ECLI:NL:TADRSHE:2017:11 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-943/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:11
Datum uitspraak: 23-01-2017
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 16-943/DB/OB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich in diverse brieven op het standpunt te stellen dat klagers zich hebben schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, door te dreigen met het publiek maken van zijn aantijgingen en door zijn aantijgingen ook daadwerkelijk aan enkele derden schriftelijk kenbaar te maken. Klacht gegrond. Klacht over kwaliteit van de dienstverlening niet-ontvankelijk wegens ontbreken eigen belang. Mede gelet op tuchtrechtelijk verleden: berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  23 januari 2017

in de zaak 16-943/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 8 juni 2016 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 12 oktober 2016 met kenmerk nr. 48|16|070K, door de raad ontvangen op 13 oktober 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klagers, vergezeld van hun gemachtigde, en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 12 oktober 2016 en de daaraan gehechte stukken;

-              de nagekomen brief met bijlagen van verweerders gemachtigde  d.d. 17 november 2016.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Klaagster sub 1 is een vereniging die ondernemers in de groene ruimte op tal van wijzen ondersteuning biedt, waaronder het geven van juridisch advies. Klager sub 2 is als jurist werkzaam bij klaagster sub 1.

2.2     In 2006/2007 raakte klager sub 2 betrokken bij een kwestie tussen de heer V sr. en de gemeente A (hierna: “de gemeente”). De gemeente had aan de heer V sr. dwangsommen opgelegd teneinde te bewerkstelligen dat hij zijn terrein in overeenstemming bracht met het bestemmingsplan. De heer V sr. werd toen vertegenwoordigd door verweerder, die de gang van zaken middels het voeren van gerechtelijke procedures trachtte aan te vechten.

2.3     Klager sub 2 heeft op verzoek van de heer V sr. parallel aan de door verweerder gevoerde procedures overleg gevoerd met de gemeente om te voldoen aan de aanzeggingen van de gemeente, hetgeen heeft geleid tot overeenstemming. Ondertussen waren reeds dwangsommen verbeurd. De gemeente heeft de dwangsommen gedurende lange tijd niet geïnd, maar heeft wel steeds de verjaring gestuit.

2.4     In de door verweerder gevoerde gerechtelijke procedures aangaande de dwangsommen is de heer V sr. in het ongelijk gesteld. Verweerder heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hij over jurisprudentie beschikte op basis waarvan de dwangsommen verjaard zijn.

2.5     De zonen en broer van de heer V sr. hebben, na buiten aanwezigheid van de heer V sr. enkele gesprekken te hebben gevoerd met de gemeente over de dwangsommen, klager sub 2 benaderd met het verzoek hen bij te staan in de gesprekken met de gemeente. De gemeente bleek vervolgens bereid tot het treffen van een minnelijke regeling. Teneinde een definitieve regeling tot stand te brengen moest nog een gesprek plaatsvinden waarbij ook de heer V sr. aanwezig zou zijn.

2.6     In de tussentijd heeft verweerder brieven gestuurd naar de gemeente waarin hij zich op het standpunt stelde dat de dwangsommen verjaard waren.

2.7     Bij brief d.d. 17 maart 2016 heeft verweerder klaagster sub 1 aansprakelijk gesteld voor schade aan de zijde van verweerder en van de heer V sr. ten gevolge van laakbaar handelen van klager sub 2.  Verweerder heeft klaagster sub 1 medegedeeld dat klager sub 2 zich had schuldig gemaakt aan laster en smaad jegens verweerder door verweerder bij de heer V sr. en zijn familie en bij de gemeente bewust in een kwaad daglicht te stellen alsmede de spot te drijven met verweerder door verweerders kennis en expertise ter zake het leerstuk van verjaring in twijfel te trekken.

