ECLI:NL:TADRARL:2017:17 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-729

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:17
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-729
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen optreden eigen advocaat in strafzaak. Klager wordt verweten dat hij zich onvoldoende heeft vergewist van de geestestoestand als gevolg waarvan klager niet ter zitting is verschenen en buiten zijn aanwezigheid is veroordeeld (omdat de dagvaarding in persoon was uitgereikt) en dat klager door de handelwijze van verweerder rechten heeft prijsgegeven. Ook wordt verweerder verweten dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld. Klachten ongegrond verklaard. De raad volgt het standpunt van verweerder dat voor hem niet aanstonds duidelijk behoefde te zijn dat klager leed aan een psychische stoornis, die hem belemmerde in zijn functioneren, zoals namens klager is gesteld. Ook niet is komen vast te staan dat klager rechten heeft prijsgegeven als gevolg van de handelwijze en/of een nalatigheid van verweerder. Het argument van verweerder dat hij geen hoger beroep kon instellen is dat een advocaat bij het instellen van hoger beroep moet verklaren dat hij daartoe bepaaldelijk door zijn cliënt gevolmachtigd is, hetgeen niet het geval was. Een dergelijk standpunt mocht verweerder innemen en komt de raad niet onjuist voor.

Beslissing van 6 februari 2017

in de zaak 16-729

naar aanleiding van de klacht van:

X1

Gemachtigde X2,

p/a A

klager

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 december 2015 is namens klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 juli 2016 met kenmerk 15-0398/TRC/ml, door de raad ontvangen op 29 juli 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 november 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van de gemachtigde van klager van 31 oktober 2016 met als bijlage het arrest van 29 juni 2016 in de hoger beroepszaak van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager tijdens een piketdienst bijgestaan in een strafzaak en klager heeft verweerder toen gemachtigd om hem ter zitting van de politierechter in deze strafzaak bij te staan. Het betrof een zogenaamde ZSM zaak. Dat was toen een nieuw pilotproject waarbij het overleg tussen advocaat en de klager per video-verbinding plaatsvindt en de arrestantenwacht de contactgegevens van de advocaat aan de cliënt overhandigt.

2.2    De piketdienst vond plaats op 27 december 2014 en de politierechterzitting op 26 februari 2015. Op het moment dat verweerder klager sprak, was de dagvaarding reeds uitgereikt en was klager dus op de hoogte van de behandelingsdatum. Ter zitting is klager niet verschenen. Begin februari 2015 is klager, aanvankelijk vrijwillig en later op grond van een machtiging op basis van de wet BOPZ, gedwongen opgenomen geweest.

2.3    Verweerder heeft zich in de zaak gesteld, de stukken opgevraagd en vervolgens geen contact met klager opgenomen. Bij de stukken bevond zich ook een dun dossier betreffende een ad informandum gevoegde zaak, in welke zaak  klager had bekend (belediging van politieambtenaren). Verweerder heeft in de periode tot aan de zitting geen contact met klager opgenomen omdat hij veronderstelde dat er voorafgaande aan de zitting voldoende tijd zou zijn om de zaak met klager voor te bereiden. Dit was (aldus verweerder) ook zo met klager afgesproken.

2.4    Tijdens het video gesprek heeft klager (aldus verweerder) aangegeven dat hem de toegang tot het opvanghuis waar hij verbleef tijdelijk was ontzegd, dat hij daarom niet bereikbaar was en geen post kon ontvangen, dat hij geen mobiele telefoon had en evenmin e-mails kon ontvangen.

2.5    Klager is veroordeeld. Bij brief van 3 maart 2015 heeft verweerder de uitspraak van de politierechter aan het adres waar klager op dat moment stond ingeschreven toegezonden. Dat was het opvanghuis van het Leger des Heils waar klager voor zijn tijdelijke ontzegging had verbleven. In deze brief heeft verweerder klager tevens op de hoger beroepstermijn gewezen en aangegeven dat hij behoudens tegenbericht geen hoger beroep zou instellen.

2.6    Door verweerder is geen hoger beroep ingesteld. Dat heeft de gemachtigde van klager later alsnog gedaan. Bij arrest van 29 juni 2016 is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. In het arrest wordt overwogen dat de inspanningen die verweerder heeft genomen om met verdachte te overleggen over het al dan niet instellen van hoger beroep afdoende waren en dat onvoldoende is komen vast te staan dat klager – ondanks zijn psychische gesteldheid op en direct na het moment dat de politierechter vonnis wees – niet wilsbekwaam was.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onvoldoende heeft vergewist van de geestelijke toestand van klager tijdens de piketdienst en met name niet of klager heeft begrepen welke rechten hij prijsgaf, door het dossier en de zaak niet inhoudelijk met klager te bespreken, door met klager geen contact meer op te nemen en dat ook niet te proberen, door de afspraken niet schriftelijk vast te leggen en de uitspraak niet met klager te bespreken en tenslotte door geen hoger beroep in te stellen.

4    VERWEER

4.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

5    BEOORDELING

5.1    Tussen partijen staat vast dat voor of na het video gesprek de contactgegevens van verweerder aan klager zijn doorgegeven. Tijdens dit gesprek had verweerder de beschikking over de tenlastelegging en was hem de strekking van de afgelegde verklaringen bekend. Dit alles heeft hij met klager besproken. Voor wat betreft de ad informandum gevoegde zaak was sprake van een bekennende verdachte. Onweersproken is door verweerder gesteld dat klager tijdens het video gesprek zelf heeft aangegeven dat hij tot aan de zitting niet bereikbaar zou zijn en dat tijdens het video gesprek is afgesproken dat klager naar de zitting zou komen, waarvan hem de datum bekend was. De behandeling vond relatief kort na het video gesprek plaats. Verweerder heeft nog geprobeerd aanhouding van de behandeling te vragen maar dat verzoek is afgewezen. Gelet op dit alles is de raad van oordeel dat verweerder ter voorbereiding van de behandeling en tijdens de behandeling zelf heeft gedaan wat van hem verlangd kon worden.

5.2    De raad volgt het standpunt van verweerder dat voor hem niet aanstonds duidelijk behoeft te zijn geweest dat klager leed aan een psychische stoornis, die hem belemmerde in zijn functioneren, zoals namens klager is gesteld. Op het formulier dat verweerder in het kader van het video contact ontving was het hokje psychische problemen niet aangekruist. Voorts wordt door klager niet ontkend dat hij tijdens het video gesprek niet over zijn psychische problemen heeft gesproken. Ten slotte was er de eigen waarneming van verweerder van klagers gedrag die klager desgevraagd (zoals onweersproken door verweerder is gesteld) afdeed als katterigheid als gevolg van gebruik van drank en drugs, waarbij klager zelf sprak over “spacen”. 

5.3    Niet is komen vast te staan dat klager rechten heeft prijsgegeven als gevolg van de handelwijze en/of een nalatigheid van verweerder. Dat verweerder geen afspraken schriftelijk heeft vastgelegd, wordt alleen al daardoor verklaard dat klager had aangegeven geen post te willen of kunnen ontvangen en ook anderszins voor verweerder niet bereikbaar was.

5.4    Verweerder heeft verklaard waarom hij voor klager geen hoger beroep heeft ingesteld. Zijn argument is dat hij dat niet kon doen omdat een advocaat bij het instellen van hoger beroep moet verklaren dat hij daartoe bepaaldelijk door zijn cliënt gevolmachtigd is, hetgeen niet het geval was. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke volmacht niet uit de oorspronkelijke volmacht om in eerste aanleg op te treden kan worden afgeleid. Een dergelijk standpunt mocht verweerder innemen en komt de raad niet onjuist voor.

5.5    Het bovenstaande samenvattende komt de raad tot het oordeel dat verweerder heeft mogen handelen zoals hij heeft gedaan. De klacht wordt derhalve ongegrond verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond;

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, en mrs. A.D.G Bakker, E. Bige, B.E.J.M. Tomlow en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.

Griffier    Voorzitter