ECLI:NL:TADRARL:2017:8 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-085

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:8
Datum uitspraak: 14-02-2017
Datum publicatie: 14-02-2017
Zaaknummer(s): 17-085
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Raad bevoegd om te oordelen over de schorsingsverzoeken ex 60ab/ 60b Advocatenwet. Primaire verzoek ex 60ab Advocatenwet afgewezen. Subsidiaire verzoek ex 60b Advocatenwet tot schorsing voor onbepaalde tijd met spoed toegewezen. Verweerster is sinds 16 augustus 2016 geen stagiaire-ondernemer meer na weigering afgifte stageverklaring door de Algemene Raad. Tevens daardoor beëindiging van het patronaat over verweerster. Evenmin is verweerster sindsdien onvoorwaardelijk ingeschreven op het tableau ex artikel 1 lid 3 Advocatenwet. Naar het oordeel van de raad is verweerster, ondanks haar huidige inschrijving op het tableau ex artikel 9a Advocatenwet, per 16 augustus 2016 feitelijk geschorst in haar bevoegdheid om als advocaat haar praktijk uit te voeren, zodat in strikte zin geen maatregel jegens verweerster noodzakelijk is. Gelet op de onduidelijkheid die bij verweerster is ontstaan als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter - tot schorsing van het besluit tot schrapping van verweerster van het tableau per 1 februari 2017 -  en mede gelet op de opstelling van verweerster die sinds 16 augustus 2016 haar praktijkvoering voortzet als ware zij advocaat in de zin van de Advocatenwet, moet een onmiddellijke schorsing van verweerster in de praktijkvoering als advocaat worden opgelegd. Daarmee wordt, met name in het belang van haar (potentiële) cliënten, duidelijkheid gecreëerd over de huidige rechtspositie van verweerster. Mondelinge uitspraak tot schorsing per 15 februari 2017. Voorziening getroffen door aanstelling van een zaakwaarnemer.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 februari 2017

in de zaak 17-085

naar aanleiding van het dekenbezwaar en het schorsingsverzoek ex artikel 60ab Advocatenwet, althans artikel 60b Advocatenwet, van:

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

deken

tegen

verweerster

gemachtigde: mr. [naam], advocaat te [plaats]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 februari 2017, door de raad op die dag per e-mail ontvangen en tevens per post op 3 februari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) ten aanzien van verweerster een dekenbezwaar en een schorsingsverzoek ex (primair) artikel 60ab Advocatenwet en (subsidiair) artikel 60b Advocatenwet ingediend. De deken heeft gelijktijdig verweerster en haar toenmalige gemachtigde, mr. [naam], schriftelijk op de hoogte gesteld van de verzoeken alsmede van de gronden waarop deze verzoeken berusten.

1.2    De gemachtigde van verweerster heeft de raad per e-mail van 11 februari 2017 verzocht de behandeling van het dekenbezwaar aan te houden, opdat de behandeling daarvan op een juiste wijze kan plaatsvinden met voldoende gelegenheid voor het voeren van verweer tegen de daarin genoemde punten. Per e-mail van 13 februari 2017 namens de voorzitter van de raad is aan de deken en de gemachtigde van verweerster bericht dat tijdens de zitting van 14 februari 2017 alleen het schorsingsverzoek wordt behandeld en dat voor de behandeling van het dekenbezwaar een vervolgzitting zal worden gepland.

1.3    Op 14 februari 2017 heeft de zitting ten aanzien van de schorsingsverzoeken met gesloten deuren plaatsgevonden in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door de stafjurist van de orde van advocaten in het arrondissement Nood-Nederland, mr. [naam], en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, waaraan is gehecht de pleitnota van de gemachtigde van verweerster.

1.4    De raad heeft op dezelfde dag als waarop de zitting ten aanzien van de schorsingsverzoeken heeft plaatsgevonden, met hun instemming buiten aanwezigheid van partijen, mondeling uitspraak gedaan. De griffier heeft de deken en de gemachtigde van verweerster over deze uitspraak terstond telefonisch geïnformeerd.

