ECLI:NL:TADRARL:2017:198 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-464

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:198
Datum uitspraak: 14-08-2017
Datum publicatie: 14-12-2017
Zaaknummer(s): 17-464
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: verweerster is de advocaat van de ex-vrouw van klager in familierechtelijke geschil over minderjarige zoon en behartigde tevens de belangen van die zoon. Op zijn herhaald verzoek heeft zij de brief van klager aan de zoon verscheurd. De voorzitter oordeelt dat klager zich weloverwogen niet aan de eerder tussen partijen gemaakte afspraken heeft gehouden om die brief niet rechtstreeks aan de zoon te doen toekomen. Verweerster heeft als partijdige advocaat in deze conform opdracht gehandeld. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 augustus 2017

in de zaak 17-464

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 15 juni 2017 met kenmerk 16-0333/AS/sd, door de raad ontvangen op 16 juni 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster behartigt al jarenlang de belangen van de ex-vrouw van klager in diverse familierechtelijke procedures, waaronder over het ouderlijk gezag over hun minderjarige zoon (geboren in 2003) en over een contactregeling van klager met de zoon. Klager werd daarbij steeds bijgestaan door zijn eigen advocaat, mr. T.

1.2    Op [datum] 2013 is in de procedure over wijziging van het gezag een zitting geweest bij de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht waarbij partijen, hun advocaten en een medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. In het proces-verbaal van deze zitting staat opgenomen, voor zover relevant in deze procedure:

“[mr. T]: (…) Ik hoor dat de kinderrechter voorstelt dat de vader een brief schrijft aan [de minderjarige] met daarin zijn beweegredenen en waaruit blijkt dat het niet zijn bedoeling is om hem af te wijzen, welke brief de moeder op enig moment aan [de minderjarige] kan geven. (…) Ik en mijn cliënt staan achter dit idee. Ik vraag mij af of de brief nu of later aan [de minderjarige] moet worden gegeven.

[De medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming]: Ik sta ook achter het idee van een brief. Ik hoor de kinderrechter zeggen dat het wellicht verstandig is als gewacht wordt met het geven van de brief aan [de minderjarige] tot het moment dat hij zelf met vragen komt. Ik vind dat een goed idee. Er moet eerst even rust zijn. Misschien komt [de minderjarige] met vragen als hij 12 à 13 jaar is. (…)

De moeder: Ik sta ook achter het idee en zal de brief aan [de minderjarige] geven als hij daaraan toe is. Ik zal de brief samen met hem lezen. Ik hoor de kinderrechter zeggen dat zij dit in de beschikking zal opnemen.” [afkortingen-voorzitter]

1.3    Bij beschikking van [datum] 2013 is de moeder met het eenhoofdig gezag over de minderjarige zoon belast. In die beschikking heeft de kinderrechter overwogen dat klager aan de minderjarige zoon een brief zal schrijven waaruit volgt waarom hij zich uit het leven van de zoon heeft teruggetrokken en dat de moeder die brief aan de zoon zal geven op het moment dat hij daar behoefte aan blijkt te hebben. 

1.4    Op [datum] 2016 heeft klager een verzoekschrift bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ingediend met het verzoek om een contactregeling tussen de minderjarige en hem vast te stellen.

1.5    Klager heeft op 3 november 2016 door zijn vriendin een brief van hem aan de minderjarige zoon laten geven, in het schoolgebouw van die zoon.

