ECLI:NL:TADRARL:2017:58 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-802

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:58
Datum uitspraak: 23-01-2017
Datum publicatie: 29-03-2017
Zaaknummer(s): 16-802
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Betreft klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij. Klaagster heeft geen eigen belang bij haar klacht dat verweerder voor zijn cliënt op basis van "no cure no pay" zou zijn opgetreden. Verweerder heeft gepoogd het ten gunste van zijn cliënt gewezen vonnis ten uitvoer te leggen. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt, behoort dat tot zijn taken en kan niet worden aangeduid als "obsessief" gedrag. Voorts is niet gebleken dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster. De klacht is deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 januari 2017

in de zaak 16-802

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 maart 2016, aangevuld bij brief van 14 maart 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 augustus 2016 met kenmerk K 16/29, door de raad ontvangen op 23 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 november 2016 in aanwezigheid van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is als advocaat opgetreden van de wederpartij van klaagster, B., in een geschil tussen hem en klaagster. Klaagster en B. hebben op 14 augustus 2009 een koopovereenkomst gesloten waarbij B., tandarts te H., zijn tandartspraktijk heeft verkocht aan de besloten vennootschap 3D, waarvan klaagster enig aandeelhouder was. Klaagster en B. hebben naar aanleiding van de koopovereenkomst twee procedures gevoerd. Eén van de geschilpunten betrof het volgens klaagster door haar aangetroffen bestand aan “zwarte patiënten”.

2.2    Begin 2011 heeft klaagster haar praktijk in H. overgedragen aan een derde, W. Zelf is zij een nieuwe praktijk in U. begonnen. Medio november 2011 heeft klaagster het bestuur van 3D overgedragen aan C. B.V. De directeur van C. B.V., genaamd W., heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder.

2.3    3D is bij eindvonnis van [....] 2013 door de rechtbank [A] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 78.030,96 aan de cliënt van verweerder, B.

2.4    Naar aanleiding van dat vonnis heeft verweerder, omdat 3D geen verhaal bood, klaagster bij brief van 13 augustus 2013 persoonlijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 113.000,- bestaande uit de door de rechtbank in het vonnis d.d. [....] 2013 uitgesproken veroordeling van 3D en uit de door B. gemaakte kosten van juridische bijstand. In die brief van 13 augustus 2013 heeft verweerder onder meer namens zijn cliënt geschreven:

“U wist, althans kon weten, dat W. [afkorting raad] zich louter bezighoudt met de handel in (lege) vennootschappen, dat het adres wat hij u heeft opgegeven alwaar hij kantoor zou houden niet meer is dan een opslagruimte. Via internet blijkt ook nog eens kinderlijk eenvoudig te ontdekken dat deze W. [afkorting raad] eerder veroordeeld is geweest voor frauduleuze praktijken met zijn handel in B.V.’s.”

Verweerder heeft op 26 augustus 2013 namens B een verzoek ingediend tot het leggen van derdenbeslag.

2.5    Verweerder heeft bij de rechtbank [A], namens zijn cliënt, een procedure aanhangig gemaakt tegen klaagster op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Bij vonnis d.d. [....] 2015 heeft de rechtbank [A] klaagster veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 102.719,47 aan B. Dit bedrag bestaat, naast het bedrag waartoe 3D is veroordeeld bij vonnis d.d. 12 juni 2013, uit rente en (advocaat)kosten.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de rechtbank in de procedures tegen klaagster heeft misleid door met zijn cliënt een “no cure no pay” afspraak te maken.

In de 7 jaar lopende procedure heeft verweerder gesteld dat hij zijn cliënt declaraties heeft gestuurd tot een bedrag van € 30.000,-, maar hij heeft niet aangetoond dat die declaraties ook zijn betaald. Aan klaagster is gebleken dat een nota van € 1.100,- niet in de processtukken is opgenomen. Daarom vermoedt klaagster dat er sprake is van een “no cure no pay” afspraak.

b)    verweerder op een obsessieve manier heeft gepoogd gelden te incasseren, waardoor klaagster in 7 jaar meer dan € 180.000,- aan advocaatkosten heeft moeten maken. Verweerder blijft deurwaarders inzetten hoewel de rechter op een zitting op 9 mei 2016 heeft bepaald dat de incassomaatregelen voorlopig moeten worden gestaakt en dat klaagster € 1.000,- per maand moet betalen.

c)    verweerder heeft verzuimd in de procedure te melden dat gedurende 7 jaar verschillende bedragen bij klaagster en haar onderneming 3D zijn geïncasseerd. Klaagster heeft in totaal € 24.379,22 betaald en niet slechts € 55,32.

d)    verweerder in de procedures heeft benadrukt dat klaagster van Roemeense afkomst is in plaats van te stellen dat zij Europees staatsburger is.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder herkent zich niet in de verwijten. Er zijn geen “no cure no pay” afspraken gemaakt en zijn cliënt heeft de nota’s gewoon betaald. De cliënt is bijgestaan op grond van een (gematigd) uurtarief. Dat blijkt uit de door verweerder overgelegde overzichten.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder ontkent dat er sprake is van obsessief gedrag van zijn kant. De rechtbank [A] heeft bij vonnis d.d. [....] 2015 geoordeeld dat het handelen van klaagster ten opzichte van de cliënt van verweerder zodanig onzorgvuldig is geweest dat zij daardoor onrechtmatig heeft gehandeld en dat haar daarvan persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt en dat zij de daardoor ontstane schade dient te vergoeden. Klaagster is veroordeeld een bedrag van € 102.719,47 te betalen. Verweerders cliënt heeft verweerder verzocht de incasso ter hand te nemen. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënt passend behartigd door onder meer derdenbeslag te leggen om de belangen van zijn cliënt te borgen. Daarbij zijn de belangen van de wederpartij niet onnodig geschaad.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Dit klachtonderdeel is onbegrijpelijk en in ieder geval ongegrond. Voor zover klaagster bedoelt te stellen dat de bedragen die zijn geïncasseerd niet op de vordering in mindering zijn gebracht, stelt verweerder dat in het kader van de procedure bij de rechtbank [A], die is geëindigd in het vonnis van [....] 2015, slechts een bedrag van € 55,32 is geïncasseerd. De bedragen waarover klaagster spreekt (€ 24.379,22) hebben betrekking op een andere procedure.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder betwist dat hij zich in de verweten zin heeft uitgelaten. Zijn cliënt zou eenmalig hebben gezegd dat klaagster een praktijk in Roemenië wilde beginnen. Ook is aangevoerd dat klaagster, na een veroordelend vonnis, uit Nederland zou kunnen vertrekken, waardoor de verhaalsmogelijkheden ernstig bemoeilijkt zouden worden, en dat uit onderzoek was gebleken dat klaagster een onderneming zou zijn gestart in Canada. Verweerder heeft zich op geen enkele wijze (onnodig) grievend uitgelaten jegens klaagster.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Ten aanzien van het in dit klachtonderdeel geformuleerde verwijt is de raad van oordeel dat klaagster niet rechtstreeks belanghebbende is bij de (aard van) de afspraken tussen haar wederpartij in de civiele procedure, B., en zijn advocaat, verweerder. Aan haar klacht ligt kennelijk ten grondslag dat klaagster bij vonnis van de rechtbank [A] d.d. [....] 2015 is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, onder meer bestaande uit de advocaatkosten van B. en dat zij vastgesteld wil zien dat er niet betaald is dan wel dat sprake is van een nietige afspraak, zodat er geen betalingsverplichting is ontstaan. Afspraken over de kosten van de werkzaamheden van de advocaat en de betaling daarvan betreffen een kwestie tussen de advocaat en zijn cliënt. Klaagster, als wederpartij van de cliënt van verweerder, staat daar buiten en kan derhalve niet als belanghebbende worden aangemerkt. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

5.3    Ten overvloede merkt de raad op dat de mailwisseling waarop klaagster haar klacht baseert op zichzelf onvoldoende is om zelfs maar een vermoeden te rechtvaardigen dat sprake is van een “no cure no pay” afspraak. De door klaagster zelf overgelegde gespecificeerde facturen van verweerder aan zijn cliënt B., met daarop aantekeningen in handschrift die betrekking lijken te hebben op betalingen (“bet”/”deelbet”) via de bank (“ING”) op bepaalde data, wijzen eerder op het tegendeel.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    De raad overweegt dat verweerder, als advocaat van zijn cliënt, diens belangen heeft behartigd. Dat is zijn taak. Daartoe behoort ook het incasseren van bedragen waartoe de wederpartij van zijn cliënt op grond van een rechterlijke uitspraak gehouden is en het nemen van maatregelen om de belangen van zijn cliënt te borgen, zoals het leggen van derdenbeslag. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat hij in opdracht van zijn cliënt simpelweg gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt om betaling van het bedrag waartoe klaagster, ingevolge het vonnis van de rechtbank [A] d.d. [....] 2015, veroordeeld was, te bewerkstelligen. De raad volgt verweerder hierin. Dergelijke maatregelen kunnen niet als obsessief worden aangeduid, maar passen in de belangenbehartiging ten behoeve van de cliënt. Ten aanzien van de gestelde uitspraak van de rechtbank [A] van [....] 2016 dat de incassomaatregelen voorlopig moesten worden stopgezet, is de raad van oordeel dat zulks uit het overgelegde proces verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter van [,,,,] 2016 niet blijkt. Daaruit blijkt enkel dat in een specifieke zaak een minnelijke regeling is getroffen, inhoudende dat die procedure wordt aangehouden tot er uitspraak is in het hoger beroep in de zaak waarin klaagster is veroordeeld tot betaling aan de cliënt van verweerder, mits zij in die periode elke maand

€ 1.000,- betaalt aan B. Daaruit kan geen algemeen verbod tot het treffen van incassomaatregelen worden afgeleid. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.5    Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat de betalingen waar klaagster kennelijk op doelt ten bedrage van bijna € 24.379,22 betrekking hebben op een geheel andere procedure, te weten een vonnis van de rechtbank [A] van [....] 2010. De betaling van € 55,32 heeft betrekking, zo heeft verweerder gesteld, op de procedure over de persoonlijke aansprakelijkheid van klaagster jegens B, die heeft geresulteerd in het vonnis van de rechtbank [A] d.d. [....] 2015. De raad stelt vast dat uit de stukken noch anderszins gebleken is dat in die zaak substantiële betalingen aan B. hebben plaatsgevonden, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel d)

5.6    Verweerder heeft ontkend dat hij zich in (onnodig) grievende bewoordingen heeft uitgelaten over klaagsters afkomst. De raad stelt vast dat hiervan noch uit de stukken noch ter zitting is gebleken. Het feit dat verweerder tijdens een comparitie heeft opgemerkt dat zijn cliënt er voor vreesde dat klaagster, na een veroordelend vonnis, uit Nederland zou vertrekken, waardoor de verhaalsmogelijkheden ernstig bemoeilijkt zouden worden, en dat uit onderzoek was gebleken dat klaagster een onderneming zou zijn gestart in Canada, kan niet als zodanig worden aangemerkt.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, E. Bige, M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017.

Griffier    Voorzitter