ECLI:NL:TADRARL:2017:239 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-610

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:239
Datum uitspraak: 29-11-2017
Datum publicatie: 12-06-2019
Zaaknummer(s): 17-610
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat-klager over het optreden van de deken jegens hem, waaronder het afleggen van een kantoorbezoek bij klager en het indienen van een dekenbezwaar. De klacht, die uit 23 klachtonderdelen bestaat, is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Niet gebleken dat verweerder met zijn optreden jegens klager het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 29 november 2017

in de zaak 17-610

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  van Midden Nederland van 8 augustus 2017met kenmerk 17-0009/FH/sd, door de raad ontvangen op 9 augustus 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager voert een advocatenkantoor en is zelf ook advocaat. Verweerder is deken.

1.2    Op of rond 10 oktober 2016 heeft klager een bij hem respectievelijk zijn kantoor in dienst zijnde advocaat, mr. L., verzocht het kantoor per direct te verlaten.

1.3    Bij brief van 12 oktober 2016 heeft klager verweerder verzocht om, wegens de opzegging van haar dienstbetrekking per onmiddellijke ingang, de inschrijving van mr. L. op het tableau aan te passen.

1.4    Bij brief van 13 oktober heeft klager verweerder verzocht mr. L. te schorsen als advocaat en gemeld dat als aan dit verzoek geen gevolg zou worden gegeven klager zou overgaan tot het indienen van een tuchtklacht. In de brief heeft klager verweerder tevens aansprakelijk gesteld voor alle (gevolg)schade.

1.5    Op 28 oktober 2016 heeft verweerder (in cc) een e-mail ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand waarin melding wordt gemaakt van het mogelijk onterecht aanvragen van toevoegingen door (het kantoor van) klager op naam van mr. L. De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze melding gebaseerd op informatie die zij hierover heeft ontvangen van mr. L.

1.6    Bij e-mailbericht van 28 oktober 2016 heeft verweerder aan klager gemeld behoefte te hebben aan een overleg met klager, naar aanleiding van de e-mailwisseling tussen klager en de Raad voor Rechtsbijstand.

1.7    Op 31 oktober 2016 stond een overleg gepland bij klager op kantoor. Bij brief van diezelfde datum heeft verweerder aan klager bericht:

“Ik had met u voor hedenmorgen een afspraak gemaakt, opdat u mij zou kunnen informeren omtrent de inhoud van de e-mail van de Raad voor Rechtsbijstand van 28 oktober 2016. De inhoud van voormelde e-mail vertontrust mij namelijk zeer. (…)

U heeft mij vanochtend geconfronteerd met het feit, dat er een beeldopname van het gesprek zou worden gemaakt. Ik meen dat u daarmee in strijd met gedragsregel 36 handelt. De beeldopname was – zo begreep ik – al begonnen voordat aan mij toestemming was gevraagd. U heeft desgevraagd geweigerd om de opname achterwege te laten. Dat was voor mij aanleiding om af te zien van onze bespreking.

(…) U heeft mij (..) verhinderd een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek te verrichten en in dat kader mij inlichtingen te verstrekken, die ik noodzakelijk acht. Gelet op het vorenstaande kan ik niet anders dan een dekenbezwaar bij de Raad van Discipline in te dienen.

Nu ik van u geen inlichtingen heb kunnen krijgen omtrent het door de Raad voor Rechtsbijstand in haar e-mail van 28 oktober 2016 gestelde, ga ik er voorshands ook van uit dat de signaleringen van de Raad voor Rechtsbijstand juist zijn. Die signaleringen zal ik in een dekenbezwaar meenemen. Mocht u een andere mening zijn toegedaan, dan verneem ik dat wel.”