2.8     Voorafgaand aan het afsluitende gesprek heeft klager sub 2 een door de heer V sr. te ondertekenen volmacht opgesteld teneinde duidelijkheid te verschaffen aan de gemeente dat voor de afrondende besprekingen uitsluitend klager sub 2 en niet ook verweerder bevoegd was om de heer V sr. te vertegenwoordigen. Ook de heer C.V., zijnde de broer van de heer V sr., heeft een volmacht opgesteld. De heer V sr. heeft beide documenten op 12 april 2016 ondertekend. De door klager sub 2 opgestelde volmacht luidde als volgt:

          “(….) Namens cliënt wil ik aangeven dat hij het op prijs stelt dat uw gemeente openstaat voor overleg. Inmiddels heeft cliënt begrepen dat er door [verweerder] correspondentie aan uw gemeente is gericht, echter zonder dat cliënt hiervan op de hoogte is. Cliënt stelt, mede gelet op het overleg wat nu nog loopt, ook geen prijs op de inhoud van deze correspondentie en hij wenst hiervan dan ook afstand te nemen.

          Namens cliënt verzoek ik u, in het licht van het voorgaande, om het volgende:

-              om de reeds ontvangen en nog te ontvangen correspondentie als toegezonden door [verweerder] namens cliënt als niet verzonden te beschouwen en dan ook niet inhoudelijk te behandelen;

-              om ondergetekende als zijn gemachtigde en verder aanspreekpunt voor de gemeente aan te merken en de verdere gesprekken in dit verband dan ook via hem te laten plaatsvinden.(…)”

2.9     Op 19 april 2016 ontving de gemeente van verweerder een hernieuwde volmacht van de heer V sr. ten behoeve van verweerder. Naar aanleiding daarvan hebben klagers hun bemoeienis met het dossier gestaakt. Het afsluitende gesprek met de gemeente heeft niet meer plaatsgevonden en een minnelijke regeling is evenmin tot stand gekomen.

2.10   Verweerder heeft bij brief d.d. 22 april 2016 aan de directie van klaagster sub 1 medegedeeld dat hij van mening was dat klagers strafrechtelijk laakbaar hadden gehandeld doordat zij lasterlijke teksten hadden verspreid over verweerder en doordat klager sub 2 valsheid in geschrifte had gepleegd door de handtekening van de heer V sr. eigenhandig op de volmacht d.d. 4 april 2016 te vervalsen.

2.11   Bij brief d.d. 22 april 2016 heeft verweerder eveneens aan de burgemeester van de gemeente medegedeeld dat klager sub 2 zich had schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door de handtekening van de heer V sr. eigenhandig op de volmacht d.d. 4 april 2016 te vervalsen. In deze brief heeft verweerder aangekondigd aangifte te zullen doen van valsheid in geschrifte en een kopie van de brief toe te sturen aan de commissaris van de koning van de provincie Noord-Brabant, de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, het gemeentebestuur van de gemeente A, de gemeenteraad en de afzonderlijke raadsleden van de gemeente A, de directie van klaagster sub 1, de voorzitter van klaagster sub 1, het Brabants Dagblad en aan de advocaat van de gemeente A.

2.12   Op 17 mei 2016 heeft verweerder andermaal de directie van klaagster sub 1, alsmede haar verzekeraar, aangeschreven, waarbij verweerder klager sub 2 wederom heeft beschuldigd van valsheid in geschrifte.

2.13   Bij brief d.d. 2 juni 2016 heeft de gemachtigde van klagers verweerder medegedeeld dat verweerders uitingen en handelwijze zoals genoemd onder de overwegingen 2.10, 2.11 en 2.12 onrechtmatig zijn jegens klagers en heeft hij verweerder onder meer gesommeerd om het doen van deze of vergelijkbare onrechtmatige uitingen per direct te staken en gestaakt te houden en in dat verband een onthoudingsverklaring te ondertekenen. Bij de brief heeft de gemachtigde van klagers gevoegd een schriftelijke verklaring van de heer HV jr., zijnde een zoon van de heer V sr., waarin hij verklaart dat de heer V sr. in zijn bijzijn de volmacht ten behoeve van klager sub 2 zelf op 12 april 2016 heeft ondertekend.

