ECLI:NL:TADRSGR:2017:131 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-158/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:131
Datum uitspraak: 07-06-2017
Datum publicatie: 03-08-2017
Zaaknummer(s): 17-158/DH/RO
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet; voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 7 juni 2017

in de zaak 17-158/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 20 februari 2017 met kenmerk R 2017/11 edl/mb, door de raad ontvangen op 21 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klager in de periode van april 2013 tot februari 2014 bijgestaan in het kader van een strafzaak. Verweerster heeft het dossier in die strafzaak vervolgens overgedragen aan een andere advocaat.

1.2 Bij brief van 29 september 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.3 Verweerster heeft zich bij brief van 21 oktober 2016 tegen de klacht verweerd.

1.4 Klager heeft op 13 november 2016 gerepliceerd, waarna verweerster op

4 december 2016 heeft gedupliceerd.

1.5 Bij brief van 29 december 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt. Klager heeft de deken vervolgens verzocht de klacht door te zenden aan de raad van discipline.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij heeft nagelaten de belangen van klager te behartigen, althans daarin grovelijk is tekortgeschoten, als gevolg waarvan de verdediging in de strafzaak mogelijk onherstelbaar is geschaad. In het bijzonder verwijt klager verweerster dat:

a) zij niet reageerde op de berichten van de Officier van Justitie van 27 augustus 2013 en 18 oktober 2013, waarin de officier aangaf dat hij de verklaringen van een bepaalde getuige wilde gebruiken, terwijl klager verweerster had gezegd dat deze getuige onbetrouwbare en twijfelachtige verklaringen aflegt. Bovendien is nooit gecontroleerd of deze getuige wellicht onder invloed was. Verweerster heeft niets met deze informatie gedaan. Klager heeft van verweerster ook geen kopie ontvangen van de processen-verbaal van 27 augustus 2013 en 18 oktober 2013;

b) zij klager niet op de hoogte heeft gesteld van een FIT-gesprek op 27 augustus 2013 en een vergadering op 18 oktober 2013. Verweerster heeft klager niet in de gelegenheid gesteld input te leveren of anderszins bij deze besprekingen betrokken te zijn. Klager is als gevolg hiervan bij het NFI-onderzoek in zijn rechten beperkt. Bij dit onderzoek zijn bovendien slechts vier bewijsmiddelen/sporen betrokken, terwijl de overige 11 bewijsmiddelen/sporen hierbij niet zijn betrokken, terwijl deze wellicht ontlastend bewijs zouden bevatten. Verweerster had klager dat wel toegezegd;

c) klager haar heeft gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek bij het NFI, waarop verweerster aangaf dat het onderzoek nooit met verdachten wordt uitgevoerd. Verweerster heeft zich niet gehouden aan artikel 6 van het EVRM, artikel 3 van de Advocatenwet en haar eed als advocaat. Voorts heeft zij gehandeld in strijd met de artikelen 207, 255 en 272 van het Wetboek van Strafvordering;

d) zij al dan niet bewust de tegen klager aangespannen strafzaak heeft gesaboteerd;

e) zij was betrokken bij een complot, althans bewust heeft meegewerkt aan klagers veroordeling.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Volgens haar is de klacht deels niet-ontvankelijk omdat deze te laat is ingediend. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond.

3.2 Op het verweer wordt – indien nodig – nader ingegaan bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Volgens klager is verweerster – kort gezegd – op diverse punten tekortgeschoten in de behartiging van zijn belangen in de jegens hem aangespannen strafzaak, en heeft zij zelfs bewust meegewerkt aan klagers veroordeling. Klager heeft zijn klacht ingediend op 29 september 2016. De klacht ziet deels op (vermeend) handelen van verweerster van meer dan drie jaren daarvoor.

4.3 Omtrent de verjaring van het klachtrecht bepaalt artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.4 Aangezien de klacht deels betrekking heeft op (vermeend) handelen van verweerster in de periode vóór 29 september 2013, is de klacht in zoverre niet-ontvankelijk wegens het verstrijken van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet. Er is geen sprake van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het tweede lid van dat artikel.

4.5 Voor het overige overweegt  de voorzitter als volgt. 

4.6 Bij de beoordeling van de klacht – voor zover deze ontvankelijk is – moet  worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft zich uitdrukkelijk en gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij steeds in het belang van klager heeft gehandeld en dat de door haar verleende rechtsbijstand voldoet aan de professionele standaard.

4.7 Nu iedere verdere onderbouwing van de door klager gemaakte verwijten ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van klager zoals vermeld bij randnummer 2.1 en onder a) tot en met e) – kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen.  De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- de klacht, voor zover deze betrekking heeft op (vermeend) handelen van verweerster in de periode tot 29 september 2013, met toepassing van artikel 46g eerste lid, aanhef en onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

- de klacht, voor zover deze betrekking heeft op (vermeend) handelen van verweerster in de periode vanaf 29 september 2013, met toepassing van artikel 46j eerste lid, aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 7 juni 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 7 juni 2017 verzonden.