ECLI:NL:TADRSGR:2017:225 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-399/DH/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:225
Datum uitspraak: 19-10-2017
Datum publicatie: 22-11-2017
Zaaknummer(s): 17-399/DH/NH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 19 oktober 2017

in de zaak 17-399/DH/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 13 april 2017 met kenmerk td/np/16-093, door de raad ontvangen op 22 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De stiefdochter van klager heeft een verstandelijke beperking. Zij heeft sinds haar 13e levensjaar in verschillende instellingen gewoond. Mr. S. heeft haar rechtsbijstand verleend. Tussen de Raad voor Rechtsbijstand en mr. S. zijn op enig moment geschillen gerezen met betrekking tot extra-uren.

1.2 Verweerder is deken in het arrondissement waarin mr. S. praktijk houdt.

1.3 Bij brief van 20 juli 2015 heeft de adjunct-secretaris van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (regio Den Haag) aan de afdeling Publiekrecht/teams Bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam onder meer het volgende geschreven:

“(…)

Betreft

(…) [achternaam stiefdochter van klager]

(…) [mr. S.] heeft op 9 mei 2014 een verzoek ingediend om 30 extra uren (totaal derhalve 63 uren) aan de zaak te mogen besteden. Dit verzoek is bij beslissing van 7 juli 2014 afgewezen. Bij brief van 16 juli 2014 heeft [mr. S.] verzocht die beslissing te herzien. Deze brief is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beslissing van 7 juli 2014 en dit bezwaar is bij beslissing van 8 december 2014, verzonden 9 december 2014, ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemde beslissing is het beroep van eiseres gericht.

(…)

Zoals door [mr. S.] in het beroep op nader aan te voeren gronden reeds is aangegeven heeft overleg plaatsgevonden tussen [mr. S.] en de raad. Dit overleg omvatte diverse zaken van [mr. S.], waaronder de onderhavige zaak. Bij dit overleg was eveneens [verweerder] betrokken (…). Dit overleg heeft er toe geleid dat alsnog 50 extra uren (in totaal derhalve 83 uren) zijn toegekend. (…) Daarbij is voorts afgesproken dat alle lopende bezwaren en beroepen worden ingetrokken en er geen nieuwe verzoeken om extra uren meer zullen en kunnen worden ingediend. Dit heeft [mr. S.] er echter niet van weerhouden de onderhavige beroepsprocedure te starten. Bij beschikking van 16 januari 2015 (…) zijn de 50 extra uren formeel toegekend. (…)”

1.4 Op 3 augustus 2015 heeft in de bij 1.3 genoemde kwestie een zitting plaatsgevonden bij de Rechtbank Amsterdam. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Rechter:

Ik wil meedelen dat ik deze zaak zal melden bij de deken. Ik sluit het onderzoek en doe onmiddellijk uitspraak.

[Mr. S.]:

Ik ga het beroep toch intrekken. (…)”

1.5 Bij brief van 18 december 2015 heeft de (voormalig) bewindvoerder van de stiefdochter van klager een klacht over mr. S. ingediend bij verweerder.

1.6 Bij e-mail van 13 januari 2016 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder, in diens hoedanigheid van deken.

1.7 Bij beslissing van 26 februari 2016 onder nummer 160067 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de door klager over verweerder ingediende klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

1.8 Nadat het onderzoek was afgerond, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de zaak ter behandeling naar de Raad van Discipline in het ressort (…) gestuurd. Bij brief van 4 mei 2017 heeft de griffier van die raad de voorzitter van het Hof van Discipline onder verwijzing naar artikel 46a lid 4 Advocatenwet verzocht om de zaak te verwijzen naar een andere raad van discipline.