1.8    Op 8 november 2016 heeft een bezoek plaatsgevonden aan het kantoor van klager door twee afgevaardigden van verweerder ter controle van de dossiers waarin toevoegingen op naam van mr. L. waren gesteld. In zijn brief van 1 december 2016 heeft verweerder klager bericht dat bij de controle op 8 november 2016 sprake leek te zijn van tegenstrijdige belangen omdat het kantoor van klager in een zaak voor beide partijen zou optreden. Verweerder heeft hieromtrent opheldering gevraagd aan klager.

1.9    Bij brief van 29 november 2016 heeft verweerder een dekenbezwaar tegen klager ingediend bij de Raad van Discipline in Den Haag.

1.10    Bij brief van 8 december 2016 heeft klager bij verweerder en het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij verwijzingsbeslissing van 9 december 2016 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken in het arrondissement Midden-Nederland.

2    KLACHT

2.1    Volgens de brief van 8 december 2016, houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich te mengen in civiele kwesties;

b)    nalatig te blijven in hetgeen hij als deken behoort te doen;

c)    niet op urgente brieven van klager te reageren;

d)    zich als advocaat van mr. Van L. op te werpen;

e)    onjuiste uitspraken te doen (als zou bij conflicten tussen advocaten een deurwaarder eerst contact met de deken moeten opnemen);

f)    de (onjuiste) informatie van mr. Van L. niet te verifiëren;

g)    zonder informatie over protocollen en op basis van de onder f bedoelde informatie onderzoek te verrichten;

h)    een als ‘strikt vertrouwelijk’ aangemerkte brief naar het algemene e-mailadres van het kantoor van klager te sturen;

i)    als deken te blijven optreden na aansprakelijk te zijn gesteld voor de schade die zijn optreden al heeft opgeleverd;

j)    de raad van discipline te beïnvloeden zodat het klager onmogelijk is stukken tot zijn verweer binnen de gestelde termijn in te dienen;

k)    een bespreking te verlaten zonder klager de hand te schudden;

l)    zomaar te roepen dat een aangifte is ingediend;

m)    een deurwaarder te intimideren met een uitspraak als onder e bedoeld;

n)    de advocaat van klager te intimideren met zijn brief van 8 december 2016;

-------------------------- (nagekomen klachtonderdelen bij brief van 22 december 2016:)

o)    met zijn brief van 1 december 2016 de verkeerde partij aan te schrijven;

p)    te weten dat hij de verkeerde partij heeft aangeschreven;

q)    een ondeskundige afgevaardigde te sturen tijdens het bezoek aan het kantoor van klager op 8 november 2016; 

r)    onzorgvuldig te formuleren waar hij schrijft ‘uw kantoor zou voor beide partijen optreden’;

s)    onvoldoende deskundig is door te schrijven dat het kantoor een toevoeging heeft aangevraagd en geen kennis te hebben van gefinancierde rechtsbijstand;

t)    er blijk van te geven de gedragsregels niet te kennen wanneer hij met zijn vragen om informatie voorbij gaat aan Gedragsregel 7 lid 5 en lid 6;

u)    (opzettelijk) ondeskundig te handelen;

------------------------------ (nagekomen klachtonderdelen bij brief van 2 april 2017:)

v)    te liegen door te stellen dat hij niet bekend was met de kwestie Brokke en dat hij mr. L. niet kende;

w)    te liegen door eerst te stellen dat de advocaat van klager weigerde de opnames tijdens de bespreking achterwege te laten en later te stellen dat dit klager was en door te stellen dat klager tijdens de bespreking heeft aangegeven hoe incompetent verweerder was.

3    VERWEER

3.1    Het gemotiveerde verweer van verweerder komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Rotterdam. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager stelt dat verweerder zich gemengd heeft in civiele kwesties, maar heeft niet helder gemaakt waarop hij concreet doelt. De klacht is onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Ad klachtonderdelen b en c)

4.3    De voorzitter volgt verweerder in zijn verweer dat een deken niet de bevoegdheid heeft om een advocaat te schorsen of de inschrijving van een advocaat op het tableau te wijzigen. Verweerder had dus geen gevolg kunnen en mogen geven aan de verzoeken van klager op dit punt. Voor zover bedoeld is dat verweerder als deken geen verzoeken als bedoeld in artikel 60a en volgende van de Advocatenwet heeft gedaan bij de raad van discipline en of diens voorzitter, geldt dat de deken daarin in beginsel vrijheid heeft van handelen. Dat verweerder deze vrijheid te buiten is gegaan, is gesteld nog gebleken. Evenmin is gebleken dat de reactie van verweerder op de ‘urgente’ brieven van klager in tijd gezien tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hiertoe is onvoldoende gesteld.

Ad klachtonderdelen d, e en m)

4.4    Verweerder betwist dat hij als advocaat van mr. L. heeft opgetreden in een kwestie waarbij conservatoir beslag onder haar is gelegd. Mr. L. heeft haar eigen advocaten. Mr. L. heeft telefonisch contact gezocht met verweerder toen de deurwaarder bij haar langs kwam, waarna verweerder op verzoek van mr. L. ook de deurwaarder gesproken heeft. Dat was van belang omdat mr. L. op dat moment kantoor hield aan huis en omdat het de taak van verweerder als deken is om toezicht te houden op advocaten en, ook in een situatie als deze, ervoor te zorgen dat een advocaat aan zijn of haar geheimhoudingsplicht kan voldoen. Verweerder betwist de deurwaarder te hebben geïntimideerd. Gezien het gemotiveerde verweer van verweerder en de niet, althans onvoldoende onderbouwde verwijten van klager, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van enige intimidatie of enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder.

Ad klachtonderdeel f en g)

4.5    Verweerder heeft toegelicht dat hij de visie van klager wenste te vernemen op de door hem ontvangen melding van de Raad voor Rechtsbijstand en dat verweerder om die reden een bespreking wenselijk achtte. Verweerder betwist te hebben meegewerkt aan de door klager gestelde onjuistheden van mr. L., wat klager daar ook mee heeft bedoeld.

4.6    Klager meent kennelijk dat mr. L. de Raad voor Rechtsbijstand van onjuiste informatie heeft voorzien, maar niet valt in te zien dat en hoe verweerder hiervan een verwijt kan worden gemaakt, nog los van de vraag of de stelling van klager juist is. Daartoe heeft klager onvoldoende gesteld. De voorzitter constateert dat verweerder de reden van de bespreking van tevoren aan klager heeft gemeld, vergelijk zijn e-mailbericht van 28 oktober 2016. Door ook de visie van klager te willen vernemen heeft verweerder nu juist de juistheid van de signalen bij de Raad voor Rechtsbijstand willen verifiëren. In zijn brief van 31 oktober 2016 heeft verweerder bovendien in heldere bewoordingen aan klager bericht er ‘voorshands’ vanuit te zullen gaan dat de informatie van de Raad voor rechtsbijstand juist is nu inlichtingen daarover door klager zijn uitgebleven. Een dergelijke conclusie acht de voorzitter in de gegeven omstandigheden begrijpelijk en niet laakbaar.

4.7    Daarbij komt dat het de deken vrijstaat om onderzoek te doen en desgewenst een (deken)klacht in te dienen. Met verweerder meent de voorzitter dat de deken beleidsvrijheid toekomt over de manier waarop hij zijn onderzoek inricht, aan welk onderzoek verweerder hier dus niet is toegekomen.

Ad klachtonderdeel h)

4.8    De voorzitter constateert dat de brief van 31 oktober 2016 vermeldt dat deze naar het persoonlijke e-mailadres van klager is verstuurd. Klager heeft geen bewijsstukken overgelegd van zijn stelling dat de brief naar het algemene kantoor e-mailadres is verstuurd. Nu verweerder deze stelling ook heeft betwist, kan de voorzitter de juistheid hiervan niet vaststellen.

Ad klachtonderdeel i en j)

4.9    Deze klachten zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd. Niet valt in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft.

Ad klachtonderdeel k)

4.10    Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij het kantoor van klager op 31 oktober 2016 is uitgestormd, zoals klager heeft gesteld. Verweerder heeft toegelicht dat de weigering van klager om de beeld- en geluidsopname - waarmee verweerder niet akkoord ging - stop te zetten en de tirade van (de advocaat van) klager de reden is geweest om van de bespreking af te zien en het kantoor te verlaten. Dat verweerder klager in die omstandigheden geen hand heeft gegeven, kan niet worden gekwalificeerd als tuchtrechtelijk laakbaar. De klacht is voor het overige onvoldoende feitelijk onderbouwd en faalt.

Ad klachtonderdeel l)

4.11    Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat niet helder is welk verwijt verweerder wordt gemaakt. De klacht is onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Ad klachtonderdeel n)

4.12    Verweerder heeft betwist de advocaat van klager te hebben geïntimideerd met zijn brief van 8 december 2016. Klager heeft niet toegelicht waaruit de intimidatie zou volgen. Deze klacht is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd.

Ad klachtonderdelen o t/m u)

4.13    Deze klachtonderdelen worden gezamenlijk behandeld omdat zij betrekking hebben op het kantoorbezoek van 8 november 2016 en de nadien door verweerder verstuurde brief aan klager van 1 december 2016. Verweerder heeft toegelicht na het kantoorbezoek door een van zijn afgevaardigden te zijn geïnformeerd dat in een bepaald dossier aanwijzingen waren gevonden voor de aanwezigheid van tegenstrijdige belangen. Verweerder heeft hiervan melding gemaakt in voornoemde brief en klager om nadere inlichtingen verzocht, welke verweerder overigens niet van klager heeft ontvangen.

4.14    Het verwijt van klager dat verweerder in zijn brief van 1 december 2016 de verkeerde partij heeft aangeschreven kan de voorzitter niet volgen. Dat in het bewuste dossier de toevoeging op naam van mr. L. stond, doet daaraan niet af, vooral ook omdat juist die tenaamstelling onderwerp van de melding door de Raad voor Rechtsbijstand en – in het verlengde daarvan – het kantoorbezoek was. Als onvoldoende weersproken staat verder vast dat de bewuste dossiers op dat moment toebehoorden aan (het kantoor van) klager. Van enig ‘protectionisme’ van mr. L. door verweerder is de voorzitter niets gebleken. Datzelfde geldt voor het verwijt dat sprake is van onkunde van de afgevaardigde van verweerder. Het enkele feit dat verweerder na het kantoorbezoek om nadere inlichtingen heeft gevraagd, kan vanzelfsprekend niet de conclusie dragen dat de afgevaardigde onkundig is (geweest). Temeer nu klager kennelijk weinig coöperatief is geweest, althans de gevraagde informatie niet, althans niet zonder meer, heeft verstrekt. Van enig overig onzorgvuldig schrijven of handelen door verweerder is de voorzitter evenmin gebleken. De strekking van de brief van verweerder is helder.

Ad klachtonderdelen v en w)

Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen v en w gezamenlijk behandeld. De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder bewust onjuiste informatie naar voren heeft gebracht, zoals klager heeft gesteld en verweerder gemotiveerd heeft betwist.

4.15    Dat verweerder zich heeft misdragen waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Op grond van al het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al zijn onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.16    De voorzitter overweegt tot slot dat het advocaten vrijstaat een klacht in te dienen tegen de deken. Maar ook daarbij dienen de gebruikelijke normen in acht te worden genomen. Geconstateerd wordt dat klager de klachten over verweerder in zijn algemeenheid vaak zwaar, in de ogen van de voorzitter te zwaar, heeft aangezet. Enige terughoudendheid zou klager hebben gepast.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 29 november 2017.

griffier                  voorzitter

Verzonden d.d. 29 november 2017.