ECLI:NL:TADRARL:2017:242 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-765 17-766

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:242
Datum uitspraak: 06-12-2017
Datum publicatie: 30-10-2019
Zaaknummer(s):
  • 17-765
  • 17-766
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster, administrateur van een arbitrale stichting, klaagt tegen de twee advocaten (verweerders) van de twee advocaten van een ander advocatenkantoor waarmee zij een geschil heeft. De voorzitter oordeelt een aantal klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk wegens ontbreken van een eigen rechtstreeks belang daarbij van klaagster. Klaagster verwijt verweerders onder meer dat zij hun - van hun cliënten afgeleide - geheimhoudingsplicht jegens haar hebben geschonden. Dat klaagster cliënte van de cliënten van verweerders is geweest kan de voorzitter echter niet vaststellen. Ook indien klaagster dat wel is geweest, is de voorzitter van oordeel dat de geheimhoudingsplicht niet dusdanig absoluut is dat de naam van klaagster niet mocht worden vermeld in het kader van een verzoek om derdenbeslag te mogen leggen, nu wettelijk noodzakelijk is om de naam van derde-beslagene te noemen zonder dat haar naam daarbij in verband werd gebracht met het gestelde frauduleuze handelen door de ex-vennoot van het advocatenkantoor van de cliënten van verweerders. Klaagster beklaagt verweerders ook in hun hoedanigheid van derde, nu verweerders in opdracht van hun cliënten in hun zakelijk geschil met de ex-vennoot onder meer derdenbeslag onder klaagster hebben gelegd. De voorzitter is niet gebleken dat verweerders zich bij het nemen van genoemde rechtsmaatregelen zodanig hebben ge- of misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Niet valt in te zien in hoeverre de vermeende wetenschap van de cliënten van verweerders, in het bijzonder van één van hen., aan verweerders kan worden toegerekend. Verweerders mochten uitgaan van en vertrouwen op de juistheid van de informatie zoals door hun cliënten werd verstrekt over het ontstane geschil met de ex-vennoot van het advocatenkantoor. Klachten voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 december 2017

in de zaken 17-765 en 17-766

naar aanleiding van de klachten van:

klaagster

tegen

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 28 september 2017 met kenmerken 51/17/023 en 024, door de raad ontvangen op 29 september 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is administrateur van Stichting [X], die arbitrale procedures verzorgt.

1.2    In zijn hoedanigheid van procesadvocaat heeft mr. V., tot begin december 2016 als advocaat werkzaam bij [naam kantoor] en lid van de maatschap, via klaagster verzoeken ontvangen namens een aantal concrete partijen. Die partijen hadden via Stichting [X] (arbitrage-instituut) een procedure gevoerd tegen, kort gezegd, wanbetalers. De (verstek)vonnissen dienden te worden voorzien van een exequatur waartoe mr. V. werd ingeschakeld door de betreffende cliënten. Bij afwezigheid van mr. V. werden deze verzoeken ook ingediend door een medevennoot, mr. Van O (hierna: mr. Van O).

1.3    Naar aanleiding van een persbericht van het Openbaar Ministerie van 1 december 2016 dat een curator in Gelderland werd verdacht van frauduleus handelen, heeft [naam kantoor] op 2 december 2016 een persbericht op haar kantoorwebsite geplaatst. Daarin is onder meer gemeld dat een advocaat en partner van de maatschap, mr. V., door de FIOD was aangehouden wegens de verdenking dat hij in 2009 op onrechtmatige wijze gelden zou hebben onttrokken aan de boedel van een bedrijf ten gunste van een eigen bedrijf, dat mr. V. zou hebben bekend en dat [naam kantoor] daar op geen enkele wijze bij betrokken is geweest.

1.4    Omstreeks 8 december 2016 heeft mr. Van O. telefonisch contact gehad met klaagster in haar hoedanigheid van administrateur van [X] en haar op de hoogte gesteld van de vermeende strafbare handelwijze van en het onderzoek door de FIOD naar mr. V.

1.5    Op 16 december 2016 is de maatschap van [naam kantoor] ontbonden. Mr. V. heeft zich daarna laten uitschrijven als advocaat. De overgebleven vennoten van [naam kantoor] zijn de mrs. Van O. en Van D., hierna tezamen verder: de nieuwe maatschap.

1.6    De nieuwe maatschap en daaraan gelieerde vennootschappen hebben daarna aan verweerders de opdracht gegeven om een procedure te starten jegens mr. V. en aan hem gelieerde vennootschappen en de nodige executiemaatregelen te treffen. Verweerders hebben onder meer beslagverzoeken opgesteld en een dagvaarding doen uitgaan.

1.7    Op 16 februari 2017 is na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, ook onder klaagster conservatoir derdenbeslag gelegd namens de nieuwe maatschap in haar geschil met mr. V.

1.8    Bij brief van 1 maart 2017, aangevuld bij brief van 20 maart 2017, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

1.9    Op 15 maart 2017 is aan klaagster een dagvaarding tevens houdende (voorwaardelijke) vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv overbetekend.

1.10    Op 16 maart 2017 2017 heeft klaagster een verklaring als derde-beslagene ex art. 476 Rv afgelegd.

1.11    Bij vonnis van 12 april 2017 heeft de voorzieningenrechter een vordering van mr. V. en de aan hem gelieerde vennootschappen tot opheffing van de door de nieuwe maatschap gelegde conservatoire beslagen afgewezen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    hun geheimhoudingsplicht jegens klaagster te schenden.

Toelichting:

    Klaagster en een andere voormalige cliënt van mr. V. zijn met naam en toenaam genoemd in telefoongesprekken die gevoerd zijn met de vennoot van de maatschap waar mr. V. werkzaam was, in elk geval door mr. Van O. en mogelijk ook door mr. Van D. Hierna is de informatie, alleen van klaagster en van één mede cliënt, door verweerders op schrift gesteld en via de beslagrekesten verspreid binnen de rechtbanken en deurwaarderskantoren; andere cliënten van de maatschap bleven anoniem. Door deze wijze van informatieverspreiding, waarbij de schijn wordt gewekt van onoorbare handelingen en het opzettelijk onttrekken van gelden aan de maatschap door mr. V., hebben verweerders de eer en goede naam van klaagster geschaad in relatie tot de rechterlijke macht, de advocatuur en gerechtsdeurwaarders. Verweerder wisten, althans hadden uit het telefoongesprek van 8 december 2016 dat mr. Van O. met klaagster voerde, nadien kunnen weten dat klaagster cliënte was van de maatschap, en daarmee belanghebbende. Bovendien stond ook in het beslagrekest vermeld dat klaagster cliënte was van de maatschap en, evenals stichting [X], ook van de aan de maatschap verbonden notaris;

b)    in de beslagrekesten een onjuiste voorstelling van zaken te geven terwijl relevante feiten en omstandigheden niet worden vermeld.

Toelichting:

Verweerders wisten dat er voldoende zekerheid was voor de betalingsverplichting in het kader van het maatschapsconflict en tevens dat de twee grootste en toereikende vermogensbestanddelen - de waarde van het maatschapsaandeel en de waarde van het aandeel in het onroerend goed in de maatschap - niet zouden worden verduisterd door mr. V. Voorts hebben verweerders relevante feiten weggelaten, bijvoorbeeld dat in de overige zaken waarin mr. V. als curator was benoemd, geen onregelmatigheden gevonden waren. Daarnaast hadden verweerders de verklaringen van mr. Van O. in relatie tot klaagster moeten verifiëren op juistheid;

c)    als primair verantwoordelijken voor de inhoudelijke behandeling van de zaak deze zaak niet zorgvuldig te behandelen en de regels van proportionaliteit uit het oog te verliezen.

Toelichting:

Verweerders hebben de gedragsregels 1,3, 4, 7 lid 1 en 2 en gedragsregel 9 geschonden, welke regels zien op het vertrouwen in de advocatuur, minnelijke schikking, zorgvuldigheid, belangenconflicten en de verantwoordelijkheid voor de zaak. Door geheime informatie van cliënten te delen honoreerden en faciliteerden zij het verder in diskrediet brengen van mr. V. door mr. Van O. Zij hadden mr. Van O. niet kritiekloos mogen volgen en hem niet mogen faciliteren als procesadvocaten bij het schenden van de geheimhoudingsplicht via het beslagrekest. Tegen haar wil is klaagster in het interne maatschapsconflict betrokken;

d)    belangen te behartigen die niet parallel lopen.

Toelichting:

De belangen van mr. Van O. zijn volgens klaagster op de lange termijn schadelijk voor de maatschap en mr. Van D., medevennoot. Verweerders mogen volgens klaagster de belangen van hun cliënten alleen volgen binnen de grenzen van de wet;

e)    bij de behartiging van de belangen van hun cliënten de belangen van mr. V. onnodig of onevenredig te schaden.

Toelichting:

Door de grievende uitlatingen wordt de lezer in een gemoedstoestand van wantrouwen gebracht. Voorts waren de conservatoire beslagen niet nodig om zekerheid voor de betalingsverplichting van mr. V. te verkrijgen, zodat openbaarmaking van de naam van klaagster zo geen redelijk doel kon dienen.

3    VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Uit de verklaringen van hun cliënten hebben verweerders afgeleid dat klaagster geen cliënte is geweest van de maatschap. Een aan mr. V. gelieerde vennootschap heeft het honorarium gedeclareerd. De maatschap heeft wel, op verzoek van klaagster, de griffierechten aan klaagster gedeclareerd, maar dat alleen maakt haar niet tot cliënte. Evenmin geeft het gevoerde telefoongesprek van 8 december 2016, waarvan de inhoud niet vaststaat, aan dat klaagster cliënte van de maatschap was. Dat klaagster en de stichting cliënten zijn van de notaris die verbonden is aan de maatschap maakt nog niet dat zij tevens cliënten van de maatschap waren. Volgens verweerders heeft klaagster geen en in elk geval geen voldoende rechtstreeks belang bij haar klachten, zodat zij niet ontvankelijk moet worden verklaard.

3.2    Voor zover klaagster wel kan worden ontvangen in haar klachten vanwege een rechtstreeks persoonlijk belang van klaagster stellen verweerders zich op het standpunt dat de geheimhoudingsplicht, zoals genoemd in artikel 11 van de Advocatenwet en gedragsregel 6, niet absoluut zijn. De geheimhoudingsplicht van verweerders is daarbij een afgeleide geheimhoudingsplicht van de advocaten van de maatschap. Zij mochten afgaan op de informatie die de maatschap hen gaf.

3.3    Verweerders betwisten de stellingname van klaagster dat zij als derde beslagene wordt benadeeld, omdat een derde beslagene geen belanghebbende is. Niet valt in te zien welk rechtstreeks persoonlijk belang klaagster heeft of in welk belang zij wordt getroffen. In één van de drie verzoekschriften wordt klaagster genoemd als derde onder wie de maatschap conservatoir derdenbeslag wil leggen en heeft gelegd.

3.4    Voorts stellen verweerders dat de bij de verzoekschriften overgelegde producties, te weten de declaraties van de maatschap aan klaagster voor de griffierechten en de declaraties van de aan mr. V. gelieerde vennootschap voor de werkzaamheden, in het belang van hun cliënten noodzakelijk was. Ook deze declaraties bevatten geen gegevens waarop de geheimhoudingsplicht van de maatschap betrekking heeft.

Ad klachtonderdeel b)

3.5    Verweerders stellen dat ten onrechte de wetenschap van mr. Van O. aan hen wordt toegerekend. Uit de tekst van het beslagrekest blijkt volgens verweerders dat zij aanvankelijk niet een geheel juist beeld hadden van de verhouding tussen klaagster en stichting [X]. Daarbij merken verweerders op dat de naam van klaagster niet wordt genoemd bij het bespreken van de schadepost van de maatschap, maar alleen bij het verzoek tot conservatoir derdenbeslag. Dat klaagster bij haar naam is genoemd was volgens verweerders noodzakelijk voor het krijgen van verlof van de voorzieningenrechter voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder klaagster.

Ad klachtonderdelen c) en d)

3.6    Verweerders betwisten dat zij tegenstrijdige belangen zouden behartigen of een bij voorbaat kansloze procedure namens hun cliënten behandelen en beroepen zich daarbij op hun geheimhoudingsplicht jegens hun cliënten.

Ad klachtonderdeel e)

3.7    Klaagster heeft geen eigen rechtstreeks belang bij deze klacht die ziet op de belangen van andere cliënten van de maatschap of mr. V. zodat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat verplicht is tot geheimhouding en in dat kader dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen (vide gedragsregel 6).

4.2    Klaagster verwijt verweerders in dit onderdeel dat zij hun - van hun cliënten afgeleide - geheimhoudingsplicht jegens haar hebben geschonden. Klaagster stelt dat zij jarenlang cliënte is geweest van mr. V. toen hij nog als advocaat werkzaam was bij [naam kantoor]. Bovendien was en is klaagster cliënte bij het aan [naam kantoor] gelieerde notariskantoor. Nadat bij het advocatenkantoor problemen zijn ontstaan binnen de maatschap, heeft een medevennoot van het kantoor, mr. Van O., begin december 2016 haar als cliënte daarvan op de hoogte gebracht. Volgens verweerders was klaagster slechts debiteur van de maatschap en is zij geen cliënte geweest van [naam kantoor] of van mr. V. zodat hun cliënten geen geheimhoudingsplicht jegens klaagster hadden en dat van een afgeleide geheimhoudingsplicht reeds daarom geen sprake kan zijn.

4.3    Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd dat klaagster nimmer cliënte van hun cliënten is geweest, zodat van een geheimhoudingsplicht jegens klaagster geen sprake is terwijl niet relevant is dat klaagster mogelijk cliënte van het gelieerde notariskantoor is geweest. Bij gebreke van concrete feiten en omstandigheden die het andersluidende standpunt van klaagster nader onderbouwen, kan de voorzitter niet de juistheid van het verwijt vaststellen dat verweerders gehouden waren aan een geheimhoudingsplicht van hun cliënten jegens klaagster.

4.4    Ook indien klaagster als cliënte van de cliënten van verweerders moet worden gezien, is de voorzitter van oordeel dat de geheimhoudingsplicht niet dusdanig absoluut is dat de naam van klaagster niet mag worden vermeld in het kader van een verzoek om derdenbeslag te mogen leggen. Dat geldt ook voor de daarbij overlegde declaraties van klaagster. Om derdenbeslag te kunnen leggen is immers wettelijk noodzakelijk om de naam van de derde-beslagene te vermelden, zodat dat niet kan worden aangemerkt als klachtwaardig handelen jegens klaagster. Anders dan klaagster meent wordt haar naam in het beslagrekest niet in verband gebracht met het gestelde frauduleuze handelen door mr. V. Reputatieschade van klaagster is op geen enkele manier onderbouwd en ook niet zonder meer aannemelijk.  

4.5    Op grond van het vorenstaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerders geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6    De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.7    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen zelfstandig belang bij dit klachtonderdeel voor zover klaagster aanvoert dat in de beslagrekesten onjuistheden staan ten opzichte van mr. V. en/of Stichting [X] en andere derden. In zoverre is klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b). 

4.8    De voorzitter stelt vast dat het in deze niet gaat om het handelen van verweerders als eigen advocaat van klaagster of als wederpartij van klaagster. Verweerders hebben immers in opdracht van hun cliënten, de nieuwe maatschap, in diens zakelijke geschil met mr. V. conservatoir beslag gelegd, onder meer onder een derde/klaagster. Daarmee gaat het om het handelen van verweerders als een derde. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.9    De voorzitter is niet gebleken dat verweerders zich bij het nemen van genoemde rechtsmaatregelen zodanig hebben ge- of misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Niet valt in te zien in hoeverre de vermeende wetenschap van de cliënten van verweerders, in het bijzonder van mr. Van O., aan verweerders kan worden toegerekend. Verweerders mochten uitgaan van en vertrouwen op de juistheid van de informatie zoals door hun cliënten werd verstrekt over het ontstane geschil met mr. V.. Dat verweerders meer wisten, althans hadden kunnen weten over de situatie van mr. V., zoals klaagster betoogt, kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerders, niet vaststellen. Daarbij is van belang dat het aan verweerders is om in overleg met cliënten een partijdig standpunt in te nemen in een procedure, zoals ook door verweerders in het belang van de cliënten is gedaan. In het belang van hun cliënten dienden verweerders immers in de diverse processtukken, waaronder het beslagrekest ten behoeve van derdenbeslag onder klaagster, haar naam te noemen als derde-beslagene. Anders dan klaagster meent wordt een derde-beslagene niet in het conflict tussen beslaglegger en beslagene betrokken. De voorzitter volgt klaagster evenmin in haar verwijt dat zij in de stukken door verweerders in een kwaad daglicht is gesteld en dat zij daardoor reputatieschade heeft geleden. Dat blijkt niet uit de overgelegde stukken en is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerders, door klaagster niet nader met concrete feiten onderbouwd.

4.10    Op grond van het vorenstaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerders het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad en tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Klachtonderdeel b) wordt dan ook voor het overige kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdelen c), d) en e)

4.11    Naar het oordeel van de voorzitter kan klaagster over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerders aan hun cliënten, over vermeende tegenstrijdige belangen binnen de maatschap en over vermeende belangen van mr. V., niet klagen bij gebrek aan een eigen zelfstandig belang daarbij.

4.12    Voor zover klaagster onder klachtonderdeel c) nog opmerkt dat zij tegen haar wil in het interne maatschapsconflict betrokken is geraakt, is dat reeds hiervoor besproken waar het de positie van de derde-beslagene betreft. 

4.13    Derhalve oordeelt de voorzitter klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen c), d) en e).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,  kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b) voor zover zij verweerders verwijt dat in de beslagrekesten onjuistheden staan ten opzichte van mr. V. en/of Stichting [X] en andere derden, en verklaart klachtonderdeel b) voor het overige kennelijk ongegrond;

klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen c), d) en e).

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 6 december 2017.

griffier    voorzitter