1.5    De raad heeft kennis genomen van:

-    de brief van de deken van 2 februari 2017, met bijlagen;

-    een tweetal nagekomen bijlagen van de deken, ontvangen ter griffie op 13 februari 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster is op 16 augustus 2013 in het arrondissement Noord-Nederland beëdigd als advocaat. Verweerster heeft vanaf deze datum haar praktijk uitgeoefend als stagiaire-ondernemer. Als patroon is voor haar opgetreden mr. [naam], advocaat te [plaats] (hierna verder: de patroon).

2.2    Op 22 maart 2016 heeft verweerster het examen, bedoeld in artikel 9c Advocatenwet, behaald.

2.3    Op verschillende momenten tijdens de stage van verweerster heeft de toenmalige deken verweerster mondeling en schriftelijk indicaties gegeven dat sprake kon zijn van een eventuele verlenging van de stage wegens onvoldoende praktijkervaring. In de aan de patroon gerichte brief van 19 juli 2016 heeft de deken de omstandigheden beschreven waarom een verlenging van de stage van verweerster met een half jaar is geïndiceerd. In diezelfde brief heeft de deken vermeld dat hem inmiddels is gebleken dat verweerster met een eventuele verlenging niet instemt. Per e-mail van 22 juli 2016 heeft verweerster dat ook schriftelijk aan de deken laten weten. Verweerster en de patroon hebben geweigerd hun medewerking te verlenen aan (het opstellen van) een begeleidingsplan voor de periode van verlenging van in ieder geval een half jaar.

Ten aanzien van de besluiten van 16 en 26 augustus 2016:

2.4    Bij beslissing van 16 augustus 2016, op een onderdeel nog gewijzigd bij beslissing van 26 augustus 2016 (hierna verder: de weigeringsbesluiten), heeft de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna verder: de raad van de orde) op grond van artikel 9b Advocatenwet geweigerd de door verweerster op grond van artikel 3.2 van de Verordening op de Advocatuur (hierna verder: Voda) verzochte stageverklaring af te geven. In deze beslissing staat onder meer:

“De met [verweerster] besproken mogelijkheid om eerst, hangende nader onderzoek en overleg, te opteren voor een verlenging van de stage teneinde in alle rust tot gezamenlijke conclusies te kunnen komen, is door [verweerster] na overleg met haar patroon van de hand gewezen.” (afkortingen-raad)

2.5    Bij brief van 1 september 2016 heeft verweerster tegen de weigeringsbesluiten van de raad van de orde administratief beroep ingesteld bij de algemene raad van de Nederlandse orde van Advocaten (hierna verder: de AR).

2.6    Bij beslissing van 21 december 2016 heeft de AR het administratief beroep van verweerster ongegrond verklaard.

2.7    Tegen deze beslissing heeft verweerster op 13 januari 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, alsmede een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan, inhoudende:

“dat het voor verweerster mogelijk blijft - desnoods als advocaat-stagiaire - haar advocatenpraktijk voort te zetten wat betekent dat haar stage, bij wege van voorlopige voorziening, op grond van artikel 9b Advocatenwet wordt verlengd voor de duur van maximaal drie jaar, althans tot in ieder geval zes weken na de uitspraak op het hoger beroep.”

2.8    Het beroep heeft geen schorsende werking. Op dit verzoek voorlopige voorzieningen is nog niet beslist.

Ten aanzien van het besluit van 1 december 2016:

2.9    De AR heeft bij brief van 1 december 2016 op grond van artikel 8c, lid 6 Advocatenwet verweerster kennis gegeven van het besluit dat verweerster met ingang van 1 februari 2017 van het tableau wordt geschrapt (hierna verder: het schrappingsbesluit).

2.10    Op 2 januari 2017 heeft verweerster hiertegen bij de AR bezwaar gemaakt op nader aan te voeren gronden.

2.11    Daarnaast heeft verweerster op 19 januari 2017 de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, afdeling bestuursrecht, verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij verzoekt om het besluit tot schrapping van het tableau per 1 februari 2017 te schorsen, tot in ieder geval zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak op haar beroep van 13 januari 2017 tegen de weigeringsbesluiten.

2.12    De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, sector bestuursrecht, heeft op 31 januari 2017 in de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening overwogen dat gebleken is dat het verzoek van verweerster niet door de rechtbank Noord-Nederland kan worden behandeld nu het bestreden besluit (toevoeging raad: het schrappingsbesluit) onder meer is gebaseerd op incidenten die zich hebben voorgedaan binnen de rechtbank Noord-Nederland, zodat de zaak daarom wordt overgedragen aan de rechtbank Overijssel. In diezelfde uitspraak van 31 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit (toevoeging raad: het schrappingsbesluit) tot de uitspraak van de voorzieningenrechter geschorst. In de bodemzaak heeft de AR op 8 februari 2017 een verweerschrift ingediend bij de rechtbank Overijssel.

2.13    Verweerster is tot op heden werkzaam gebleven als advocaat. Of haar handelen vanaf 16 augustus 2016 wordt gedekt onder haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering is ter zitting niet duidelijk geworden.

3    HET VERZOEK EN DE GRONDSLAG

3.1    De deken verzoekt de raad om verweerster met onmiddellijke ingang (primair) op grond van artikel 60ab Advocatenwet, subsidiair op grond van artikel 60b Advocatenwet, te schorsen in de uitoefening van haar praktijk en voor de duur van de schorsing een waarnemer te benoemen met bepaling dat de kosten voor de waarnemer ten laste kunnen worden gebracht van verweerster. Op grond van het bepaalde in artikel 9a Advocatenwet is de raad bevoegd hierop te beslissen.

3.2    De deken heeft zijn verzoeken als volgt toegelicht. Volgens de deken is de stage van verweerster ingevolge artikel 9b lid 1 Advocatenwet in samenhang met artikel 3.2 van de Voda op 16 augustus 2016 geëindigd en daarmee ook het patronaat. Bij besluit van 16 augustus 2016 en het wijzigingsbesluit van 26 augustus 2016 heeft de raad van de orde geweigerd om aan verweerster haar stageverklaring af te geven. De AR heeft bij beslissing van 21 december 2016 het daartegen door verweerster ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Noch het door verweerster op 13 januari 2017 ingestelde beroep bij de rechtbank Noord-Nederland, noch het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hebben schorsende werking. Op genoemd beroep en verzoek is nog niet beslist. Het is verweerster derhalve thans niet toegestaan als advocaat werkzaam te zijn.

3.3    Op 31 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, sector bestuursrecht, op verzoek van verweerster onder meer een ordemaatregel genomen. Door deze uitspraak is het besluit van de AR van 1 december 2016 tot schrapping van verweerster van het tableau per 1 februari 2017 geschorst tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Volgens de deken heeft deze beslissing echter geen invloed op het gegeven dat verweerster niet langer als advocaat haar praktijk mag uitoefenen.

3.4    Volgens de deken doet zich de ongewenste situatie voor dat verweerster aan de ordemaatregel van de rechtbank het recht meent te kunnen ontlenen om als advocaat werkzaam te blijven, zonder dat aan haar een stageverklaring is uitgereikt, maar ook zonder dat haar stage door de raad van de orde is verlengd. Dit is in strijd met de Advocatenwet. Een advocaat oefent immers de praktijk uit óf voorwaardelijk als advocaat-stagiaire onder begeleiding van een patroon (artikel 9b lid 1 Advocatenwet) óf onvoorwaardelijk als advocaat met stageverklaring. Verweerster is sinds 16 augustus 2016 noch advocaat-stagiaire noch advocaat met stageverklaring, aldus de deken.

3.5    De AR is met de raad van de orde tot de conclusie gekomen dat in het belang van de kwaliteit van de advocatuur en een goede rechtsbedeling de stageverklaring terecht is geweigerd aan verweerster. Verweerster is naar het oordeel van de AR niet in staat zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen als bedoeld in artikel 3.9 lid 1 Voda. Een rechtzoekende moet erop kunnen vertrouwen dat de aangezochte advocaat onder begeleiding van een patroon werkt dan wel gekwalificeerd is middels de stageverklaring. Dit is volgens de deken bij verweerster niet het geval. Daarnaast stelt de deken dat verweerster niet voldoet aan het bepaalde in artikel 10a Advocatenwet, omdat zij onvoldoende is geëquipeerd, reden waarom de deken tevens een dekenbezwaar heeft ingediend.

3.6    Op grond van het vorenstaande concludeert de deken dat verweerster thans werkzaam is als advocaat zonder te voldoen aan de daaraan door de wet te stellen eisen. Daarom dient zij met onmiddellijke ingang te worden geschorst in de uitoefening van haar praktijk, primair op grond van artikel 60ab Advocatenwet omdat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen of nalaten door verweerster waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, subsidiair omdat verweerster op grond van artikel 60b Advocatenwet er geen blijk van heeft gegeven, tijdelijk of blijvend, haar praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.

3.7    De deken heeft ter zitting verklaard dat hij, indien nodig, een waarnemer kan voordragen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft ter zitting verweer gevoerd en heeft onder meer het volgende aangevoerd tegen de schorsingsverzoeken.

4.2    In april 2016 heeft verweerster via de stafjurist van de deken vernomen dat zij rekening diende te houden met een stageverlenging na 16 augustus 2016. Ondanks verzoeken daartoe van verweerster heeft zij daarna geen concrete lijst met vereisten van de deken/ stafjurist gekregen over haar vermeende tekort aan praktijkervaring. Om die reden kon niet van verweerster worden verwacht dat zij zou instemmen met de verlenging van de stagetermijn. Naar de stellige overtuiging van verweerster is er geen enkele rechtsgrond aanwezig om haar stageverklaring te weigeren. Volgens verweerster wordt in het geval een stageverklaring niet wordt verleend daarmee de stage verlengd tot wél aan die voorwaarde wordt voldaan. Verweerster mag en kan dan ook als advocaat haar praktijk voortzetten. 

4.3    De patroon van verweerster heeft tijdens een telefoongesprek van 2 februari 2017 met de stafjurist - die namens de deken belde - kennelijk geantwoord dat hij verweerster niet meer als patroon begeleidde. Volgens verweerster werd de patroon door deze vraag overdonderd en heeft hij zich niet gerealiseerd wat daarvan de juridische implicaties zouden zijn. Hij heeft desgevraagd aan verweerster bevestigd zijn begeleidingsverplichting als patroon van verweerster voort te willen zetten. Op grond van artikel 3.4 lid 3 van de Voda is zijn patronaat ook nimmer gestopt, omdat hij nimmer een daartoe strekkend verzoek bij de raad van de orde heeft ingediend. Verweerster heeft dan ook tot op heden begeleiding van de patroon, waarbij de begeleiding in strafzaken wordt verzorgd door mr. [K] die deskundig is op dat gebied.

4.4    Van een situatie als bedoeld in artikel 60ab Advocatenwet is geen sprake. De door de deken geformuleerde signalen op grond waarvan hij stelt dat verweerster als stagiaire lessen moet krijgen over haar beroepshouding, kennis en gevoel van verhouding, kunnen niet worden gekwalificeerd als een vermoeden van ernstig schaden van belangen die artikel 46 Advocatenwet beoogt te beschermen. Dat zijn primair cliënten en die hebben nog nimmer over verweerster geklaagd. Ook de deken heeft eerst nu een dekenbezwaar ingediend. Evenmin is sprake van een situatie die onmiddellijk ingrijpen vergt. De door de deken aangevoerde maar door verweerster betwiste gronden in zijn dekenbezwaar, waarover later nog moet worden beslist, rechtvaardigen geen acuut ingrijpen aan de zijde van verweerster.

4.5    Evenmin is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet. Verweerster oefent haar praktijk nog uit met een patroon en wordt op het gebied van het strafrecht door mr. [K] begeleid. De – door verweerster  betwiste – door de deken genoemde signalen en soms onjuiste aannames van de deken kunnen niet tot het oordeel leiden dat verweerster de praktijk niet kan uitoefenen omdat zij daartoe de algemene capaciteit niet zou hebben. Mede gelet op het feit dat zij als stagiair-ondernemer investeringen heeft gedaan en risico’s heeft genomen, dient haar een verbetertraject te worden aangeboden. Een schorsing van haar werkzaamheden per direct is een buitenproportionele maatregel.

4.6    Indien nodig, verzoekt verweerster een minder vergaande voorziening dan door de deken verzocht, op te leggen, zodat de toekomst van verweerster in de advocatuur niet wordt geschaad.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat verweerster is beëdigd op 16 augustus 2013. Dat betekent dat voor haar als stagiair-ondernemer van toepassing waren de bepalingen in de toenmalige Advocatenwet alsmede de Stageverordening 2012. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de per 1 januari 2015 gewijzigde Advocatenwet is de Voda van kracht geworden onder gelijktijdige intrekking van de Stageverordening 2012. In de toelichting op artikel 9.1 van de Voda (Overgangsrecht Stageverordening) is opgenomen dat voor stagiairs die onder de Stageverordening 2012 vallen, geen overgangsrecht is opgenomen. Voor hen, zo ook voor verweerster, zijn de bepalingen van hoofdstuk 3 van de Voda direct van toepassing.

