ECLI:NL:TADRARL:2017:55 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-218

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:55
Datum uitspraak: 23-01-2017
Datum publicatie: 29-03-2017
Zaaknummer(s): 16-218
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft in opdracht van een schoolbestuur in een geschil tussen de directeur van de school en de rest van het management team een verkenning gemaakt van de situatie in de school en daarover gerapporteerd. Zij heeft daartoe een conceptverslag opgesteld, waarna zij haar opdracht heeft neergelegd. In de daarna volgende ontslagprocedure tegen de directeur van de school heeft verweerder, namens zijn cliënt, de opdrachtgever van klaagster, het conceptrapport overgelegd waarbij hij zelf het woord "concept" heeft weggelaten, zodat het rapport een andere, definitieve,  status kreeg. Verweerder heeft dat gedaan zonder dat duidelijk was dat klaagster daarmee akkoord was. De klacht is gegrond. Maatregel: waarschuwing.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 januari 2017

in de zaak 16-218

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr.drs. [P]

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 juni 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 maart 2016 met kenmerk 15-0195/AF/sd, door de raad ontvangen op 8 maart 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 oktober 2016 in aanwezigheid van klaagster en haar gemachtigde, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van de gemachtigde van klaagster d.d. 20 mei 2016 met 1 bijlage;

-    de brieven van de gemachtigde van klaagster d.d. 2 november 2016 en 11 november 2016;

-    de brief van verweerder d.d. 24 november 2016.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is opgetreden als advocaat van een school te K. in een ontslagzaak tegen de directeur van de school. Het op die ontslagprocedure ziende verzoekschrift is op 13 maart 2014 bij de rechtbank Gelderland ingediend. Verweerder heeft in de ontslagprocedure zonder toestemming van klaagster een door klaagster voor de school geschreven conceptverslag overgelegd, waarbij hij het woord “concept” heeft verwijderd.

2.2    Het conceptverslag was door klaagster opgesteld ten behoeve van een gesprek met het schoolbestuur.

2.3    De ontslagen directeur heeft vervolgens een tuchtzaak tegen klaagster aangespannen. Hangende het hoger beroep in de tuchtzaak heeft hij de klacht ingetrokken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder, zonder toestemming van klaagster, het onder 2.2 genoemde conceptverslag van status heeft gewijzigd door het woord “concept” te verwijderen en als definitief verslag over te leggen in de ontslagprocedure.

Toelichting

Klaagster had opdracht van het bestuur van de school een teambuildingsdag voor te bereiden en te begeleiden met het hele Management Team (MT), welke dag zou plaatsvinden op 24 december 2013 naar aanleiding van een conflict binnen het MT van de school. Zij heeft daartoe op 23 december 2013 individuele gesprekken gevoerd met alle MT-leden. Op grond van haar bevindingen heeft klaagster op 24 december 2013 ’s morgens geadviseerd de teambuilding geen doorgang te doen vinden. Zij heeft een conceptverslag opgesteld van de gesprekken en heeft dat concept op 24 december 2013 aan het bestuur aangeboden. Het verslag heeft steeds de conceptstatus behouden, zoals ook uit het verslag blijkt.

In een e-mail van 17 maart 2014 is klaagster door het bestuur verzocht om het concept verslag alsnog definitief te maken en van haar handtekening te voorzien met als datum 24 december 2013, omdat het bestuur deze rapportage wilde gebruiken in het kader van een juridische procedure tegen de directeur van de school.  

Bij e-mail van dezelfde dag heeft klaagster gereageerd en meegedeeld dat het aan het bestuur was om over dat gebruik een besluit te nemen. Zij is niet ingegaan op het verzoek om het verslag alsnog definitief te maken, te antedateren en van haar handtekening te voorzien. Het bestuur beschikte dus niet over een definitief rapport.

Vanwege de handelwijze van verweerder heeft de directeur van de school een klacht ingediend tegen klaagster bij de beroepsorganisatie van klaagster. In die procedure is duidelijk geworden dat het conceptverslag van klaagster zonder het woord “concept” door de school is gebruikt in de ontslagprocedure.

Tijdens een gesprek op 13 juni 2014 heeft de voorzitter van het schoolbestuur gezegd dat verweerder het bestuur heeft geadviseerd om het conceptverslag van 24 december 2013 te gebruiken voor de ontslagprocedure tegen de directeur. Verweerder heeft daarbij geadviseerd het woordje “concept” uit het conceptverslag te verwijderen.

Naar aanleiding van vragen van klaagster hierover heeft de voorzitter van het bestuur in zijn e-mail van 26 juni 2014 gesteld:

(…)

“Het woord “concept” is weggehaald uit de kop van jouw verslag. Dat heeft onze advocaat K. (afkorting-raad) gedaan. Dat hebben wij gemeld in het gesprek. Hij neemt daarvoor de verantwoordelijkheid en niet het bestuur.”

(…)

Door zijn handelwijze heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4    VERWEER

4.1    Klaagster is “ingevlogen” met de opdracht een verkenning te maken van de situatie in de school, het bestuur daarover te rapporteren en aanbevelingen te doen over hetgeen verder zou moeten gebeuren in het kader van de problemen tussen de directeur en de rest van het  MT. Klaagster heeft daartoe gesprekken gevoerd met personeel en MT. Een verslag daarvan heeft zij als concept aan het bestuur gezonden. Klaagster heeft haar rapport toegelicht en bekrachtigd. Hier eindigde de betrokkenheid van klaagster. Klaagster heeft geen afstand genomen van de inhoud van haar rapport.

4.2    Omdat verweerder wist dat het concept (zonder te zijn gewijzigd) was omgezet in definitieve besluiten, heeft hij zijn contactpersoon binnen het bestuur verzocht aan te geven of er een definitieve versie voorhanden was. Dat resulteerde in een e-mail van de toenmalige secretaris van het bestuur van 12 maart 2014 waarin deze bevestigde dat het concept definitief was geworden.

4.3    Verweerder was er niet van op de hoogte dat zijn cliënte aan klaagster had gevraagd om het advies definitief te maken en een getekende versie te sturen, maar dat klaagster dat had geweigerd. Klaagster had echter geen bezwaar tegen het gebruik van haar rapport  en zij heeft ook niet benadrukt dat het rapport niet bruikbaar was of dat er wijzigingen moesten worden doorgevoerd. Zij heeft daarover in haar e-mail van 17 maart 2014 aan de toenmalige secretaris van het bestuur geschreven:

(…)

“Ik begrijp dat mijn conceptrapportage onderdeel kan uitmaken van het procesdossier. Dat is aan het bestuur om te besluiten. Inmiddels zijn er natuurlijk de nodige ontwikkelingen geweest. Maar dat zal jullie advocaat ook begrijpen.”

(…)

Hieruit blijkt dat klaagster de keuze om het (concept)rapport aan het procesdossier toe te voegen, geheel overlaat aan het bestuur. Daarbij is door haar op geen enkele wijze een  voorbehoud gemaakt ten aanzien van de conceptstatus van dit rapport.

4.4    Verweerder heeft uit uitlatingen van zijn cliënte begrepen dat het geen “concept” meer betrof en daarom heeft hij in het originele document het woord “concept” verwijderd, omdat dit stuk de status van concept vanaf 24 december 2013 reeds had verloren, zoals verweerder op basis van de door zijn cliënte verstrekte informatie was gebleken. Zoals bekend, mag de advocaat in beginsel afgaan op mededelingen van zijn cliënt zonder deze informatie op juistheid te hoeven toetsen (al is in dit geval door de cliënt geen onjuiste informatie verstrekt). Behalve het woordje “concept” is de tekst in het geheel niet gewijzigd en het weglaten van het woordje “concept” is er niet de oorzaak van dat klaagster binnen haar eigen beroepsorganisatie is geconfronteerd met een klacht.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2    Ter beoordeling staat de vraag of verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door in de ontslagprocedure tegen de directeur van de school het conceptrapport van klaagster van 24 december 2013 over te leggen waarbij hij bewust  het woord “concept” heeft verwijderd, terwijl het rapport door klaagster als concept was aangemerkt. 

5.3    Verweerder heeft aangevoerd dat hij dat mocht doen omdat het concept (zonder inhoudelijk te zijn gewijzigd) was omgezet in besluitvorming en de inhoud van het overgelegde rapport niet afweek van het conceptrapport. Verder baseert verweerder zich op de mail van de toenmalige secretaris van het bestuur van 12 maart 2014 (die onder meer gericht was aan verweerder) waarin staat:     

 “ Naar mijn weten is er (in ieder geval) geen definitief verslag. Alleen een concept verslag. Zover ik weet wijkt deze niet af van de definitieve.”

Verweerder heeft uit die mail afgeleid dat het concept definitief was geworden en stelt dat hij daarom het woord “concept” mocht verwijderen en het rapport als definitieve versie overleggen. De raad volgt verweerder hierin niet. Immers in de e-mail van 12 maart 2014 deelt de toenmalige secretaris van het bestuur uitdrukkelijk mee dat er alleen een conceptverslag is. Dat daarin verder staat dat dat verslag niet afwijkt van het definitieve is geen vrijbrief voor verweerder om zelf het woord “concept” te verwijderen. 

5.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij dat mocht doen omdat het concept (zonder inhoudelijk te zijn gewijzigd) was omgezet in besluitvorming en de inhoud van het overgelegde rapport niet afweek van het conceptrapport. Verder baseert verweerder zich op de mail van de toenmalige secretaris van het bestuur van 12 maart 2014 (die onder meer gericht was aan verweerder) waarin staat:     

 “ Naar mijn weten is er (in ieder geval) geen definitief verslag. Alleen een concept verslag. Zover ik weet wijkt deze niet af van de definitieve.”

Verweerder heeft uit die mail afgeleid dat het concept definitief was geworden en stelt dat hij daarom het woord “concept” mocht verwijderen en het rapport als definitieve versie overleggen. De raad volgt verweerder hierin niet. Immers in de e-mail van 12 maart 2014 deelt de toenmalige secretaris van het bestuur uitdrukkelijk mee dat er alleen een conceptverslag is. Dat daarin verder staat dat dat verslag niet afwijkt van het definitieve is geen vrijbrief voor verweerder om zelf het woord “concept” te verwijderen. 

5.5    Ook de e-mail van klaagster van 17 maart 2014, zoals genoemd onder 4.3, voor zover klaagster daarin aangeeft dat het aan het bestuur is om te beslissen over het gebruik van het conceptverslag in de ontslagprocedure, kan niet worden gezien als argument om het woord ”concept” te verwijderen. Dat blijkt ook niet uit de tekst van die e-mail, waar klaagster uitdrukkelijk spreekt over “conceptrapportage”, terwijl zij in genoemde e-mail geen antwoord geeft op de vraag van het bestuur of zij het rapport alsnog definitief wilde maken, dan wel haar handtekening daaronder wilde plaatsen. Naar de raad uit het klachtdossier afleidt, was door het bestuur in een mail van 11 maart 2014 (klaagster nogmaals toegezonden op 14 maart 2014) aan klaagster gevraagd of zij een getekende, originele, versie wilde toesturen. Daarop heeft klaagster in een e-mail van 14 maart 2014 gereageerd, waarbij zij niet ingaat op die vraag, maar van haar kant vraagt (kort samengevat) wat er met haar rapportage gaat gebeuren en opmerkt dat het stuk bedoeld was voor de gedachtewisseling met het bestuur op kerstavond. De raad is dan ook van oordeel dat uit de genoemde mails niet is af te leiden dat klaagster akkoord zou zijn met verwijdering van het woord “concept” uit het verslag. Door dat wel te doen, heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Bij dit alles is dan nog daargelaten dat verweerder het ontbindingsverzoek reeds op 13 maart 2014 bij de rechtbank heeft ingediend, daags vóór klaagster op de bedoelde e-mail antwoord gaf. 

5.6    Het argument dat verweerder door zijn cliënte was meegedeeld dat het verslag definitief was geworden en dat hij als advocaat  op die informatie van zijn cliënte mocht afgaan, volgt de raad evenmin. Het gaat hier niet om informatie van de cliënt maar om het handelen van verweerder, die zelfstandig een wijziging aanbrengt in een door klaagster opgesteld stuk, zonder haar uitdrukkelijke toestemming.

5.7    Bovendien is niet gebleken dat het zo zeker was dat er geen definitief verslag was. Dat is in ieder geval niet af te leiden uit bovengenoemde e-mail van 12 maart 2014 waarin de toenmalige secretaris van het bestuur schrijft dat er in ieder geval geen digitaal definitief verslag is, maar alleen een concept en dat, voor zover hij weet, dit niet afwijkt van het definitieve. Dat is, naar het oordeel van de raad, geen overtuigende grond om ervan uit te gaan dat er een (niet afwijkend) definitief rapport bestaat. De klacht is dan ook gegrond.

Tot slot

5.8    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht, zoals hiervoor onder 3.1 omschreven, gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, volstaan kan worden met onderstaande maatregel. Daarbij telt dat verweerder, gezien de onder 5.5. vermelde mededeling, gegronde redenen had voor de voorondersteling dat het conceptrapport in de praktijk het karakter van concept had verloren en dat het hem aldus had vrijgestaan om het conceptrapport (mét behoud van de vermelding ‘concept’) in de ontslagprocedure in te brengen en daarbij dat verlies van conceptkarakter te vermelden. Die situatie had, wat het door klaagster aangehaalde belang betreft waarin zij stelt geschaad te zijn, niet veel verschilt van de huidige situatie (inbreng van het conceptrapport in de ontslagprocedure na schrapping van de vermelding ‘concept’). Het gaat hier, anders gezegd, om een gedraging van verweerder waarvan het tuchtwaardige karakter veeleer is gelegen in de formele norm dat schriftelijke bescheiden hoe dan ook niet door een ander mogen worden gewijzigd, dan in de inhoudelijke onterechtheid van die wijziging.    

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, P.J.F.M. de Kerf, H.H. Tan, A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door  mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017.

Griffier    Voorzitter