ECLI:NL:TADRARL:2017:195 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-430

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:195
Datum uitspraak: 14-08-2017
Datum publicatie: 14-12-2017
Zaaknummer(s): 17-430
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter bestaat in het algemeen geen verplichting voor een advocaat van de wederpartij om stukken in kopie aan de andere partij toe te sturen, zoals door klaagster is verzocht. Volgens verweerder heeft klaagster via haar toenmalige advocaat de betreffende stukken in de procedures jegens zijn cliënt kunnen ontvangen, althans kan klaagster die stukken alsnog bij haar opvragen dan wel bij de betreffende instanties waar de zaken hebben gespeeld. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 augustus 2017

in de zaak 17-430

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 1 juni 2017 met kenmerk 16-0279/NJ/sd, door de raad ontvangen op 2 juni 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft een cliënt, de heer S., bijgestaan in procedures voor het Regionaal Tuchtcollege Gezondheidszorg (hierna: RTG) op basis van een door klaagster ingediende klachten en in een strafzaak, op aangifte van klaagster. De heer S. was de medisch behandelaar van klaagster en van haar dochter en is tuchtrechtelijk veroordeeld. In de strafzaak is de cliënt van verweerder vrijgesproken. Verweerder heeft tot augustus 2015 als raadsman van de heer S. opgetreden.

1.2    De directeur van het traumacentrum waar klaagster en haar dochter in 2009-2010 na een verkeersongeval zijn behandeld (hierna: de directeur) is als getuige in de onder 1.1. genoemde procedures opgetreden in de zaak tegen hun medisch behandelaar, de heer S. Klaagster heeft ook tegen deze directeur een klacht ingediend bij het RTG.

1.3    Bij e-mail van 4 oktober 2016 heeft klaagster aan verweerder bericht onder vermelding van de zaaknaam tegen de cliënt van verweerder:

“Vriendelijk verzoek ik u om op korte termijn, indien mogelijk voor 1 november al uw pleitnotities in genoemde zaak voor het regionaal en het centraal medisch tuchtcollege alsmede het NIP aan mij te doen toekomen. U heeft volgens [de directeur] ook nog een of meerdere brieven namens hem aan mij gestuurd. Deze hebben mij niet bereikt en ontvang ik graag alsnog.” [afkortingen-voorzitter]

1.4    Op 5 oktober 2016 heeft verweerder aan klaagster laten weten geen aanleiding te zien om aan haar verzoek te voldoen en merkt daarbij op dat zij die stukken bij haar eigen (voormalige?) advocaat kan opvragen. Ook op nieuwe verzoeken van klaagster van diezelfde dag heeft verweerder negatief geantwoord.

1.5    Bij brief van 5 oktober 2016, ingekomen op 6 oktober 2016, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

zonder opgaaf van reden te weigeren om klaagster kopieën te doen toekomen van bepaalde brieven en van pleitnota’s, waardoor klaagster aanzienlijk in haar belangen wordt geschaad in haar procedure tegen de directeur.

Toelichting:

Volgens klaagster is verweerder niet alleen de advocaat van hun medisch behandelaar, de heer S., maar is hij ook de advocaat van de directeur van het traumacentrum waartegen klaagster nu ook een tuchtklacht heeft lopen. De directeur heeft volgens haar bij het tuchtcollege aangegeven dat verweerder namens hem een of meer brieven aan klaagster zou hebben gestuurd. Naar aanleiding van een hoorzitting, waarin de onderzoekscommissie naar die brieven informeerde, heeft klaagster aan verweerder verzocht om haar die onbekende brieven alsnog toe te sturen. Tevens heeft klaagster bij verweerder zijn pleitnotities opgevraagd die hij heeft gebruikt bij de diverse tuchtcolleges en de strafrechter in de periode 2012-2015 zodat klaagster die stukken aan de onderzoekscommissie kon overleggen. Zonder opgaaf van redenen en in strijd met zijn verplichting als advocaat heeft hij geweigerd om deze stukken aan klaagster te geven. 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder betwist dat hij als raadsman optreedt voor de directeur in de lopende procedure van klaagster bij het RTG. Nu klaagster dat standpunt niet nader met concrete feiten of stukken heeft onderbouwd, ontbreekt een feitelijk grondslag aan de klacht van klaagster voor zover het de vermeende correspondentie van verweerder in die zaak betreft. In zoverre oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.

4.2    Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij weigert om de door haar verzochte stukken in kopie te doen toekomen als advocaat van de heer S, geldt het volgende. In die situatie gaat het om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden jegens klaagster. Naar het oordeel van de voorzitter bestaat geen verplichting voor een advocaat van de wederpartij om stukken in kopie aan de andere partij toe te sturen, zoals door klaagster is verzocht. Volgens verweerder heeft klaagster via haar toenmalige advocaat de betreffende stukken in de procedures jegens de heer S. kunnen ontvangen, althans kan klaagster die stukken alsnog bij haar opvragen dan wel bij de betreffende instanties waar de zaken hebben gespeeld. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter gemotiveerd toegelicht dat hij na het afronden van de strafzaak van klaagster tegen zijn cliënt de heer S. een door hem opgestelde brief van 26 juni 2015 niet heeft rondgestuurd, maar alleen aan de directeur ter beschikking heeft gesteld om zich daarmee te kunnen verdedigen in zijn klachtzaak van klaagster. Het stond verweerder vrij om dat te doen. Ook overigens valt niet in te zien in hoeverre verweerder enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn weigering om stukken in kopie aan klaagster toe te sturen, temeer daar verweerder vanaf augustus 2015 niet meer de advocaat van de heer S. was.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht ook voor het overige kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 14 augustus 2017.

griffier                                           voorzitter

Verzonden d.d. 14 augustus 2017