ECLI:NL:TADRARL:2017:125 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-213

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:125
Datum uitspraak: 10-05-2017
Datum publicatie: 25-07-2017
Zaaknummer(s): 17-213
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: de voorzitter is van oordeel dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Verweerder mocht afgaan op de weergave van de feiten van zijn cliënt en was niet verplicht om voor verzending van de in zijn ogen noodzakelijk geachte sommatiebrief aan klagers eerst daarnaar gedegen onderzoek te doen en voorts contact met klagers op te nemen. Snel handelen was volgens verweerder nodig om schade voor de cliënt en zijn praktijk te voorkomen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 mei 2017

in de zaak 17-213

naar aanleiding van de klacht van:

klager, en

klaagster

tezamen ook te noemen: klagers

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 2 maart 2017 met kenmerk 2016 KNN166, door de raad ontvangen op 3 maart 2017. Tevens heeft de voorzitter kennis genomen van de brief met bijlagen van klagers van 19 maart 2017, ter griffie van de raad ontvangen op 21 maart 2017 en in kopie doorgezonden aan verweerder.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder staat sinds medio september 2016 een tandarts bij in een geschil met klagers.

1.2    Klaagster was als tandartsassistente werkzaam bij althans in de praktijk van de cliënt van verweerder, een tandarts. Tussen klaagster en die tandarts is een arbeidsconflict ontstaan waarna de tandarts een ontbindingsprocedure is gestart.

1.3    Tijdens de zitting bij de kantonrechter op [….], waarbij de tandarts door een ander dan door verweerder is bijgestaan, is de arbeidsovereenkomst met klaagster middels een beëindigingsovereenkomst geëindigd per 1 juli 2016.

1.4    In deze beëindigingsovereenkomst is, voor zover relevant in deze procedure, tussen klaagster en de tandarts onder meer afgesproken:

“2 c. Werkgever zal een bedrag ter grootte van € 30.000,- bruto aan werknemer voldoen, uiterlijk tezamen met de salarisronde over de maand juli 2016, bij wege van beëindigingsvergoeding. Dit bedrag wordt geacht tevens de transitievergoeding te omvatten. (…)

2 e. Beide partijen zullen zich onthouden van kwaadsprekerij over elkaar, ook op social media.

2 f. Partijen zullen elkaar over en weer een korte excuusbrief sturen. Deze brief zal heden, 18 mei 2016 om 20.00 uur per e-mail aan de andere partij worden verzonden. (…).”

Klaagster en haar ex-werkgever hebben ieder op 18 mei 2016 per e-mail excuses aangeboden.

1.5    Bij e-mail van 23 mei 2016 heeft klager, mede namens klaagster, aan de praktijkgenoten van klaagster en de tandarts die bij het arbeidsconflict tegen klaagster waren betrokken, een brief gestuurd. Daarin heeft klager onder meer een uiteenzetting gegeven van hetgeen was voorgevallen, de terechte verwijten die door de kantonrechter aan klaagster en ook aan de tandarts werden gemaakt en heeft klager hen verzocht om ook hun excuses uit te spreken jegens klaagster en zo nodig van klaagster jegens hen. De tandarts heeft deze brief in kopie van klagers ontvangen en ongelezen retour afzender gestuurd.

1.6    Begin juni 2016 heeft de tandarts de behandelovereenkomsten van alle leden van het gezin van klagers opgezegd door toezending van de patiëntendossiers aan klagers. Nadat de tandarts heeft geweigerd om hierover met klagers in gesprek te gaan, hebben klagers tegen hem een klacht ingediend bij de Centrale Klachten Commissie (CKC) van de KNMT.

1.7    Begin september 2016 is in opdracht van klaagster beslag gelegd op de bedrijfsrekening van de tandarts ter voldoening van het restant van de beëindigingsvergoeding aan klaagster.

1.8    Bij brief van 22 september 2016 heeft verweerder namens de tandarts klagers gesommeerd om onmiddellijk te staken met de vijandige benadering van zijn cliënt en diens praktijkomgeving sinds de zitting van 18 mei 2016 als gevolg waarvan zij veelvuldig ernstig de eerder gemaakte afspraken hebben geschonden, althans onrechtmatig hebben gehandeld jegens de tandarts, en heeft verweerder tevens aangekondigd dat bij gebreke van een positieve reactie klagers zonder nadere waarschuwing zullen worden gedagvaard in kort geding.

1.9    Verweerder heeft daarna in de klachtprocedures van klagers jegens de tandarts en tegen een aantal praktijkgenoten bij de CKC van het KNMT hun belangen behartigd. Een kort geding jegens klagers heeft niet plaatsgevonden.

1.10    Bij brief van 20 november 2016, door de deken ontvangen op 24 november 2016,  hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich jegens klagers zodanig te gedragen dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad;

b)    niet eerst met klagers in gesprek te gaan en zich in het dossier te verdiepen maar rauwelijks de sommatiebrief van 22 september 2016 aan hen te sturen;

c)    in de brief van 22 september 2016 ongefundeerde conclusies te trekken en onterechte beschuldigingen jegens klagers te doen met loze toezeggingen en tevens  te dreigen met rechtsmaatregelen;

d)    zijn cliënt aan te zetten om in strijd met de gedragsregels voor tandartsen te handelen, in het bijzonder artikel 1.05 (“de tandarts is bereid zich te verantwoorden en zich toetsbaar op te stellen”)  door via de rechter te willen afdwingen dat klagers de bij het KNMT ingediende klachten intrekt;

e)    de belangen van klagers onnodig en/of onevenredig te schaden, zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend, nu is gebleken dat klagers terecht - want gedeeltelijk gegrond verklaard - een klacht hadden ingediend;

f)    zich schriftelijk meermaals onnodig grievend uit te laten over klagers;

g)    structureel, in zijn brief aan klagers, maar ook in de tuchtprocedure, feiten te poneren terwijl hij wist dat die onwaar waren, althans dat had hij kunnen weten;

h)    geen enkele poging te ondernemen om tot een minnelijke oplossing voor het geschil te komen, maar juist dat tegen te werken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hij zich op enigerlei wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klagers heeft gedragen. Vanaf 21 mei 2016 heeft klaagster - via klager - zich niet aan de afspraken met zijn cliënt in het kader van de beëindigingsovereenkomst gehouden. Tegen de afspraken in zijn voormalige collega’s van klaagster aangeschreven en hebben klagers meerdere - onterechte - klachten ingediend bij de KCC van de KNMT tegen oud-collega’s van klaagster. Als advocaat diende hij kort na de verkregen opdracht in het belang van zijn cliënt en in opdracht van zijn cliënt op  22 september 2016 een sommatiebrief aan klagers te sturen om de voor de praktijk van zijn cliënt zeer bezwarende klachtenregen van klagers meteen te doen stoppen. Dat hij dat rauwelijks heeft gedaan, was gezien de ontstane situatie noodzakelijk, aldus verweerder.

3.2    Verweerder betwist voorts dat hij met de inhoud van die brief de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, heeft overschreden. De daarin opgenomen feiten en ingenomen standpunten zijn afkomstig van zijn cliënt en mocht hij als zodanig gebruiken, zonder dat hij daarbij onnodig grievend jegens klagers is geweest.

3.3    Volgens verweerder dienen ook de overige verwijten van klagers te worden afgewezen, nu klagers wederpartij zijn en zich geen oordeel hebben aan te matigen over zijn handelwijze in relatie tot de gedragsregels voor advocaten.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Klagers verwijten verweerder met name dat hij zonder eerst met hen in gesprek te gaan en zonder eerst gedegen (feiten)onderzoek te doen naar al hetgeen zich heeft voorgedaan vóórdat hij medio 2016 als advocaat voor de tandarts ging optreden, ineens op 22 september 2016 aan hen een sommatiebrief heeft gestuurd met aanzegging van rechtsmaatregelen. Verweerder heeft daarbij de van zijn cliënt ontvangen informatie klakkeloos overgenomen en op basis van die onjuiste feiten verkeerde conclusies getrokken, waarbij hij zich bovendien meermaals onnodig grievend jegens klagers heeft uitgelaten. Verweerder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Het stond verweerder vrij om af te gaan op de door zijn cliënt genoemde feiten en over wat in zijn ogen was gebeurd na 18 mei 2016, namelijk dat klaagster, dan wel klagers,  de gemaakte afspraken in de beëindigingsovereenkomst hadden geschonden, onder meer met verzending van de brief van 23 mei 2016 aan ex-collega’s. Niet gesteld kan worden dat verweerder verplicht was om vooraf een gedegen onderzoek te doen en contact met klagers op te nemen. Verweerder achtte het kennelijk op basis van de aan hem verstrekte informatie, als partijdige behartiger van de belangen van zijn cliënt, noodzakelijk om op  22 september 2016 een sommatiebrief aan klagers te sturen. Volgens verweerder was snel handelen immers nodig om mogelijk verdere schade door toedoen van klagers voor zijn cliënt en diens tandartspraktijk te voorkomen.

4.4    Of klaagster, dan wel klagers, na 18 mei 2016 de in de beëindigingsovereenkomst gemaakte afspraken daadwerkelijk hebben geschonden, is in feite een civielrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.1 genoemde maatstaf heeft overschreden. Daarvan is echter niet gebleken. De voorzitter is in dat kader van oordeel dat de inhoud van de brief van 22 september 2016 niet onbetamelijk was jegens klagers en dat het niet aan klagers is om te klagen over niet nagekomen uitspraken of toezeggingen van verweerder in die brief. Dat verweerder zich anderszins grievend jegens of over klagers heeft uitgelaten, kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen.

4.5    De verwijten dat verweerder zijn cliënt zou hebben aangezet om in strijd met de gedragsregels voor tandartsen te handelen of dat door toedoen van verweerder de belangen van klagers onnodig of onevenredig zijn geschonden, zijn onvoldoende concreet onderbouwd en ook overigens niet gebleken. 

4.6    Gelet op het voorgaande acht de voorzitter het handelen van verweerder, gelet op de vrijheid die verweerder hierin heeft, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder door zijn toedoen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, is dan ook niet gebleken.

4.7    Nu de overige verwijten van klagers, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende feitelijk zijn onderbouwd, is de voorzitter van oordeel dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Daarmee oordeelt de voorzitter alle klachtonderdelen, als opgenoemd onder 2.1 hiervoor, kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, in alle klachtonderdelen,  met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 10 mei 2017.

griffier    voorzitter

Verzonden d.d. 10 mei 2017.