ECLI:NL:TADRSGR:2017:251 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-411/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2017:251 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-12-2017 |
Datum publicatie: | 12-12-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-411/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Ongeldigheid door oma klager afgegeven volmacht niet komen vast te staan. Wel dat zij dementerend was op het moment van dagvaarding en hangende die procedure. Gelet daarop acht de raad het onzorgvuldig om af te gaan op uitsluitend een schriftelijke volmacht zonder de oma zelf te spreken. Klachtonderdeel gegrond. Klacht voor het overige deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 11 december 2017
in de zaak 16-411/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 28 september 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 28 april 2016 met kenmerk K251 2015 dk/sh, door de raad ontvangen op 28 april 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2017 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde [mr. X].
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet alsmede van de brief van klager van 21 september 2017 en de daarbij gevoegde producties.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 In 2012 heeft klager in zijn functie van financieel adviseur samengewerkt met zijn oom, [mr. X].
2.2 Op enig moment in 2014 heeft klager deze samenwerking opgezegd omdat hij zich niet kon vinden in de wijze waarop [mr. X] zijn zaken behandelde.
2.3 [Mr. X] heeft na de beëindiging van de samenwerking diverse procedures tegen klager geëntameerd.
2.4 Verweerder trad in die procedures op als advocaat van [mr. X] en van de oma van klager, tevens moeder van [mr. X].
2.5 In het verleden is verweerder werknemer van [mr. X] geweest. Daarna zijn zij een samenwerkingsverband aangegaan. Tenslotte is verweerder een eigen kantoor begonnen.
2.6 [Mr. X] en verweerder zijn beiden verbonden aan een stichting die beoogt een hindoetempel te bouwen in [plaatsnaam].
2.7 In het vonnis d.d. 3 december 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank (…), gewezen tussen de oma van klager enerzijds en klager en diens moeder anderzijds is onder 4.6 en 4.7 overwogen:
“4.6 Aan de orde komt dan het onder 4.1 genoemde verweer van gedaagden, te weten dat moeder (…). geen opdracht of volmacht tot het voeren van de onderhavige procedure kan hebben gegeven omdat – kort gezegd – haar geestelijke vermogens blijvend dusdanig gestoord zijn dat zij de inhoud en strekking van documenten en verklaringen niet meer kan begrijpen.
4.7 Dit verweer treft doel. Immers, niet alleen gedaagden hebben gesteld dat moeder (…) niet meer in staat is om documenten en verklaringen te begrijpen, maar dit is door de eisende partij ook uitdrukkelijk zo gesteld in punt 2 van de dagvaarding. Voor zover zoon (…) en dochter (…) namens de eisende partij op dit punt ter zitting nader hebben gesteld dat moeder (…) toch niet dementerend, maar slechts vergeetachtig zou zijn, hebben zij dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en hebben zij met name ook niet het door gedaagde overgelegde medische rapport van de klinisch geriater – hiervoor genoemd onder 2.4 – weersproken, waaruit blijkt dat moeder (…) in elk geval reeds sinds 2010 lijdt aan uit uitgebreide cognitieve stoornissen passend bij een dementie-syndroom. Voldoende aannemelijk is dan dat moeder (…) thans niet meer tot het geven van een rechtsgeldige opdracht of volmacht in staat is, zodat zij niet als zelfstandige partij in dit kort geding kan worden aanvaard. (…)
4.9 Daarbij wordt ten overvloede opgemerkt dat, ook indien de genoemde akte tot volmachtverlening wél als processtuk zou zijn aanvaard, dit niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Voor die akte zou immers eveneens gelden dat moeder (…) niet meer in staat is verklaringen en documenten te begrijpen. Die akte moet dan ook op zijn minst als aanvechtbaar worden gekwalificeerd.”
2.8 Op 17 augustus 2015 mailde de advocaat van klager aan verweerder onder meer het volgende: “Nu het conflict kennelijk op dusdanige wijze is geëscaleerd dat er zelfs fysiek geweld wordt gebruikt leek het mij zaak dat wij telefonisch in overleg zullen treden om te bezien in hoeverre wij ervoor zorg kunnen dragen dat verdere escalatie wordt voorkomen.” Verweerder heeft daar geheel niet op gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij zonder rechtsgeldige volmacht namens de (dementerende) oma van klager een procedure heeft gevoerd tegen klager en zijn moeder;
b) hij allerhande onnodige procedures heeft gestart ;
c) hij verweerder rauwelijks heeft gedagvaard;
d) er sprake is van vermenging van de praktijken van verweerder en [mr. X] waardoor verweerder niet onafhankelijk is ten opzichte van zijn cliënt [mr. X];
e) hij niet de-escalerend wil werken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Naar het oordeel van de raad is klager, anders dan door verweerder is betoogd, in dit klachtonderdeel wel ontvankelijk. Klager was immers mede-gedaagde in de door verweerder namens de oma van klager aanhangig gemaakte procedure en zijn belangen zijn daardoor rechtstreeks getroffen. Procederen kost immers tijd, geld en energie. De raad komt dus toe aan beoordeling van dit klachtonderdeel.
5.2 Naar het oordeel van de raad is voorts de ongeldigheid van de door de oma van klager afgegeven volmacht niet komen vast te staan. Daarover is in rechte nog niet onherroepelijk beslist. Dat zij dementerend was, hetgeen door verweerder zelf in de dagvaarding in dat kort geding is vermeld (“Eiseres is al enige jaren dementerende, zodanig dat zij onder bewind gesteld had moeten worden. Eiseres is daardoor geheel buiten staat om nog documenten te lezen en te begrijpen.”), stond echter al vast op het moment dat klager in bovenbedoeld kort geding door verweerder werd gedagvaard. Dat was zij hangende die procedure dus ook, hetgeen expliciet blijkt uit de hierboven onder 2.7 geciteerde overwegingen uit het kort geding-vonnis. Gelet op deze omstandigheden is het naar het oordeel van de raad onzorgvuldig om af te gaan op uitsluitend een schriftelijke volmacht zonder tevens de oma zelf te spreken. In ieder geval had verweerder met haar moeten spreken na kennis te hebben genomen van het vonnis, teneinde zich van zijn opdracht te vergewissen. Door dat achterwege te laten heeft verweerder de algemene zorgvuldigheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet geschonden en dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.3 De raad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat de door verweerder geëntameerde procedures onnodig waren. Een advocaat mag op verzoek van zijn cliënt gebruik maken van de mogelijkheden die de wet hem biedt en slechts onder uitzonderlijke omstandigheden is sprake van misbruik van recht. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Naar het oordeel van de raad is dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager voorafgaand aan het dagvaarden e-mails heeft gezonden waarin hij klager heeft gesommeerd en rechtsmaatregelen heeft aangekondigd. Klager heeft dat erkend. Gelet daarop kan niet geoordeeld worden dat sprake is van rauwelijks dagvaarden. Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.5 Naar het oordeel van de raad kan klager in dit klachtonderdeel niet worden ontvangen. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat de gedragsregel waarop klager zich beroept alleen geldt in de onderlinge verhouding tussen de advocaat en zijn cliënt, tenzij daarbij de belangen van de wederpartij nodeloos of onevenredig worden geschaad. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is. Er spelen diverse conflicten tussen partijen. In dat kader zijn ook door klager zelf procedures geëntameerd.
Ad klachtonderdeel e)
5.6 Het vijfde en laatste klachtonderdeel betreft het in het geheel niet reageren door verweerder op de hierboven onder 2.8 geciteerde e-mail. Dat verweerder niet op deze e-mail heeft gereageerd staat vast. Naar het oordeel van de raad was het wenselijk geweest wel te reageren, al dan niet inhoudelijk. Het enkele feit dat dat niet is gebeurd acht de raad onder de gegeven omstandigheden echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. In dat verband slaat de raad met name acht op de omstandigheid dat voormelde mail werd gestuurd de dag nadat klager – zo is in rechte komen vast te staan – de auto van zijn oom, [mr. X] voornoemd, opzettelijk had beschadigd en die oom in woord en gebaar met de dood had bedreigd. In de mail van klagers advocaat wordt daarover niets gezegd, maar enkel met een beschuldigende vinger naar de oom gewezen. Dat verweerder onder die omstandigheden er weinig voor voelde om te reageren is voorstelbaar, maar enige reactie van zijn kant – hoe kort ook – was beter geweest. Al met al kan verweerder op dit punt echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt en is dit klachtonderdeel ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting heeft gemeld inmiddels niet meer op te treden voor [mr. X], acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b, c en e ongegrond;
- verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel d;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 25,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2017 verzonden.