1.9 Bij beslissing van 9 mei 2017 onder nummer 170146 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor behandeling verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niet neutraal is geweest ten opzichte van de advocaat van de stiefdochter van klager, en daarmee ook niet neutraal is geweest ten opzichte van de stiefdochter. Haar advocaat mag van verweerder, na een ‘onderonsje’ tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand, geen extra uren meer aanvragen. Verweerder heeft die afspraak afgedwongen; 

b) hij niet de waarden ‘onafhankelijkheid’, ‘integriteit’, ‘deskundigheid’, ‘vertrouwelijkheid’ en ‘onpartijdigheid’ in acht heeft genomen;

c) hij niet onafhankelijk is omdat hij als advocaat rechtsbijstand verleent aan zorginstellingen;

d) klager (als mentor en begeleider van zijn stiefdochter) niet aanwezig mocht zijn bij een bemiddelingsgesprek onder leiding van verweerder in het kader van de door de bewindvoerder ingediende klacht over de advocaat van de stiefdochter van klager;  

e) hij onderzoek heeft verricht naar een door de mr. S. uitgebrachte dagvaarding in één van de procedures waarin zij de stiefdochter bijstond, en dat mr. S. tegenover verweerder verantwoording moest afleggen over de werkzaamheden die zij heeft verricht voor de stiefdochter van klager;

f) hij een beleid van willekeur (schrikbewind) voert tegen bepaalde advocaten.

2.2 Indien en voor zover klager in zijn e-mail van 13 januari 2016, zijn brief van 29 april 2016 en zijn ongedateerde brief, door de deken Noord-Holland ontvangen op 27 juni 2016, ook nog andere klachten heeft willen vervatten, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht om als klager zijn klacht duidelijk te formuleren.

2.3 Klager heeft zijn klacht onder meer als volgt toegelicht. De stiefdochter van klager heeft problemen met de Rechtbank Amsterdam, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Centrum indicatiestelling zorg. Die instanties hebben ervoor gezorgd dat de stiefdochter van klager ten onrechte in een frauduleuze zorginstelling zat en een incompetente mentor/bewindvoerder heeft gehad. Verweerder is mee geweest naar een zitting bij de Rechtbank Amsterdam over de zaak over de extra uren. De advocaat van de stiefdochter van klager werd door de rechter gehouden aan een afspraak over extra uren die door [verweerder] was afgedwongen. De rechter dreigde om over de afspraken naar de deken te stappen. De advocaat heeft haar zaak over de extra uren toen moeten intrekken. Klager begrijpt in een dergelijke situatie, die bedreigend is voor zijn stiefdochter, zo’n onderonsje tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand niet. Hij wist niet dat de deken en de Raad voor Rechtsbijstand tegenwoordig als doel lijken te hebben te voorkomen dat advocaten hun werk doen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht dient te worden afgewezen. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

3.2 Als verweerder het goed begrijpt, heeft de aan klager toegevoegde advocaat een verzoek om toekenning van extra-uren bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend en is daarop geheel of gedeeltelijk afwijzend beslist, waarna de advocaat de daartoe aangewezen rechtsgang heeft gevolgd en, in de visie van klager, het verzoek en/of het bezwaar heeft ingetrokken. Verweerder is daar op geen enkele wijze bij betrokken geweest. Hij was ook niet bij de zitting aanwezig. Bovendien heeft de deken geen taak of bevoegdheid bij het al dan niet toekennen van extra uren. Dat is een wettelijke bevoegdheid van de Raad voor Rechtsbijstand. Het klopt dat verweerder bemoeienis heeft gehad met geschillen tussen mr. S. en de Raad voor Rechtsbijstand. Die bemiddeling werd in de relevante periode door beide partijen ondersteund. In het kader van die bemiddeling zijn afspraken gemaakt tussen de Raad voor Rechtsbijstand en mr. S. Hoe deze afspraken worden geïnterpreteerd en of er sprake is van nakoming of niet-nakoming van die afspraken weet verweerder niet. Dat is een kwestie tussen de Raad voor Rechtsbijstand en mr. S. waarover, in geval van geschil, de aangegeven route moet worden gevolgd – hetgeen mr. S. kennelijk ook gedaan heeft.  

