het Brabants Dagblad is op 3 juni 2016 een bericht verschenen waarin melding wordt gemaakt van de door verweerder gedane aangiften.

2.15 Bij brief d.d. 23 juni 2016 heeft mr. S een klacht ingediend tegen verweerder. Mr. S heeft niet om doorzending van de klacht aan de raad van discipline verzocht. De deken heeft de klacht van mr. S overgenomen en tot de zijne gemaakt en bij brief d.d. 14 november 2016 bij wijze van dekenbezwaar (16-1051/DB/OB/d) ter kennis gebracht van de raad.

2.16   Op 4 juli 2016 heeft verweerder namens de heer B een verzetdagvaarding doen betekenen aan klager.

2.17   Op 27 juli 2016 heeft de gemachtigde van verweerder aan klager medegedeeld dat verweerder niet langer als advocaat of anderszins zal optreden tegen klager. Voorts heeft verweerder op 9 augustus 2016 de aangiften, voor zover door hem persoonlijk gedaan, ingetrokken. Bij brief d.d. 18 augustus 2016 heeft de hoofdofficier van justitie in reactie op de aangifte medegedeeld dat de geschillen tussen verweerders cliënten en klager liggen op het bestuursrechtelijke en civielrechtelijke vlak en dat het feit dat partijen van mening verschillen niet zonder meer betekent dat sprake is van strafbare feiten, zodat voor het strafrecht geen rol is weggelegd.

3          Klacht en BEZWaren van de deken

3.1      De klacht (16-636/DB/OB) houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

door zijn handelwijze in diverse geschillen met klager en in zijn brieven en verzoeken aan klager en de gemachtigde van klager alsook in processtukken diverse gedragsregels heeft overtreden, te weten de gedragsregels 1, 2, 10, 14, 17, 18, 30, 31 en 33.

Toelichting:

Verweerder geeft aan personen te vertegenwoordigen die niet, nog niet, of niet langer zijn cliënt zijn. Verweerder bedient zich in zijn correspondentie en tijdens zittingen van een schrijnende toon. Verweerder dreigt voortdurend met procedures, vaak zonder dat de procedure vervolgens daadwerkelijk wordt gestart. Verweerder geeft geregeld in verschillende stukken een tegengestelde en onjuiste weergave van de feiten. Verweerder vereenzelvigt zich teveel met zijn cliënten en bewaart onvoldoende distantie tot zijn cliënten. Verweerder verliest de gerechtvaardigde belangen van anderen uit het oog. Verweerder stuurt stukken met grievende uitspraken toe aan derden die geen partij zijn bij het geschil of dreigt stukken aan die derden toe te sturen. Verweerder dient regelmatig vlak voor of zelfs op de dag van de zitting stukken in, zodat de wederpartij onvoldoende tijd heeft om zich voor te bereiden. Verweerder geeft er in zijn optreden jegens de gemachtigde van klager geen blijk van te streven naar een onderlinge verhouding van welwillendheid en vertrouwen. Verweerder dreigt al gedurende een aantal jaren met het indienen van klachten, zonder de daad bij het woord te voegen. Verweerder blijft zich namens zijn cliënt de heer L rechtstreeks tot klager en zijn organen wenden in plaats van tot zijn gemachtigde. Verweerder doet namens diverse cliënten onnodig grievende uitlatingen. Verweerder beschuldigt de klager, de burgemeester, de gemachtigde van klager en medewerkers van klager onder meer van liegen, het plegen van bedrog en het frustreren van procedures. In strijd met de gemaakte afspraken blijft verweerder verzoeken en brieven via meerdere kanalen aan klager toesturen. Verweerder heeft zijn kantoororganisatie niet op orde omdat het faxverkeer niet naar behoren verloopt omdat er regelmatig een verschil zit in datering van de brieven en het tijdstip waarop deze worden gefaxt.

3.2      De deken neemt de klacht (16-636/OB/DB) in zijn geheel over in zijn bezwaar met kenmerk 16-888/DB/OB/d.

3.3      De deken heeft de door de mr. S bij brief d.d. 23 juni 2016 tegen verweerder ingediende klacht tot de zijne gemaakt. Het bezwaar (16-1051/DB/OB/d) houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.         gedragsregel 1 heeft overtreden door het doen van c.q. het dreigen met strafrechtelijke aangiften, hetgeen een foute indruk geeft van hoe advocaten hun beroep zouden moeten uitoefenen. Dit wordt nog versterkt doordat verweerder de aangiften heeft gedeeld met verschillende rechterlijke instanties en de pers terwijl hij ondertussen het inhoudelijke debat uit de weg gaat, waarmee de belangenbehartiging van zijn cliënt niet is gediend;

2.         gedragsregel 2 heeft overtreden door onvoldoende distantie te houden van zijn cliënten. Verweerder heeft namens zichzelf gecorrespondeerd en heeft ook namens zichzelf strafrechtelijke aangiften gedaan;

3.         gedragsregel 10 heeft overtreden door met grote regelmaat afschriften van stukken aan derden (het hof, de rechtbank, de commissaris van de koning en de deken) toe te zenden, terwijl in die stukken (ongefundeerde) beschuldigingen zijn opgenomen en door op deze wijze ook de gedane aangiften met derden te delen en daarover zelfs de pers te informeren;

4.         gedragsregel 17 heeft overtreden nu de communicatie tussen mr. S en verweerder uit weinig anders heeft bestaan dan het door verweerder uiten van persoonlijke beschuldigingen en verdachtmakingen aan het adres van mr. S, het voortdurend dreigen met het indienen van klachten en het doen van aangiften, welke aangiften vervolgens ook daadwerkelijk zijn gedaan;

5.         gedragsregel 18 heeft overtreden door klager, zijnde de cliënt van mr. S, bij herhaling en bewust rechtstreeks te benaderen, ondanks het feit dat mr. S hiertegen meermaals heeft geprotesteerd;

6.         gedragsregel 30 heeft overtreden doordat hij op 30 mei 2016 aangifte heeft gedaan van (het aanzetten tot) valsheid in geschrifte, meineed en laster en smaad jegens onder meer klager en mr. S, terwijl hij op basis van de uitleg die mr. S hem mondeling tijdens de comparitie d.d. 25 augustus 2015 en schriftelijk in de conclusie van dupliek d.d. 3 mei 2016 had gegeven, wist dat de feitelijke grondslag voor de aangifte ontbrak;

7.         gedragsregel 31 heeft overtreden doordat hij in een brede verzameling brieven en processtukken zeer vergaande beschuldigingen heeft geuit jegens mr. S, klager en de voor klager werkzame personen, zoals beschuldigingen van valsheid in geschrifte, meineed, smaad en laster. Deze beschuldigingen waren ongefundeerd en dienden geen ander doel dat het beschadigen van de reputatie van de betrokkenen.

4          VERWEER

4.1     Verweerder erkent dat hij zich te zeer heeft vereenzelvigd met zijn cliënten en dat hij daarbij zelfs een eigen positie heeft ingenomen, bijvoorbeeld als aangever voor zichzelf van strafbare feiten. Verweerder erkent zich in zijn boosheid in te stevige bewoordingen en op een ongepaste toon te hebben uitgelaten. Voorts erkent verweerder dat hij de gedragsregels 10, 17 en 18 heeft overtreden. Verweerder vraagt wel begrip voor zijn opstelling voor zover die werd veroorzaakt door ervaren onrecht, gebrek een regulier collegiaal overleg en de wijze waarop hij ervoer hoe klager zaken aan de rechter voorlegde.

4.2     Met de wijsheid van achteraf en in het bijzonder door gesprekken met derden naar aanleiding van de ingediende klachten heeft verweerder zich gerealiseerd dat hij zich te zeer door zijn overtuiging heeft laten meeslepen en dat dit niet in het belang van zijn cliënten is. Verweerder heeft besloten om niet langer als advocaat op te treden in kwesties waarin klager de wederpartij is en zal, als eenpitter, op reguliere basis intercollegiaal overleg voeren met een andere advocaat over de wijze van aanpak van dossiers. Verweerder heeft excuses gemaakt voor zijn uitlatingen en heeft de aangiften van strafbare feiten ingetrokken.

4.3     Ter zake de door mr. H namens de gemeente geformuleerde aanvulling van de klacht geldt dat verweerder zich niet heeft schuldig gemaakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerder had mandaat van zijn cliënt en het kan hem niet worden aangerekend dat diens cliënt door de invloed van anderen daarover een andersluidende, niet door de cliënt zelf opgestelde, brief heeft ondertekend. Verweerder heeft niet onbevoegd voor personen opgetreden.

4.4     Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door zich namens zijn cliënt de heer B te stellen bij de verkeerde instantie. Verweerder heeft nog niet eerder een beroepsfout gemaakt en de onderhavige beroepsfout is gemaakt op een moment dat verweerder door het geschil met de gemeente ernstig van slag was.

5          BEOORDELING

5.1     De klacht en de bezwaren van de deken hebben (onder meer)  betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht en de bezwaren van de deken met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

5.2     Gedragsregel 2

          De advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen.

5.3     Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder in zijn correspondentie aan klager meerdere malen heeft geschreven dat hij klager mede namens zijn cliënt aanschrijft. Zo heeft verweerder bij e-mailbericht d.d. 16 februari 2016 aan klager geschreven:

          “Bijgaand treft u het mede namens de heer [L] aan het gemeentebestuur van [klager] ter attentie van u in hoedanigheid van portefeuillehouder [VP] toegezonden SOMMATIE”.

5.4     Bij brief d.d. 23 februari 2016 heeft verweerder voorts aan klager geschreven:

            “Mede namens de heer [L] leg ik het volgende aan het college van B&W en aan u voor.”

5.5     Voorts heeft verweerder bij herhaling aan klager medegedeeld dat hij zich niet aan de indruk kon onttrekken dat de acties van klager niet alleen zijn gericht tegen verweerders cliënt, maar tevens tegen verweerder in persoon. Zo heeft verweerder bij brief d.d. 12 juni 2015 aan mr. S medegedeeld:

          “Ik kan mij zo langzamerhand niet aan de indruk onttrekken dat het meer gericht is tegen mij als persoon in hoedanigheid van rechtsbijstandsverlener dan jegens mijn cliënt(en)”.

          Bij brief d.d. 3 juli 2015 heeft verweerder mr. S als volgt bericht:

          “Al jaren bent u druk doende om mij- mijn persoon in hoedanigheid van rechtsbijstandsverlener in een aantal lopende zaken tegen het College van de gemeente [klager] – jegens iedereen die het maar wil horen en voor wie uw geschriften bestemd zijn in een kwaad daglicht te stellen.”

Bij brief d.d. 24 augustus 2015 heeft verweerder voorts aan mr. S bericht:

          “Ook ten aanzien van die gelegenheid zal door mij én cliënten jegens u een klacht worden ingediend.”

5.6     Verweerder heeft zowel in het schriftelijk door hem gevoerde verweer tegen de klacht, als ter mondelinge behandeling van de raad, erkend dat hij zich teveel heeft vereenzelvigd met zijn cliënt(en) en dat hij daarbij zelfs een eigen positie heeft ingenomen, bijvoorbeeld als aangever voor zichzelf van strafbare feiten. De raad acht dit, naar verweerder ook niet heeft betwist, tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7     Gedragsregel 10

          Op grond van gedragsregel 10 dient de advocaat bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is, behalve de belangen van zijn cliënt, tevens andere gerechtvaardigde belangen in acht te nemen.

5.8     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder in een groot aantal aan klager dan wel aan mr. S gerichte brieven, waarin verwijten aan het adres van klager en/of aan mr. S werden geuit, heeft aangekondigd afschriften van die brieven toe te sturen aan derden. Verweerder deed dergelijke aankondigingen onder meer in zijn brieven d.d. 27 december 2013, 19 maart 2014, 27 mei 2015, 4 en 16 juni 2015, 3 juli 2015 en 5 augustus 2015.

5.9     Bij brief d.d. 22 april 2016 heeft verweerder aan klager geschreven:

          “Naast het zullen doen van aangifte van valsheid in geschrifte waarbij onderhavig schrijven met bijlagen aan de hoofdofficier van justitie ter hand zal worden gesteld – wordt een afschrift van dit schrijven met de bijlagen voorts toegezonden aan:

-        De Commissaris der Koning van de Provincie Noord-Brabant;

-        De Deken der Orde van Advocaten te ’s-Hertogenbosch;

-        Het gemeentebestuur van [klager];

-        De Gemeenteraad van [klager] en de afzonderlijke raadsleden;

-        De Directie van [X];

-        De Voorzitter van [X];

-        Het [Y] Dagblad;

-        [Z] Advocaten te Amsterdam.”

5.10   Voorts blijkt uit de aan de raad overgelegde stukken dat verweerder op 10 juni 2016 aan de deken een afschrift heeft gestuurd van een tweetal aangiften d.d. 30 mei 2016 van (het aanzetten tot) valsheid in geschrifte, meineed en laster en smaad jegens onder meer klager en mr. S. Verweerder heeft de beide aangiften eveneens bij akte d.d. 31 mei 2016 ter kennis gebracht van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en heeft de beide aangiften voorts bij brief d.d. 31 mei 2016 toegestuurd aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In het Brabants Dagblad is op 3 juni 2016 een bericht verschenen waarin melding wordt gemaakt van de door verweerder gedane aangiften. De raad is van oordeel dat verweerder aldus gedragsregel 10 heeft overtreden. Immers, verweerder heeft niet alleen gedreigd met openbaarmaking van de informatie gedreigd, maar heeft ook daadwerkelijk afschriften van strafrechtelijke aangiften aan derden, waaronder rechtsprekende instanties, verstrekt, waardoor de gerechtvaardigde belangen van klager en mr. S zijn geschaad.

                          5.11  Gedragsregel 14

                                    Op grond van gedragsregel 14 dient de advocaat bij het bepalen van het tijdstip waarop stukken worden overgelegd er rekening mee te houden dat de wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden.

                          5.12   Als niet door verweerder weersproken staat vast dat verweerder regelmatig vlak voor of zelfs op de dag van de zitting stukken heeft ingediend, zodat klager en klagers gemachtigde onvoldoende tijd hadden om zich behoorlijk voor te bereiden. Zo blijkt uit de overgelegde stukken dat verweerder op 25 maart 2015 één uur voor de aanvang van de hoorzitting een e-mailbericht met nadere omvangrijke stukken naar de bezwaarcommissie heeft gestuurd en dat hij op 28 mei 2015 twee uur voor de aanvang van de hoorzitting een e-mailbericht met een omvangrijk aanvullend stuk naar de bezwaarcommissie heeft gestuurd.

                          5.13   Gedragsregel 17

          Gedragsregel 17 bepaalt dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

5.14   Nu gedragsregel 17 ziet op de betrekkingen tussen advocaten kan klager zich niet op deze regel beroepen en kan klager als wederpartij niet worden ontvangen in een klacht daarover.

5.15   De deken, die de klacht van mr. S heeft overgenomen en tot de zijne heeft gemaakt, kan wel in dit onderdeel worden ontvangen. De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op welwillendheid en vertrouwen. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten.

5.16   Feitelijk is komen vast te staan dat verweerder bij herhaling vergaande persoonlijke beschuldigingen en verdachtmakingen aan het adres van mr. S heeft geuit. Voorts heeft verweerder bij herhaling gedreigd met het indienen van klachten en het doen van aangifte. Verweerder heeft vervolgens ook aangifte tegen mr. S gedaan, terwijl uit het dossier is gebleken dat die aangifte een juiste feitelijke grondslag ontbeerde en verweerder voorafgaande ruggenspraak met de deken achterwege heeft gelaten. Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met hetgeen gedragsregel 17 van advocaten verlangt.

5.17   Gedragsregel 18

          Op grond van gedragsregel 18 mag een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stellen dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Een aanzegging met rechtsgevolg mag wel rechtstreeks aan de wederpartij worden gedaan, mits gelijktijdig een afschrift aan diens advocaat wordt gestuurd.

5.18   Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder klager, die werd bijgestaan door een advocaat, in een groot aantal brieven en e-mailberichten rechtstreeks heeft aangeschreven en ondanks de herhaalde protesten van die advocaat is blijven aanschrijven, waaronder op 29 september 2015, 16 en 23 februari 2016, 4, 14, en 21 maart 2016 en op 4, 19 en 22 april 2016. Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht ook erkend.

5.19   Gedragsregels 30 en 31

          Gedragsregel 30 bepaalt dat de advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Op grond van gedragsregel 31 dient een advocaat zich voorts in woord en geschrift niet onnodig grievend uit te laten.

5.20   Verweerder heeft erkend dat hij de gedragsregels 30 en 31 heeft overtreden door het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren en door zich nodeloos grievend over klager en mr. S uit te laten.  

5.21   Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder bij herhaling met procedures en het indienen van klachten heeft gedreigd, maar dat die procedures vervolgens niet daadwerkelijk werden gestart en dat die klachten vervolgens niet daadwerkelijk werden ingediend. Ook heeft verweerder bij herhaling aangekondigd afschriften van zijn brieven aan derden te versturen, hetgeen vervolgens evenmin is gebeurd. Aldus staat vast dat verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren.

5.22   Voorts staat vast dat verweerder op 30 mei 2016 aangifte heeft gedaan van (het aanzetten tot) valsheid in geschrifte, meineed en laster en smaad jegens onder meer klager en mr. S, terwijl hij op basis van de uitleg die mr. S hem mondeling tijdens de comparitie d.d. 25 augustus 2015 en schriftelijk in de conclusie van dupliek d.d. 3 mei 2016 had gegeven, wist, althans kon weten, dat de feitelijke grondslag voor de aangifte ontbrak.

5.24   Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt verder dat verweerder de gemeente, de burgemeester, medewerkers van de gemeente en mr. S meermaals heeft beschuldigd van onder meer liegen, het plegen van bedrog en het frustreren van procedures. Zo heeft verweerder bij brief d.d. 12 februari 2015 aan de bezwarencommissie geschreven:

          “(…) [klager] schuwen geen enkel middel om uw commissie en de rechtsprekende instanties ‘een rad voor de ogen te draaien’.”

5.25   Bij brief d.d. 3 mei 2016 aan de gemeenteraad heeft verweerder geschreven:

          “(…) Ondanks het vorenstaande is en wordt door [klager] – haar extern gemachtigde [mr. S] – eerst aan de Raad van State – en thans aan de rechtbank civiel in strijd met de waarheid voorgehouden als zou de woning van de familie [B] als bedrijfswoning in gebruik zijn, (…)

          Aangezien het vorenstaande – de voorstelling van zaken eerst de Raad van State en nu dan aan de rechtbank – in schril contrast staat met de werkelijke feiten – met de waarheid – zoals die door dat zelfde gemeentebestuur zijn vastgelegd in diverse documenten en zelfs voorafgaand aan 6 juli 2011 aan het kadaster in het kader van de BAG zijn verstrekt, is hier toch op z’n zachtst gezegd sprake van valsheid in geschrifte?”

5.26   Bij brief d.d. 7 juni 2016 heeft verweerder aan mr. S geschreven:

          “(…) Maar ook hier – ten koste van de gerechtvaardigde belangen én aanspraak op een eerlijk en zuiver proces van de heer B – is sprake van een geldverslindende prestigestrijd, waarbij geen middel wordt geschuwd. Wacht de aangifte maar eens af! Het is jammer, maar tevens natuurlijk ook intens triest dat in het kader van de waarheidsvinding en alsnog wél een eerlijk proces eerst sprake dient te zijn van het moeten doen van aangifte.”

5.27   Bij e-mailbericht d.d. 3 mei 2015 heeft verweerder aan mr. S geschreven:

          “(…) Evenals uit mijn brief van 15 juni 2015 met ander bewijsstuk, blijkt ook uit de bijgaande productie 1 dat door u de Raad van State ter zitting van 28 mei 2015 willens en wetens op het verkeerde been is gezet. (…) Dat – zoiets – zou ik eens moeten uithalen! Al eerder heb ik gevraagd naar uw beweegredenen. U laat niets horen. Staat u wellicht onder druk? (…)”

5.28   Bij brief d.d. 5 augustus 2015 heeft verweerder aan klager geschreven:

          “(…) Nu al bijna 10 jaar is er jegens de heer [L] van uw kant én uw gemachtigden, waaronder de huisadvocaat [mr. S] sprake van het structureel én willens en wetens verschaffen van pertinent onjuiste informatie aan onder meer de  bezwarencommissie én aan de rechters. Dit alles ten nadele en ten koste van de gerechtvaardigde belangen van de heer [L] en diens aanspraak op een eerlijk proces en een correcte en zuivere rechtsgang. Daarbij worden van uw kant kosten noch middelen geschuwd. (…) Echter: diens voorstelling van zaken staat op zéér gespannen voet met de waarheid. De heer mr. [S] weet en beseft dat maar al te goed. (….) Welnu, enerzijds is en wordt hiermee door mr. [S] de waarheid opnieuw op zeer ernstige wijze geweld aangedaan en anderzijds gebeurt dit willens en wetens. (…) Echter, in plaats van de werkelijke feiten uit te dragen én de rechters nu eindelijk eens na 10 jaar conform de waarheid te informeren is en wordt door [klager] toegestaan dat de bezwarencommissie en diverse rechters willens en wetens – bewust – dit ten koste van de belangen van de heer [ L] – op het verkeerde been worden gezet.(…)”

5.29   De raad acht de wijze waarop verweerder zich heeft uitgelaten zoals hiervoor uit de onder 5.24 tot en met 5.28 genoemde brieven is geciteerd, onnodig grievend. Niet is gebleken dat deze uitlatingen op waarheid berusten en voorstelbaar is dat klager en mr. S door die uitlatingen onaangenaam zijn getroffen. De raad acht de grievende toon waarop verweerder zich heeft uitgedrukt in het licht van de zaak ook onnodig. Verweerder heeft daarmee de grens overschreden van hetgeen hem als advocaat tegenover de wederpartij van zijn cliënt vrij stond.

5.30   Gedragsregel 33

          Op grond van gedragsregel 33 moet de advocaat ervoor zorgen dat de organisatie en inrichting van zijn kantoor in overeenstemming zijn met de eisen van een goede praktijkuitoefening.

5.31   De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die rechtstreeks in hun belang zijn of kunnen worden getroffen. Nu gedragsregel 33 strekt ter bescherming van de belangen van de cliënten van de advocaat is de raad van oordeel dat klager niet kan klagen over verweerders kantoororganisatie. Klager is in dit onderdeel van de klacht dan ook niet-ontvankelijk.

5.32   De deken, die klagers klacht tot de zijne heeft gemaakt, kan wel in dit onderdeel van de klacht worden ontvangen. Ter zitting van de raad heeft de deken medegedeeld dat zeer recent door de raad van de orde van advocaten een kantoorbezoek was gebracht aan verweerders kantoor, waarbij was geconstateerd dat de kantoororganisatie in orde was, zodat de deken verweerder op dit punt niet langer een tuchtrechtelijk verwijt maakt en de raad dit onderdeel van het bezwaar buiten behandeling stelt.

5.33   Gedragsregel 1

          Op grond van gedragsregel 1 dient de advocaat zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

5.34   Klager en de deken hebben onder verwijzing naar een groot aantal overtredingen van de gedragsregels betoogd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1. Zo hebben klager en de deken gesteld dat verweerder meerdere malen onbevoegd namens personen heeft opgetreden. Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht weersproken.

5.35   De raad is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat verweerder herhaaldelijk onbevoegd is opgetreden. Zo blijkt uit de overgelegde stukken van het op 22 mei 2015 namens de heer M. V verzenden van een sommatiebrief aan klager, terwijl deze persoon vervolgens op 10 augustus 2015 schriftelijk aan klager heeft verklaard dat hij geen cliënt was van verweerder, en van het op 22 juli 2015 indienen van een Wob-verzoek namens mevrouw de F-P, die echter op 13 augustus 2015 schriftelijk aan klager heeft verklaard dat zijn geen cliënt van verweerder (meer) was en op behandeling van het door verweerder ingediende Wob-verzoek geen prijs stelde. Bij brief aan klager d.d. 7 maart 2013 hebben de heer en mevrouw B voorts aan klager kenbaar gemaakt dat zij verweerder nimmer de opdracht hadden gegeven om namens hen een procedure aanhangig te maken, sterker nog, dat zij door verweerder waren benaderd en dat zij toen aan hem hadden medegedeeld dat zij geen zaken met hem wilden doen en dat hij niet namens hen mocht optreden. Voorts is naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder namens de heer V sr. brieven is blijven sturen naar de gemeente, terwijl de heer V sr. op dat moment op de bijstand van verweerder geen prijs stelde omdat hij werd bijgestaan door mr. M Het wekken van de suggestie dat wordt opgetreden voor justitiabelen, terwijl daarvoor geen opdracht (meer) bestaat, schaadt het vertrouwen in de advocatuur.

5.36   Verweerder heeft voorts erkend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt, door zich namens zijn cliënt te stellen bij de verkeerde instantie, ten gevolge waarvan die cliënt bij verstek is veroordeeld en het doen uitbrengen van een verzetdagvaarding noodzakelijk was. De raad is van oordeel dat verweerder mr. S ten onrechte ongefundeerde verwijten heeft gemaakt. Zo heeft verweerder gesteld dat mr. S in strijd met de waarheid had doen voorkomen dat de dagvaarding was aangebracht en, toen het verweerder bleek dat hij zelf een fout had gemaakt door zich bij de verkeerde instantie te stellen, heeft verweerder mr. S verweten dat hij verweerder erop had moeten wijzen dat hij zich bij de verkeerde instantie had gesteld. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder ook met deze handelwijze het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.37   In het voorgaande heeft de raad vastgesteld dat verweerder een groot aantal gedragsregels heeft overtreden, hetgeen hem tuchtrechtelijk zwaar kan worden aangerekend. Het moge zo zijn dat verweerder het handelen van de gemeente als groot onrecht heeft ervaren, de raad is van oordeel dat de wijze waarop verweerder zich jegens de gemeente en haar advocaat heeft opgesteld een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze een professionele distantie tot zijn cliënt bewaart en zich niet door zijn emoties laat meeslepen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de raad te zeer door het door hem ervaren onrecht laten leiden, waarbij hij de vraag naar de effectiviteit van zijn handelen en de belangen van derden volledig uit het oog heeft verloren. Het voeren van een inhoudelijk en op juridische argumenten gebaseerd debat is in veel gevallen immers door verweerder onmogelijk gemaakt door de door hem gekozen toonzetting in zijn correspondentie en processtukken en doordat hij heeft gegrepen naar een zeer zwaar middel, namelijk het doen van strafrechtelijke aangifte, terwijl uit het dossier niet is gebleken dat daarvoor voldoende feitelijke grondslag aanwezig was. De raad is van oordeel dat verweerder aldus niet alleen de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad, maar ook het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen.

6       MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft zich teveel vereenzelvigd met zijn cliënten en heeft onvoldoende professionele distantie tot zijn cliënten bewaard. Verweerder heeft niet alleen de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad, maar ook het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen. Verweerder heeft een groot aantal gedragsregels overtreden, hetgeen de raad hem tuchtrechtelijk zwaar aanrekent, temeer gezien de houding en toezeggingen van verweerder ter zitting van de raad d.d. 27 mei 2013.

6.2     Soortgelijke tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen als in de onderhavige klachtzaak aan de raad ter beoordeling zijn voorgelegd, zijn immers reeds eerder aan de orde geweest naar aanleiding van de door klager in 2012 tegen verweerder ingediende klachten. Deze klachten zijn bij beslissing van de raad d.d. 9 september 2013 (H325-2012) gegrond verklaard op grond waarvan aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling d.d. 27 mei 2013 heeft verweerder toegezegd soortgelijke fouten niet meer te zullen maken, waartoe hij, naar hij stelde, maatregelen had getroffen.  De raad stelt vast dat verweerder zijn toezeggingen niet is nagekomen, terwijl de raad evenmin de overtuiging heeft bekomen dat verweerder daadwerkelijk afdoende maatregelen heeft genomen om soortgelijk onbetamelijk gedrag in de toekomst te voorkomen.

6.3     Gelet op het feit dat verweerder kennelijk geen lering heeft getrokken uit de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling d.d. 9 september 2013, terwijl zijn laakbare gedrag nadien gedurende meerdere jaren heeft voortgeduurd, stelt de raad vast dat het tuchtrechtelijk verwijtbare gedrag van verweerder structureel van aard is. De raad is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan die van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

7        KOSTENVEROORDELING                                                                   

7.1     Aangezien de klacht van klager grotendeels gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden conform de Tijdelijke Richtlijn Kostenveroordeling Hof en Raden van Discipline vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3     De raad ziet voorts aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.4     Gelet op het feit dat de deken uitdrukkelijk heeft aangegeven geen afzonderlijke beslissing te wensen op de door hem ingediende bezwaren volstaat de raad met de onder r.o. 7.1 tot en met 7.3 ten laste van verweerder uitgesproken proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht van klager en de bezwaren van de deken gegrond, met dien verstande dat de raad klager niet-ontvankelijk verklaart in zijn klacht voor zover deze ziet op overtreding van de gedragsregels 17 en 33 en de raad het bezwaar van de deken, voor zover dat ziet op overtreding van gedragsregel 33, buiten behandeling stelt;

-        legt aan verweerder ter zake van de gegrond bevonden onderdelen van de klacht en de bezwaren van de deken op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf weken,

-        bepaalt dat daarvan acht weken niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-        stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

                          -        bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-           de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-           verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-           de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-        bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 5 jaren;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,-- aan klager;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 50,-- aan klager;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr.  G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. W.H.N.C. van Beek en N.M. Lindhout-Schot ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017 .

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2017

verzonden aan:

-            de gemachtigde van klager

-            de gemachtigde van verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het niet-ontvankelijk verklaarde onderdeel van de klacht, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-                    klager

-                     verweerder

-                    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-                   de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen,  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-                     verweerder

-                     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-                     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

                Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.          Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl