ECLI:NL:TADRARL:2017:64 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1055

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:64
Datum uitspraak: 25-01-2017
Datum publicatie: 13-04-2017
Zaaknummer(s): 16-1055
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht deels niet ontvankelijk nu de bezwaren van klager, klager meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht bekend waren. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond. Van sabotage van verweerder is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 januari 2017

in de zaak 16-1055

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 9 november 2016 met kenmerk 16-0087/TRC/ml, door de raad ontvangen op 10 november 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager pachtte een stuk land van grondeigenaar en verpachter de heer D. (hierna: D.). Klager kweekte daar siermaïs.

1.2    In 2002 hebben de ouders van D., inwonend bij D., toestemming gegeven aan een boomrooier om een boomtak van een nabijgelegen woning te verwijderen. De boomrooier is daarbij over het door klager gepachte land gereden en heeft de gewassen van klager beschadigd.

1.3    In de periode 2004-2006 heeft verweerder klager bijgestaan in een gerechtelijke procedure tegen D. teneinde de schade van klager vergoed te krijgen.

D. werd bijgestaan door mr. [W].

1.4    De rechtbank te [plaats] heeft de vorderingen van klager bij vonnis van [datum] 2006 afgewezen omdat – blijkens getuigenbewijs – niet D. zelf maar diens ouders aan de boomrooier toestemming hadden verleend om over de verpachte grond te rijden. De rechtbank achtte D. daarom niet aansprakelijk voor de gestelde schade.

1.5    Tegen voornoemd vonnis heeft klager geen hoger beroep ingesteld.

1.6    Klager heeft nadien een klacht ingediend tegen verweerder. Volgens klager zou verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld doordat:

a)    verweerder de belangen van klager niet goed heeft behartigd in de schadeprocedure door enkel D. en niet de boomrooier te dagvaarden en door een door klager voorgedragen getuige niet op te roepen;

b)    verweerder klager niet heeft gewezen op het procesrisico en de op hem rustende bewijslast als eisende partij. Klager heeft daardoor geen goede inschatting kunnen maken van zijn positie in de procedure;

c)    verweerder klager niet op de hoogte heeft gehouden van het verloop van de procedure, geen of te laat (concept) stukken door heeft gestuurd en brieven niet heeft beantwoord;

d)    verweerder zich niet aan de afspraak heeft gehouden dat klager na afloop van de procedure de declaraties zou voldoen en dat zou zijn overeengekomen dat verweerder zijn werkzaamheden op no cure no pay basis zou verrichten.

1.7    De Raad van Discipline te Amsterdam heeft bij uitspraak van 10 juli 2007 alle klachtonderdelen ongegrond verklaard.

1.8    Tegen deze uitspraak heeft klager hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 11 september 2009 heeft het Hof van Discipline de ongegrondverklaring van klachtonderdelen c en d in stand gelaten. De klachtonderdelen a en b achtte het Hof gegrond, met uitzondering van het verwijt ten aanzien van de door klager voorgedragen en door verweerder niet opgeroepen getuige(n).

1.9    Het hof heeft verweerder een waarschuwing opgelegd.

1.10    Eind 2011 heeft klager een civiele aansprakelijkheidsprocedure opgestart tegen verweerder. Verweerder werd in deze procedure bijgestaan door mr. [W], de advocaat van de heer D. in de hiervoor bedoelde aansprakelijkheidskwestie, die op dat moment was afgerond.

1.11    De rechtbank [plaats] heeft bij vonnis van [datum] 2014 geoordeeld dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening in de hiervoor bedoelde aansprakelijkheidskwestie en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de door klager geleden schade.

1.12    Verweerder heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te [plaats] heeft bij arrest van [datum] 2015 de vorderingen van klager alsnog afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband tussen het gemaakte verwijt en de gestelde schade.

1.13    Bij brief van 21 maart 2016 heeft klager een klacht ingediend over verweerder bij de deken in het arrondissement Midden-Nederland.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen zoals hierna beschreven:

a)    Verweerder heeft de betrokken rechters in zijn zaak in samenwerking met mr. [W] moedwillig in dwaling gebracht door feiten te verzwijgen of zelfs te vervalsen.

Volgens klager hebben de rechters verkeerde informatie gekregen over de waarde van de siermaïs en zijn zij onkundig gebleven over de door klager aangedragen feiten. Zo kwam het eerste contact tussen klager en verweerder tot stand op initiatief van verweerder. Tegen de afspraak in heeft verweerder alleen D. gedagvaard. Verweerder heeft – vermoedelijk bewust – een taxatierapport bij de wederpartij laten liggen, geen gebruik gemaakt van taxaties van erkende taxateurs en onvoldoende bezwaar gemaakt tegen het taxatierapport van de wederpartij (het rapport van [naam deskundige]) door onder meer de door klager aangedragen getuigen niet op te roepen. Dit alles is vermoedelijk geschied ten gunste van de verzekeraar van de wederpartij, een en ander in samenwerking met mr. [W].

b)    Verweerder heeft de pogingen van klager om zijn schade vergoed te krijgen en strafbare feiten te melden bij de politie gesaboteerd.

Klager had met verweerder de afspraak dat verweerder de politie tot actief onderzoek zou dwingen. Verweerder heeft dit geweigerd. Verweerder heeft de schade wegens het kapot spuiten van de voorraad planten om de procedure tegen D. genegeerd. Verweerder heeft slecht gecommuniceerd en brieven niet beantwoord. Een en ander vermoedelijk ten voordele van de verzekeraar van de wederpartij. 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat het in deze zaak gaat om het handelen van de voormalig eigen advocaat van klager.

Klachtonderdeel a)

4.2    In verband met dit klachtonderdeel heeft de voorzitter eerst te beoordelen of klager daarin ontvankelijk is. Daarvoor is onder meer het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet van belang.

4.3    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Hierna zal de voorzitter aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.4    Voor de ontvankelijkheid is tevens van belang dat klager reeds over de aan hem verleende bijstand door verweerder in de door hem gevoerde gerechtelijke procedure tegen D. klachten heeft ingediend bij de raad en het Hof van Discipline. Het Hof van Discipline heeft deze klachten inhoudelijk beoordeeld en geoordeeld dat verweerder op bepaalde onderdelen in kwalitatief opzicht tekort is geschoten in de zorg die hij als advocaat moest betrachten.

4.5    De thans door klager ingediende klacht betreft gedeeltelijk hetzelfde handelen waarvoor klager eerder klachten heeft ingediend bij de raad en waarop door de raad en daarna door het Hof van Discipline reeds inhoudelijk is beslist. Dit handelen heeft bovendien betrekking op een gerechtelijke procedure die reeds met een vonnis van de rechtbank van 22 maart 2006 is afgerond, derhalve eerder dan drie jaar voorafgaand aan het indienen van de onderhavige klacht. Dit klachtonderdeel zal daarom op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.6    Uit de schriftelijke toelichtingen van klager leidt de voorzitter af dat de grond voor de bezwaren van klager tegen verweerder mede ligt in het feit dat verweerder zich in de tegen hem door klager aangespannen procedure door de voormalig advocaat van D. heeft laten bijstaan. Wat daarvan op zichzelf ook zij, klager was met dit optreden al op of omstreeks 13 december 2011, de datum van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg bekend, althans, in ieder geval op 14 maart 2012 toen de conclusie van antwoord namens verweerder werd genomen. Ook in dat opzicht is dus sprake van een handelen waarmee hij eerder dan drie jaar voorafgaand aan de klacht bekend is geraakt, hetgeen verwijzend naar artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, ertoe leidt dat ook in dat opzicht de klacht niet-ontvankelijk is.

Klachtonderdeel b)

4.7    Wat betreft klachtonderdeel b) wordt het volgende overwogen. Nog daargelaten dat ook ten aanzien van dit klachtonderdeel sprake lijkt te zijn van een verval van het recht om te klagen op grond van voornoemd artikel 46g Advocatenwet, heeft klager onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te kunnen te nemen dat sprake is van de door hem gestelde verzwijging of vervalsing van feiten en/of van sabotage door het handelen van verweerder. Klager heeft zijn klacht op dit punt onvoldoende onderbouwd. Het lag op de weg van klager om aan te geven waaruit een en ander zou blijken, bijvoorbeeld door te verwijzen naar specifieke passages of te citeren uit de door hem toegezonden stukken. Verweerder heeft betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een verzwijging of vervalsing van feiten en/of sabotage. De voorzitter oordeelt de klacht op dit onderdeel daarom kennelijk ongegrond. De klacht is onvoldoende feitelijk onderbouwd.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk

verklaart klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van

mr. L.M. Roorda als griffier op 25 januari 2017.

griffier    voorzitter