2.14   Verweerder heeft niet op de brief van de gemachtigde van klagers gereageerd.

2.15   Op 14 juli 2016 heeft de heer V sr. op initiatief van verweerder ten overstaan van notaris G een verklaring afgelegd, waarin hij onder meer heeft verklaard dat hij de brief van klager sub 2 d.d. 4 april 2016 voor het eerst had gezien op 21 april 2016, toen verweerder hem de brief liet zien. De heer V sr. heeft voorts verklaard dat hij niet kon bevestigen dat hij persoonlijk zijn handtekening onder de brief had geplaatst, maar hij wilde ook niet stellen dat hij zeker wist dat hij de handtekening niet persoonlijk had gezet.

2.16   Bij brief d.d. 27 juli 2016 heeft verweerders gemachtigde de advocaat van klagers bericht dat verweerder de aantijging, dat klagers zich hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, intrekt onder het aanbieden van oprechte verontschuldigingen en met het verzoek deze mededeling over te brengen aan klagers en de verzekeraar van klagers.

2.17   Verweerder staat de heer V sr. in het geschil met de gemeente A niet langer bij als advocaat.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1 door zich in diverse brieven op het standpunt te stellen dat klager sub 2 valsheid in geschrifte heeft gepleegd omdat hij de handtekening van de heer V sr. eigenhandig op de volmacht van 4 april 2016 heeft vervalst en dat klager sub 2 zich tevens heeft schuldig gemaakt aan smaad en laster en door deze brieven toe te sturen aan instanties die geen directe bemoeienis hebben met de onderliggende kwestie;

2.    het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door de wijze waarop hij zich in de verjaringsdiscussie heeft opgesteld.

                          3.2    Toelichting

Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft door zijn lichtvaardige aantijgingen met betrekking tot laster en valsheid in geschrifte smadelijk gehandeld. Verweerder heeft zich er duidelijk geen rekenschap van gegeven dat uitingen door een advocaat door de ontvangers van die uitingen eerder als juist zullen worden aangenomen.

Klachtonderdeel 2

Hoewel diverse juridische specialisten hebben aangegeven dat van verjaring van verbeurde dwangsommen geen sprake is, blijft verweerder het tegendeel volhouden, zonder ter zake een redelijke inhoudelijke discussie aan te gaan, ten gevolge waarvan de deugdelijke dienstverlening door klagers in het gedrang is gekomen. Door de handelwijze van verweerder komt een oplossing niet dichterbij en dat leidt tot grote risico’s voor de heer V sr.

4          VERWEER

4.1     Klachtonderdeel 1

          Toen verweerder een (aanvullende) tuchtrechtelijke klacht ontving van de gemeente A, waarbij als bijlage de volmacht van de heer V sr. ten behoeve van klager sub 2 was gevoegd, heeft hij direct contact opgenomen met de heer V sr., die hem verzekerde dat hij de volmacht ten behoeve van klager sub 2 helemaal niet had ondertekend en dat hij het betreffende stuk ook helemaal niet kende. Verweerder werd boos en heeft die boosheid omgezet in zwaar aangezette brieven. Verweerder heeft inderdaad de directie van klaagster sub 1, de verzekeraar van klaagster sub 1 en de burgemeester van de gemeente aangeschreven. Andere partijen heeft verweerder evenwel niet aangeschreven, hoewel hij dat wel had aangekondigd.

4.2     Vanwege het grote belang en omdat verweerder zeker wilde zijn van zijn zaak heeft hij notaris G verzocht om de heer V sr. te bevragen op een drietal stukken. Gelet op de inhoud van de door de heer V sr. ten overstaan van de notaris afgelegde verklaring moet verweerder er thans vanuit gaan dat de heer V sr. wel zelf zijn handtekening heeft gezet onder de volmacht ten behoeve van klager sub 2.