5.2    De raad is bevoegd op de onderhavige verzoeken van de deken aangaande verweerster te beslissen. Op grond van artikel 1 Advocatenwet staat verweerster sinds 16 augustus 2013 voorwaardelijk ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 31 januari 2017 beslist dat het besluit van de AR van 1 december 2016 dat verweerster met ingang van 1 februari 2017 van het tableau wordt geschrapt, is geschorst tot de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daaruit volgt dat verweerster op grond van het bepaalde in artikel 9a in samenhang met artikel 1 lid 1 Advocatenwet gerechtigd is tot het voeren van de titel van advocaat. Daarmee is de bevoegdheid van de raad gegeven.

Ten aanzien van het primaire verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet:

5.3    Op grond van artikel 60ab Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen, indien het door artikel 46 Advocatenwet beschermde belang dit vergt.

5.4    De deken stelt zich - samengevat - op het standpunt dat hem is gebleken dat verweerster na 16 augustus 2016 werkzaam is gebleven als advocaat zonder daartoe bevoegd – waardoor  zij mogelijk onverzekerd is - te zijn en tevens dat hem is gebleken van ernstige tekortkomingen in haar optreden als advocaat waardoor zij heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 10a en 46 Advocatenwet en de gedragsregels 1, 16, 31 en 36 lid 1. Verweerster heeft dit betwist en heeft tevens gesteld nog onvoldoende in de gelegenheid te zijn geweest om op die verwijten, zoals uiteengezet in het dekenbezwaar, te kunnen reageren.

5.5    Onder de hier gegeven omstandigheden komt het de raad geraden voor om niet in het kader van de beoordeling van het verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet vooruit te lopen op de behandeling en beoordeling van het dekenbezwaar en zal de raad het verzoek van de deken beoordelen op grond van artikel 60b Advocatenwet. Het verzoek tot schorsing van verweerster op grond van artikel 60ab Advocatenwet zal dan ook worden afgewezen.

Ten aanzien van het subsidiaire verzoek ex artikel 60b Advocatenwet:

5.6    Ingevolge artikel 60b Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen dan wel een of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen die hij geboden acht.

5.7    De raad is met de deken van oordeel dat een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening van verweerster geïndiceerd is. De raad overweegt daartoe als volgt.

5.8    Op grond van artikel 1 leden 1 en 3 in samenhang met artikel 9b Advocatenwet staat verweerster sinds 16 augustus 2013 voorwaardelijk ingeschreven op het tableau. Op grond van artikel 9b Advocatenwet is verweerster vanaf genoemde datum als stagiaire-ondernemer verplicht om gedurende de eerste drie jaar de praktijk uit te oefenen onder leiding van een patroon. Dit betreft de periode van 16 augustus 2013 tot 16 augustus 2016.

5.9    Bij besluit van 16 augustus 2016, gewijzigd bij besluit van 26 augustus 2016, heeft de raad van de orde geweigerd om aan verweerster de stageverklaring af te geven. Deze besluiten kon de raad ambtshalve nemen op grond van artikel 3.4 lid 1 sub d Voda. Naar het oordeel van de raad is door genoemde besluiten per 16 augustus 2016 de stage van verweerster geëindigd als gevolg waarvan zij vanaf dat moment niet meer bevoegd is om nog als advocaat haar praktijk te voeren. Het op 13 januari 2017 door verweerster ingestelde beroep tegen genoemde besluit(en) van de raad van de orde heeft geen schorsende werking.

