ECLI:NL:TADRSGR:2017:146 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-533/DH/A-b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:146
Datum uitspraak: 16-08-2017
Datum publicatie: 24-08-2017
Zaaknummer(s): 17-533/DH/A-b
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 16 augustus 2017

in de zaak 17-533/DH/A-b

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [x] (hierna ook: de deken) van 21 juni 2017 met kenmerk 4017-0315, door de raad ontvangen op 13 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager van mei 2013 tot en met 30 januari 2014 bijgestaan in het kader van de verlenging van een aan klager opgelegde tbs-maatregel.

1.2    Bij brief van 8 mei 2017 met bijlagen heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [x] een klacht ingediend over verweerder en één van diens kantoorgenoten. De deken heeft de klacht tegen beide advocaten onderzocht en het klachtdossier vervolgens op verzoek van klager doorgezonden naar de Raad van Discipline in het ressort [x].

1.3    Bij brief van 23 juni 2017 heeft de griffier van de Raad van Discipline in het ressort [x] het Hof van Discipline verzocht om – gelet op de samenhang – zowel de klacht tegen verweerder als de klacht tegen diens kantoorgenoot ter behandeling te verwijzen naar een andere raad, aangezien de kantoorgenoot van verweerder lid is van de Raad van Discipline in het ressort [x].

1.4    Bij beslissing van 3 juli 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klachten tegen verweerder en zijn kantoorgenoot ter behandeling verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij er bewust en opzettelijk in is tekortgeschoten de onschuld van klager aan te tonen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de klacht betrekking heeft op door verweerder aan klager verleende bijstand die langer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.

3.2    Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht op inhoudelijke gronden geen doel treft. Hij kan begrijpen dat klager heeft ervaren dat verweerder zich niet tot het uiterste heeft ingespannen om de onschuld van klager aan te tonen. Dit lijkt verweerder – zo dit juist zou zijn – gedragsrechtelijk niet verwijtbaar. Immers is de schuldvraag (artikel 350 Wetboek van Strafvordering) in de procedure van verlenging van de tbs met dwangverpleging een gepasseerd station. Het gaat om de noodzaak tot voortzetting van de maatregel en het bevel tot verpleging, waarbij met name het recidivegevaar van belang is. Overigens heeft verweerder wel documenten die volgens klager zijn onschuld zouden aantonen, op diens verzoek in het geding gebracht. 

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2    Verweerder heeft onbetwist gesteld dat zijn bijstand aan klager op 30 januari 2014 is geëindigd. Klager heeft zijn klacht bij de deken ingediend op 8 mei 2017. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet overschreden. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de voorzitter niet gebleken.

4.3    Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de klacht, indien deze ontvankelijk zou zijn, kennelijk ongegrond zou worden verklaard. In een procedure met betrekking tot de verlenging van een tbs-maatregel speelt de schuldvraag immers geen rol meer. Voor eventuele revisie van een zaak dienen andere wegen bewandeld te worden. Bovendien heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij op verzoek van klager wel degelijk documenten in het geding heeft gebracht die volgens klager zijn onschuld zouden aantonen. Verweerder kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 16 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 16 augustus 2017 verzonden.