4.3     De wijze waarop de gemeente zich ten opzichte van de cliënten van verweerder opstelt werd door verweerder in toenemende mate als dusdanig groot onrecht gevoeld dat hij zich (evenzeer in toenemende mate) minder diplomatiek heeft opgesteld. Met de wijsheid van achteraf en in het bijzonder door gesprekken met derden naar aanleiding van de ingediende klachten heeft verweerder zich gerealiseerd dat hij zich zeer door zijn overtuiging heeft laten meeslepen en dat dit niet in het belang van zijn cliënten is. Verweerder heeft besloten om niet langer als advocaat op te treden in kwesties waarin de gemeente A de wederpartij is en zal, als eenpitter, op reguliere basis intercollegiaal overleg voeren met een andere advocaat over de wijze van aanpak van dossiers.

4.4     Bij brief d.d. 27 juli 2016 heeft verweerders gemachtigde de advocaat van klagers bericht dat verweerder de aantijging, dat klagers zich hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, intrekt onder het aanbieden van oprechte verontschuldigingen en met het verzoek deze mededeling over te brengen aan klagers en de verzekeraar van klagers. Verweerder heeft de aangifte ingetrokken.

4.5     Gelet op het feit dat de heer V sr. aan verweerder had verzekerd dat hij klager sub 2 helemaal niet had gemachtigd mocht verweerder ervanuit gaan dat hij op uiterst onbehoorlijke wijze aan de kant was gezet. Toen verweerder middels de door de heer V sr. ten overstaan van de notaris afgelegde verklaring bleek dat verweerder op dit punt had gedwaald, heeft hij zijn aantijging ingetrokken. Klagers hebben de handelwijze van verweerder zelf uitgelokt door zonder rechtstreekse communicatie met verweerder en / of diens cliënt die cliënt te bewegen, althans te faciliteren, afscheid te nemen van verweerder.

4.6     Klachtonderdeel 2

          Klagers zijn niet-ontvankelijk in hun klacht dat verweerder de belangen van de heer V sr. niet naar behoren zou hebben behartigd. Een eigen belang van klagers bij dit onderdeel van de klacht ontbreekt. Verweerder staat overigens nog steeds achter zijn eerder verdedigde standpunt aangaande de verjaring van de dwangsommen.

5          BEOORDELING

                          5.1     Klachtonderdeel 1

                                    Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder klaagster sub 1 bij brief d.d. 17 maart 2016 heeft medegedeeld dat klager sub 2 zich had schuldig gemaakt een laster en smaad en dat hij klaagster sub 1 bij brief d.d. 22 april 2016 heeft medegedeeld dat klagers strafrechtelijk laakbaar hadden gehandeld doordat zij lasterlijke teksten hadden verspreid over verweerder en doordat klager sub 2 valsheid in geschrifte had gepleegd door de handtekening van de heer V sr. te vervalsen.

5.2     Bij brief d.d. 22 april 2016 heeft verweerder eveneens aan de burgemeester van de gemeente medegedeeld dat klager sub 2 zich had schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, dat hij tegen klager sub 2 aangifte zou doen van valsheid in geschrifte en dat hij een kopie van de brief zou toesturen aan de commissaris van de koning van de provincie Noord-Brabant, de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, het gemeentebestuur van de gemeente, de gemeenteraad en de afzonderlijke raadsleden, de directie van klaagster sub 1, de voorzitter van klaagster sub 1, het Brabants Dagblad en aan de advocaat van de gemeente. Op 17 mei 2016 heeft verweerder andermaal de directie van klaagster sub 1, alsmede haar verzekeraar, aangeschreven, waarbij verweerder klager sub 2 wederom heeft beschuldigd van valsheid in geschrifte.