5.10    Gelijk met de beëindiging van de stage van verweerster is naar het oordeel van de raad ook het patronaat geëindigd omdat een patroon op grond van het bepaalde in artikel 3.1.4 Voda alleen stagiaires begeleidt. Dat is verweerster sinds 16 augustus 2016 niet meer. Daarmee faalt het betoog van verweerster, wat daar ook van zij, dat het patronaat vanaf 16 augustus 2016 automatisch door zou lopen omdat haar patroon geen verzoek tot beëindiging van het patronaat op grond van artikel 3.4 lid 3 Voda aan de algemene raad heeft gedaan. Voor zover de patroon zich jegens verweerster bereid heeft verklaard om haar nog te begeleiden als patroon, is dat niet relevant. Immers, de raad van de orde is op diens aanvankelijke koers van verlenging van de stage teruggekomen, naar hij stelt vanwege de inmiddels gebleken incidenten, en heeft ambtshalve besloten tot het niet verlenen van de stageverklaring. Daarmee is aan de stage een einde gekomen. 

5.11    Vast staat dat verweerster per 16 augustus 2016 in de zin van de Advocatenwet geen stagiaire-ondernemer meer is en evenmin een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat is in de zin van artikel 1 lid 3 Advocatenwet. Dat zij nog wel staat ingeschreven op het tableau en de titel van advocaat mag voeren in de zin van artikel 9a Advocatenwet betekent niet dat verweerster tevens bevoegd is om haar praktijk te blijven uitvoeren. Naar het oordeel van de raad is verweerster per 16 augustus 2016 feitelijk geschorst in haar bevoegdheid om als advocaat haar praktijk uit te voeren, zodat in strikte zin geen maatregel jegens verweerster noodzakelijk is. Gelet op de onduidelijkheid die bij verweerster is ontstaan als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2017 en mede gelet op de opstelling van verweerster die sinds 16 augustus 2016 haar praktijkvoering voortzet als ware zij advocaat in de zin van de Advocatenwet, moet een schorsing van verweerster in de praktijkvoering als advocaat worden opgelegd. Daarmee wordt, met name in het belang van haar (potentiële) cliënten, duidelijkheid gecreëerd over de huidige rechtspositie van verweerster.

5.12    Nu verweerster sinds 16 augustus 2016, wegens haar onbevoegdheid daartoe, niet in staat is haar praktijk als advocaat uit te oefenen, wijst de raad het verzoek van de deken op de voet van artikel 60b Advocatenwet om verweerster met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen toe als na te melden. Tevens zal de raad bij wijze van voorziening en als verzocht door de deken bepalen dat de heer mr. R.P. Snorn, advocaat te Heereveen, als waarnemer zal worden aangesteld. Mr. Snorn heeft zich hiertoe bereid verklaard. Daarnaast bestaat er aanleiding om bij wijze van voorziening te bepalen dat mr. Snorn de bevoegdheid heeft om, zo nodig met behulp van de sterke arm, zich toegang te verschaffen tot het kantoor van verweerster en de daarbij behorende voorzieningen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    wijst het primaire verzoek tot schorsing van verweerster op grond van artikel 60ab Advocatenwet af;

-    wijst het subsidiaire verzoek van de deken toe en schorst verweerster ex artikel 60b Advocatenwet met ingang van 15 februari 2017 om 0:00 uur voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;

-    bepaalt bij wijze van voorziening dat mr. R.P. Snorn, advocaat te Heereveen, de bevoegdheid heeft zich, zo nodig met behulp van de sterke arm, toegang te verschaffen tot de ruimte(s) waarin de praktijk van verweerster wordt gevoerd en tot de daarbij behorende voorzieningen. Dit opdat mr. Snorn in het belang van de cliënten van verweerster al die maatregelen kan nemen waartoe verweerster als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerster onder kan brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandsverleners, en alle overige voorzieningen kan treffen die hij, mr. Snorn, zo nodig in overleg met de deken, nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van die cliënten;

-    draagt verweerster op mr. Snorn alle medewerking en gevraagde inlichtingen te verschaffen die hij nodig heeft voor de uitvoering van de hem gegeven opdracht, waarbij de noodzaak daartoe uitsluitend wordt bepaald door mr. Snorn;

-    bepaalt dat mr. Snorn zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van ten hoogste  €  175,- per uur (exclusief BTW), met een maximumbedrag van € 3.000,- (exclusief BTW); indien laatstgenoemd bedrag niet volstaat, kan mr. Snorn de raad verzoeken het maximumbedrag te verhogen;

-    bepaalt dat indien de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland gehouden is de kosten aan mr. Snorn te voldoen, zij gerechtigd is deze terug te vorderen van verweerster.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, F. Klemann, E.A.C. van de Wiel, E.H. de Vries, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2017.