3.3 Het verwijt dat verweerder niet onafhankelijk zou zijn omdat hij als advocaat bijstand verleent aan medische zorgverleners is niet terecht. Verweerder treedt als advocaat niet alleen op voor zorginstellingen en zorgverleners, maar ook voor slachtoffers van onder meer medische fouten, slachtoffers van blootstelling aan geneesmiddelen en letselschadeslachtoffers. De onafhankelijkheid van een advocaat brengt mee dat een dergelijke brede praktijkuitvoering mogelijk is.

3.4 In verband met de uit het betreffende klachtdossier blijkende spanning tussen enerzijds de – toen nog – bewindvoerder van de stiefdochter en anderzijds klager, bestond er bezwaar tegen aanwezigheid van klager bij het bemiddelingsgesprek tussen de bewindvoerder en mr. S., omdat die aanwezigheid aan de beoogde bemiddeling in de weg zou kunnen staan. Daarom is kenbaar gemaakt dat klager niet bij het bemiddelingsgesprek aanwezig kon zijn.

3.5 Klager maakt bezwaar tegen een door verweerder verricht onderzoek naar een door mr. S. uitgebrachte dagvaarding die zij had opgesteld in één van de procedures die zij voor de stiefdochter van klager behandelde.

Dat onderzoek was het gevolg van een signaal van de rechter die die zaak behandelde en die van mening was dat de dagvaarding niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, welke beoordeling verweerder kon volgen, zodat hij mr. S. daarover om informatie heeft gevraagd. De (…) Orde van Advocaten heeft met meerdere ketenpartners de afspraak dat aarzelingen omtrent het optreden van een advocaat bij verweerder als toezichthouder worden gemeld waarna verweerder, op basis van zo’n signaal, een onderzoek doet door onder meer een reactie van de advocaat te vragen. Verweerder krijgt die signalen in zijn hoedanigheid van toezichthouder op onder meer de kwaliteit van de door de in (…) praktijk uitoefenende advocaten verleende rechtshulp. Klager kan zich daarover niet beklagen.

4 BEOORDELING

4.1 Het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht ziet op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel a

4.2 In klachtonderdeel a verwijt klager verweerder dat mr. S. na een ‘onderonsje’ tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand geen extra uren meer mag aanvragen. Volgens klager heeft verweerder die afspraak afgedwongen.

4.3 Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het al dan niet toekennen van extra uren een wettelijke bevoegdheid van de Raad voor Rechtsbijstand is en dat een deken daarbij geen taak heeft. Het klachtonderdeel mist daarom feitelijke grondslag en is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.4 Dat verweerder niet de waarden ‘onafhankelijkheid’, ‘integriteit’, ‘deskundigheid’, ‘vertrouwelijkheid’ en ‘onpartijdigheid’ in acht heeft genomen, blijkt op geen enkele wijze uit het dossier. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.5 Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat uit het enkele feit dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat (onder andere) zorginstellingen bijstaat, niet automatisch betekent dat daardoor zijn onafhankelijkheid in gevaar komt. Het onderhavige klachtdossier bevat bovendien geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van klager dat verweerder niet onafhankelijk zou zijn. Derhalve is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.6 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder – gelet op de door hem gegeven toelichting – op juiste gronden besloten om klager niet bij het bemiddelingsgesprek tussen de bewindvoerder en mr. S. aanwezig te laten zijn. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e

4.7 Het in de Advocatenwet opgenomen klachtrecht is enkel bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Klachtonderdeel e ziet op (vermeende) gedragingen van verweerder jegens de advocaat van de stiefdochter van klager. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager bij dit klachtonderdeel geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel f

4.8 Dat verweerder als deken een beleid van willekeur (schrikbewind) voert tegen bepaalde advocaten blijkt op geen enkele wijze uit het dossier.  Daarom is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.9 Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- de klachtonderdelen a, b, c, d en f met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klachtonderdeel e met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 19 oktober 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 19 oktober 2017 verzonden.