5.3     Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij zijn stelling in de hierboven genoemde brieven, dat klager sub 2 zich had schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, had gebaseerd op mededelingen van de heer V sr., die hem zou hebben verteld dat hij de machtiging ten behoeve van klager sub 2 niet kende, noch had ondertekend. Uit de door de heer V op 14 juli 2016 ten overstaan van de notaris afgelegde verklaring heeft verweerder vervolgens de conclusie getrokken dat hij ervan moest uitgaan dat de heer V sr. de machtiging ten behoeve van klager sub 2 wel zelf had ondertekend, waarop hij zijn aantijgingen heeft ingetrokken.

5.4     De raad is van oordeel dat op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat verweerder klagers ten onrechte heeft beschuldigd van het plegen van strafbare feiten en ten onrechte heeft gedreigd met het doen van aangifte. De raad rekent het verweerder voorts zwaar aan dat hij heeft gemeend zijn aantijgingen en voornemen tot het doen van aangifte te moeten delen met de directie van klaagster sub 1, haar verzekeraar en de burgemeester van de gemeente, terwijl hij voorts heeft gedreigd met het toesturen van kopieën van zijn brief, waarin opgenomen genoemde aantijgingen, aan diverse derden, die part noch deel hadden aan het geschil tussen hem en klagers.

5.5     De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat hij mocht vertrouwen op de mededeling van de heer V sr, dat hij de machtiging ten behoeve van klager sub 2 niet kende, noch had ondertekend. Al zou de heer V sr. aan verweerder een mededeling met een dergelijke inhoud hebben gedaan, dan nog stond het verweerder niet vrij om op die mededeling te reageren met een beschuldiging van strafbare feiten aan het adres van klagers en die beschuldiging en de aankondiging van een strafrechtelijke aangifte te delen met derden.

5.6     De raad is van oordeel dat klachtonderdeel 1 gegrond is.

5.7     Klachtonderdeel 2

                 Klachtonderdeel 2 ziet op de wijze waarop verweerder zich heeft opgesteld in de verjaringsdiscussie die hij met de gemeente heeft gevoerd ten behoeve van de heer V sr. Klagers zijn van mening dat verweerder, met de wijze waarop hij zich in de verjaringsdiscussie heeft opgesteld, de belangen van de heer V sr. niet heeft gediend en dat hij klagers voor de voeten heeft gelopen, ten gevolge waarvan een minnelijke regeling tussen de heer V sr. en de gemeente niet tot stand heeft kunnen komen.

5.8     De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, maar dat enkel degene die rechtstreeks in zijn eigen belang is of kon worden getroffen kan klagen over het handelen of nalaten van een advocaat. De raad stelt vast dat klagers weliswaar van mening waren dat de belangen van de heer V sr. het meest waren gediend met de totstandkoming van een minnelijke regeling met de gemeente en het staken van de verjaringsdiscussie, maar een eigen belang bij de totstandkoming van een minnelijke regeling hadden klagers niet.  Vanwege het ontbreken van een eigen belang dienen klagers in dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de raad niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6          MAATREGEL

                          6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich in diverse brieven op het standpunt te stellen dat klagers zich hebben schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, door te dreigen met het publiek maken van zijn aantijgingen en zijn voornemen tot het doen van aangifte en door zijn aantijgingen en zijn voornemen tot het doen van aangifte ook daadwerkelijk aan enkele derden schriftelijk kenbaar te maken. De handelwijze van verweerder schaadt het aanzien van de advocatuur. Mede gelet op het feit verweerder reeds eerder op grond van soortgelijke verwijten tuchtrechtelijk is veroordeeld acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht ten dele gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-        verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2;

-        legt ter zake het gegrond bevonden onderdeel van de klacht aan verweerder op de maatregel van berisping;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klagers;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 50 aan klagers;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr.  G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. W.H.N.C. van Beek en N.M. Lindhout-Schot ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2017

verzonden aan:

-            de gemachtigde van klagers

-            de gemachtigde van verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het niet-ontvankelijk verklaarde onderdeel van de klacht, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-                    klagers

-                     verweerder

-                    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-                   de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen,  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-                     verweerder

-                     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-                     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

                Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.          Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl