ECLI:NL:TADRARL:2017:49 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1137

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:49
Datum uitspraak: 13-02-2017
Datum publicatie: 29-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1137
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt de klacht pover optreden advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Partijdige belanenbehartiger; standpunten van cliënt ingenomen.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 februari 2017

in de zaak 16-1137

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 12 december 2016 met kenmerk 16-0104/AF/sd, door de raad ontvangen op 13 december 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is een voormalig cliënt van mr. X, die tot 1 juli 2008 in dienstbetrekking werkzaam was bij verweerder. Vanaf 1 juli 2008 werkt mr. X bij B. Advocaten.

1.2    Mr. X heeft tijdens zijn dienstbetrekking bij verweerder een beroepsfout gemaakt. In 2011 heeft klager in elk geval verweerder en B. Advocaten daarvoor aansprakelijk gesteld.

1.3    Bij fax van 18 mei 2011 heeft de advocaat van Aegon aan mr. X laten weten:

“Naar ik aanneem, heeft uw cliënt inmiddels ook kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jl. Het cassatieberoep van [klager] is afgewezen. Hij is verder veroordeeld in de proceskosten ad. € 8.445,34.

Gaarne verzoek en voor zover nodig sommeer ik uw cliënt hierdoor om genoemd bedrag van € 8.445,34 binnen 10 dagen na heden te betalen (…).” (afkortingen-voorzitter)

1.4    In de conclusie van antwoord in incident ex art. 223 RV van 22 januari 2014 heeft de gezamenlijk namens verweerder en B. Advocaten optredende advocaat gesteld, voor zover relevant:

“ 11. Terzijde wijzen [B. Advocaten] en [verweerder] er nog op dat niet vaststaat dat de proceskostenveroordeling in cassatie ook daadwerkelijk is geïncasseerd door Aegon. [B. Advocaten] en [verweerder] betwisten daarom bij gebrek aan wetenschap dat deze proceskostenveroordeling door Aegon is geïncasseerd.”

18. In dit kader wijzen [verweerder] en [B. Advocaten] er ook op dat [klager], zo blijkt uit alles, zijn ongelijk niet wil erkennen. [Klager] is er kennelijk van overtuigd dat hij recht heeft op een bedrag ad EUR 346.042,83 en is daar niet vanaf te brengen. (…) Oftewel, alle oordelen van de Rechtbank ten aanzien van de schadeomvang zijn volgens [klager] onjuist.

19. Het voorgaande maakt aannemelijk dat [klager] ook in cassatie zou zijn gegaan wanneer [mr. X] wel grieven had gericht tegen de door [klager] gewraakte overwegingen van de Rechtbank. Daarbij is ook aannemelijk dat [klager] ook in dat geval de cassatieprocedure zou hebben verloren en in de kosten zou zijn veroordeeld. De proceskostenveroordeling in cassatie is dan ook geen gevolg van een mogelijke beroepsfout van [mr. X]. (…)

20. Nogmaals, het is de keuze van [klager] geweest om cassatie in te stellen.” (afkortingen-voorzitter)

1.5    Bij vonnis in incident van 19 februari 2014 heeft de rechtbank de vordering van klager afgewezen, met veroordeling van klager in de kosten van het incident.

1.6    In de conclusie van antwoord van 2 april 2014 heeft de advocaat van verweerder en B. Advocaten, voor zover relevant, gesteld:

27. [Klager] stelt dat hij schaderegelaar [B] niet bedreigd heeft. (…) [Klager] stelt nimmer persoonlijk contact met [B] te hebben gehad. Dit is niet juist. Er is niet alleen telefonisch contact is geweest tussen [klager] en [B], maar ook persoonlijk contact. De schadebehandelaar heeft [klager] bezocht in het kader van de schaderegeling. (…) Voor zover [klager] thans een andere lezing geeft van hetgeen Aegon hem verwijt, moet hieraan voorbij worden gegaan.

28. Bovendien geldt dat [klager] zelf aanwezig was bij de comparitie van partijen. (…) [Klager] had [mr. X] kunnen wijzen op de volgens hem onjuiste passage. Dat heeft hij nimmer gedaan, hetgeen verklaarbaar is omdat deze passage in overeenstemming was met de informatie die [klager] aan [mr. X] had verstrekt.

Kosten cassatieprocedure

73. [Klager] stelt dat de kosten van de cassatieprocedure een rechtstreeks gevolg zijn van de beroepsfout van [mr. X]. Dit is niet juist. Zoals in par.17 van de incidentele conclusie al naar voren gebracht (…).” (afkortingen-voorzitter)

1.7    In het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2014 van de rechtbank Midden-Nederland staat onder meer vermeld:

“Door of namens [B. Advocaten] wordt verklaard:

1.    Het cassatieberoep in de zaak tegen Aegon is niet slechts op initiatief van [mr. X] ingesteld, maar namens [klager] in overleg met hem. Wij verwijzen naar productie 51; het verweerschrift in de tuchtzaak.” (afkortingen-voorzitter)

In de aan het proces-verbaal aangehechte ‘memo comparitie van partijen’ namens klager wordt onder meer geconcludeerd dat er causaal verband aanwezig is tussen de cassatiekosten en het door mr. X niet indienen van de juiste grieven bij het gerechtshof, zodat deze vordering volgens klager voor volledige toewijzing in aanmerking komt.

In het proces-verbaal heeft de rechtbank een voorlopig oordeel gegeven, onder meer dat de noodzaak tot het instellen van de cassatieprocedure en het maken van de daaraan verbonden kosten is toe te rekenen aan de door mr. X gemaakte beroepsfout.

1.8    Bij brief van 17 april 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Tevens heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over B. Advocaten.

2.    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

door via zijn advocaat in een tweetal procedures bij de rechtbank Midden-Nederland opzettelijk bewijsbaar feitelijke onwaarheden in te (laten) brengen en het (laten) doen van onnodig kwetsende uitlatingen en de suggestieve wijze waarop dit heeft plaatsgevonden, waarmee werd beoogd om een negatief beeld van klager neer te zetten in de procedures.

2.2     Ter toelichting van de klacht stelt klager dat de gezamenlijke advocaat in de conclusie van antwoord in incident ex art. 223 RV van 22 januari 2014 onder punt 11 heeft gesteld dat er geen wetenschap is dat de proceskostenveroordeling in de cassatiezaak door Aegon is geïncasseerd. Met deze bewust onjuiste stelling heeft verweerder geprobeerd om onder de incidentele vordering uit te komen, terwijl uit een faxbericht van 18 mei 2011 van de advocaat van Aegon aan B. Advocaten, gericht aan mr. X., blijkt dat Aegon deze kosten heeft verdisconteerd. Voorts wordt ten onrechte onder de punten 18-20 in genoemde conclusie gesuggereerd dat het initiatief voor het instellen van cassatie bij klager lag. Dat is onjuist omdat mr. X. tijdens een zitting bij het Hof van Discipline heeft erkend dat hij het initiatief heeft genomen om een cassatieadvocaat te bellen om te pogen om de zaak te repareren, nog voordat hij daarover met klager contact had opgenomen.

2.3    Daarnaast heeft de advocaat van verweerder in de civiele procedure bij de rechtbank zich beledigend en bewust misleidend uitgelaten over klager in de punten 27, 28 en 73 van de conclusie van antwoord van 2 april 2014. In die punten suggereert hij dat klager onwaarheden zou hebben verteld over wat er is gebeurd met de schadeonderhandelaar, terwijl ook verweerder wist dat het anders was gelopen.

2.4    Verweerder heeft aldus, samen met B. Advocaten, geprobeerd om de rechtbank te proberen te overtuigen van hun gelijk en klager neer te zetten als querulant, wat door klager als zeer stuitend en als onnodig kwetsend is ervaren. Klager is uiteindelijk in het gelijk gesteld.

3.    VERWEER

3.1    Verweerder heeft van de aansprakelijkheidsstelling door klager melding gedaan bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Namens de verzekeraar van verweerder en van B. Advocaten worden de procedures jegens klager gevoerd door een aangewezen procesadvocaat.

3.2    Mr. X. is per 1 juli 2008 gaan werken bij B. Advocaten zodat verweerder niet bekend is met de genoemde fax van 18 mei 2001 van de advocaat van Aegon aan mr. X.

3.3    Volgens verweerder mocht de procesadvocaat (mede) namens verweerder in de incidentele conclusie als verweer aanvoeren dat de kosten van het cassatieberoep niet in causaal verband staan met de verweten beroepsfout. Die vordering is door de rechtbank afgewezen. Blijkens het overgelegde proces-verbaal van 22 augustus 2014 van de comparitie van partijen is dit onderwerp bovendien aan de orde gekomen.

3.4    Verweerder betwist dat in de procedures is gesuggereerd dat klager onwaarheden zou hebben verteld of dat anderszins grievende uitlatingen jegens klager zijn geuit of zou gesuggereerd dat klager een querulant zou zijn. De advocaat van verweerder heeft als hun belangenbehartiger toegelicht wat zich heeft voorgedaan en mocht de hoogte van de schade als gevolg van de beroepsfout betwisten.

4.    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter mocht, en moest, de advocaat van verweerder, als partijdige belangenbehartiger, de stellingen en feiten namens verweerder in de procedures tegen klager aanvoeren zoals hij dat heeft gedaan. Dat daarbij sprake is van onjuiste mededelingen over klager is de voorzitter niet gebleken. Anders dan klager stelt, blijkt het verwijt over de betaling niet zonder meer uit het faxbericht van Aegon aan mr. X van 18 mei 2011, zodat de mededelingen daarover gedaan in de procedures niet als onjuist kunnen worden aangemerkt. Met hetgeen de advocaat namens de wederpartij heeft aangevoerd over wie het initiatief tot cassatie heeft genomen of over de handelwijze van klager, is de voorzitter ook niet gebleken dat hij de vrijheid, die hem als advocaat van de wederpartij toekomt, heeft overschreden. Het stond hem vrij om namens verweerder het verweer te voeren zoals hij dat heeft gedaan, temeer daar dit punt blijkens de overgelegde stukken onderwerp van debat is geweest tussen partijen.

4.3    Dat de advocaat van verweerder suggestieve of kwetsende uitlatingen heeft gedaan over klager, is de voorzitter evenmin gebleken. Ook hiervoor geldt dat het verweer mocht worden gevoerd zoals dat is gedaan. Daar komt bij dat het op de weg van klager en zijn advocaat had gelegen om vermeende onjuiste feiten of stellingnames van de advocaat van verweerder in diens conclusies of ter zitting gemotiveerd te betwisten. Voor zover klager zich thans persoonlijk gekwetst voelt over de gang van zaken tijdens de verhaalprocedure, is dat alleen geen grond om verweerder daarvan enig verwijt te maken.

4.4    Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 13 februari 2017.

griffier    voorzitter