1.6    Op 4 november 2016 heeft verweerster via een F9 formulier in het kader van procedure over een contactregeling aan de kinderrechter en aan de wederpartij bericht:

“Bijgaand treft u aan een brief van [de minderjarige]. Tevens treft u aan een email van de mentor van [de minderjarige] naar aanleiding van een zeer onverwachts bezoek van [klager] en zijn vriendin aan de school van [de minderjarige]. Hij heeft onder meer een brief aan [de minderjarige] gegeven, die ongelezen retour is gezonden aan zijn advocaat (dit is gebeurd op verzoek van [de minderjarige]).” [afkortingen-voorzitter]

1.7    In het F9 herstelformulier van 11 november 2016 heeft verweerster vervolgens aan de kinderrechter en aan de wederpartij bericht:

“In het F formulier van 4 november 2016 staat vermeld dat de brief die [de minderjarige] heeft ontvangen van [klager] aan zijn advocaat is teruggestuurd. Bij nader inzien wilde [de minderjarige] dat de brief verscheurd werd, wat ook inderdaad gebeurd is, voordat die brief was verzonden naar [mr. T].” [afkortingen-voorzitter]

1.8    Bij beschikking van [datum] 2017 heeft de kinderrechter het verzoek om een contactregeling van klager met de zoon afgewezen.

1.9    Bij brief van 3 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

een brief van klager aan zijn zoon te verscheuren.

3    VERWEER

Verweerster betwist dat haar enig tuchtrechtelijk verwijt treft. Volgens haar heeft de kinderrechter tijdens de zitting op [datum] 2013 en in de beschikking van [datum] 2016 slechts een suggestie gedaan over de gang van zaken rondom de bedoelde brief van klager aan de zoon. Die brief is op een andere manier op 4 november 2016 bij de zoon terechtgekomen dan indertijd tussen partijen was besproken. Die brief zou immers door klager aan de moeder worden gestuurd zodat de zoon de brief onder haar begeleiding te lezen zou krijgen. Na het incident op 4 november 2016 op de school van de zoon heeft verweerster daarover met haar cliënte en de zoon gesproken. In dat gesprek liet de zoon weten dat hij de brief terug wilde sturen aan klager, zoals verweerster op 4 november 2016 ook aan de kinderrechter en de wederpartij heeft laten weten. De zoon kwam daar even later echter op terug. In opdracht van de zoon, wiens belangen zij toen behartigde, heeft zij vervolgens de bewuste brief na meerdere verzoeken daartoe verscheurd en dat op 11 november 2016 aan de kinderrechter en de wederpartij laten weten. Daarmee heeft zij niet klachtwaardig gehandeld.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Als onweersproken staat vast dat verweerster ook de belangen van de minderjarige zoon behartigde en dat zij de bewuste brief van zijn vader na herhaald verzoek heeft verscheurd. Dat hierdoor de zaken niet zijn verlopen voor klager zoals eerder op de zitting van [datum] 2013 aan de orde is geweest en is gehoopt, maken het gewraakte handelen van verweerster niet klachtwaardig. Van belang hierbij is dat klager zichzelf niet aan de afspraken heeft gehouden door onverhoeds de bedoelde brief op 4 november 2016 door zijn nieuwe  vriendin in het schoolgebouw aan de zoon op te dringen en zijn zoon buiten de school op te wachten, terwijl de zoon al jaren geen contact met zijn vader had gehad. Naar het oordeel van de voorzitter had van klager verwacht mogen worden dat hij, rekening houdend met de belangen van zijn zoon, die brief via zijn advocaat aan verweerster had moeten sturen, dan wel rechtstreeks naar zijn ex-vrouw. Hij heeft er om hem moverende redenen echter voor gekozen om dat niet te doen. Onder deze omstandigheden mocht en moest verweerster, als partijdige belangenbehartiger ook van de zoon van partijen, de bewuste brief van klager vernietigen zoals zij heeft gedaan. Daarbij merkt de voorzitter op dat het klager altijd vrij staat om een brief met nieuwe of soortgelijke inhoud aan zijn zoon te schrijven en daarbij de met zijn ex-vrouw gemaakte afspraken te respecteren, in het belang van zijn zoon.

4.3    Nu verweerster geen verwijt kan worden gemaakt, is de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 14 augustus 2017.

griffier                                                                                       voorzitter

Verzonden d.d. 14 augustus 2017