ECLI:NL:TADRARL:2017:10 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-604

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:10
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 22-02-2017
Zaaknummer(s): 16-604
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over optreden eigen advocaat, de advocaat zou de cliënt onvoldoende vooraf hebben geïnformeerd over de gang van zaken in  de echtscheidingsprocedure en vragen niet hebben beantwoord. Verder zou de advocaat onprofessioneel hebben gehandeld door te dreigen zich terug te trekken. De raad heeft geoordeeld dat de advocaat de cliënt steeds voldoende heeft geïnformeerd over de procedure en ook vragen van de cliënt voldoende heeft beantwoord. Toen bleek dat de noodzakelijke vertrouwensband tussen de advocaat en de cliënt ontbrak, mocht de advocaat zich terugtrekken. Klacht ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 januari 2017

in de zaak 16-604

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 december 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 juni 2016 met kenmerk 15-0378/AF/sd, door de raad ontvangen op 27 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 november 2016 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster heeft per e-mail van 28 oktober 2016 laten weten dat zij ter zitting niet aanwezig zal zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een e-mailbericht van klaagster van 28 oktober 2016.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft op 6 maart 2014 een intakegesprek gehad met verweerster over een namens klaagster in te dienen echtscheidingsverzoek.

2.2    De opdrachtbevestiging d.d. 14 maart 2014 houdt in dat verweerster aan klaagster een concept echtscheidingsverzoek met begeleidende brief aan de echtgenoot zal toezenden, nadat klaagster een daarbij gevoegde declaratie voor de geschatte eigen bijdrage en verschotten heeft voldaan.

2.3    De betaling is 18 april 2016 contant voldaan.

2.4    Op 5 mei 2014 heeft verweerster aan klaagster een concept echtscheidingsverzoek met begeleidende brief aan de echtgenoot toegestuurd.

2.5    Klaagster heeft bij mail van 8 mei 2014 meegedeeld duidelijkheid voor zichzelf te willen krijgen en op een en ander terug te komen.

2.6    Op 30 juni 2014 heeft klaagster per mail gevraagd of de door haar afgegeven huwelijksakte nog bruikbaar was.

2.7    Op 2 juli 2014 heeft verweerster per mail daarop geantwoord.

2.8    Op 3 oktober 2014 heeft klaagster getracht telefonisch contact op te nemen met verweerster. Daarvan is een notitie gemaakt door de secretaresse met het verzoek terug te bellen. Verweerster heeft op de notitie aangetekend dat zij dat heeft gedaan maar slechts een voicemail bericht kon inspreken.

2.9    Bij mail van 25 oktober 2014 heeft klaagster gevraagd of opnieuw een huwelijksakte moest worden aangevraagd.

2.10    Verweerster heeft op 4 november 2016, onder verwijzing naar haar onder 2.7 bedoelde brief geantwoord.

2.11    Op 25 november 2014 heeft klaagster telefonisch aan de secretaresse van verweerster meegedeeld dat zij zich niet netjes behandeld voelde, omdat zij moeilijk met verweerster in contact kon komen. Zij heeft onder meer gevraagd naar het huurrecht van de woning.

2.12    Bij brief van 27 november 2014 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat deze vragen stelt over onderwerpen die al besproken zijn en dat, ook zonder herhaling, de uren die zij op basis van gefinancierde rechtsbijstand aan klaagsters zaak kan besteden, onvoldoende zijn. Verweerster constateert dat sprake is van een vertrouwensbreuk en kondigt aan over te gaan tot sluiting van het dossier.

2.13    Bij mail van 27 november 2014 heeft klaagster aan verweerster laten weten dat zij de relatie niet wil beëindigen.

2.14    Bij mail van 5 december 2014 heeft verweerster daarmee ingestemd en klaagster gevraagd te reageren op het concept echtscheidingsverzoek van 5 mei 2014.

2.15    In een mail van 8 december 2014 heeft klaagster – zakelijk weergegeven – geschreven over de aflossing van schulden en verdeling van de zaak die zij met haar partner deelt en heeft zij redenen aangevoerd waarom zij in de woning zou willen blijven wonen. Tenslotte heeft zij meegedeeld dat zij tot dan toe voor uitstel heeft gekozen, omdat zij verwachtte dat haar partner zich zeer respectloos en gemeen zou opstellen als hij kennisnam van de door verweerster geconcipieerde brief.

2.16    Per mail van 30 december 2014 heeft verweerster aan klaagster een aangepast concept van het echtscheidingsverzoek gestuurd en verzocht aan te geven welke belangen klaagster had die zwaarder zouden moeten wegen dan die van klaagsters partner.

2.17    Per mail van 31 december 2014 heeft klaagster gevraagd of een “blote” echtscheiding sneller ging dan een gewone scheiding, waarbij dan later een convenant opgesteld kon worden en heeft advies van verweerster gevraagd.

2.18    Per mail van 28 januari 2015 heeft verweerster een en ander meegedeeld over de termijnen bij uitsluitend een echtscheidingsverzoek. Verweerster vroeg zich af of het verstandig was achteraf regelingen te treffen en heeft klaagster gevraagd een keuze te maken.

2.19    Per mail van 28 januari 2015 heeft klaagster aangegeven dat zij de reactie van haar partner slecht kan inschatten en vraagt of het wel verstandig is achteraf regelingen te treffen. Zij vraagt verweerster hierover advies. Voorts vraagt klaagster om aanpassing van het concept echtscheidingsverzoek, omdat daarin kennelijk een scheiding van tafel en bed wordt verzocht, wat niet de bedoeling was.

2.20    Per mail van 13 februari 2015 heeft verweerster aan klaagster meegedeeld dat zij over de reactie van de partner van klaagster niet kan adviseren. Voorts bevat de mail opnieuw informatie over termijnen, met de mededeling dat die onder meer afhangen van het verweer, tegenverzoeken en al of niet berusting. Ten slotte is een aangepast verzoekschrift meegestuurd.

2.21    Per mail van 1 april 2015 aan het kantoor van verweerster heeft klaagster laten weten dat verweerster niet reageert op mails.

2.22    Per mail van 8 april 2015 heeft verweerster aangegeven dat de laatste mail van klaagster dateert van 28 januari 2015 en vraagt om de mails die klaagster aan haar heeft gestuurd na 13 februari 2015 en waar niet op gereageerd zou zijn en heeft zij nogmaals gevraagd om een reactie op het op 13 februari 2015 toegezonden concept echtscheidingsverzoek.

2.23    Per mail van 10 april 2015 heeft klaagster correspondentie tot 28 januari 2015 gestuurd en heeft zij gevraagd of het opstellen van een convenant inzake het bedrijf is inbegrepen in de prijs en heeft zij “antwoorden” gevraagd.

2.24    Per mail van 21 april 2015 heeft verweerster gereageerd dat het haar bevreemdt dat klaagster haar mail van 13 februari 2015 niet heeft ontvangen (op het bekende mailadres) en zij voegt haar mail van 13 februari 2015 nogmaals bij. Verder deelt zij mee dat het opstellen van een convenant – voor zover het werk voor klaagster betreft – onder de afwikkeling valt en stelt ten slotte dat klaagster over voldoende informatie beschikt om te kunnen beslissen. Verweerster verzoekt klaagster om een duidelijke en schriftelijke keuze.

2.25    Per mail van 22 april 2015 stelt klaagster dat zij alle mails aan verweerster heeft verstuurd en verzoekt zij om een “bloot” echtscheidingsverzoek per mail toe te sturen.

2.26    Op 28 april 2015 heeft verweerster aan klaagster gemaild dat deze niet heeft gereageerd op het op 13 februari en 21 april 2015 toegezonden “blote” echtscheidingsverzoek en dat klaagster geen mails, die na 28 januari 2015 zijn verzonden, heeft genoemd. Verweerster concludeert dat het onmogelijk is met klaagster te communiceren, dat zij overgaat tot sluiting van het dossier en dat zij klaagster adviseert een andere advocaat te zoeken aan wie verweerster het dossier zal overdragen. Daarbij deelt zij mee dat klaagster dan opnieuw een eigen bijdrage verschuldigd is.

2.27    Op 2 november 2015 heeft klaagster het kantoor van verweerster om een andere advocaat gevraagd om het ontstane geschil tussen haar en verweerster aan deze advocaat voor te leggen.

2.28    Verweerster heeft op 5 november 2015 aan klaagster per mail bericht dat zij de werkzaamheden voor klaagster niet meer wil oppakken.

2.29    Bij brief van 2 december 2015 heeft klaagster zich tot de deken gewend. Deze heeft haar brief aanvankelijk opgevat als verzoek om bemiddeling. Toen verweerster niet mee wilde werken aan de door klaagster gewenste indiening van een “bloot” echtscheidingsverzoek heeft de deken de brief verder als klacht behandeld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster de zaak van klaagster niet menselijk en niet professioneel heeft behandeld;

b)    verweerster zich ten onrechte uit de zaak heeft teruggetrokken en verdere rechtsbijstand heeft geweigerd.

Toelichting

3.2    Klaagster voelde zich in de echtscheidingsprocedure in een onmogelijke situatie gebracht doordat verweerster tijdens het proces voortdurend aangaf de “handdoek in de ring te willen gooien”. Klaagster en verweerster raakten regelmatig in conflict door de wijze waarop verweerster op klaagster reageerde. Verweerster stelde zich noch menselijk noch professioneel correct op. Verweerster maakte meer malen fouten waardoor opnieuw stukken moesten worden opgesteld. Dat kwam omdat verweerster niet goed luisterde. Ook liet verweerster zich beledigend en hatelijk tegen klaagster uit.

3.3    Verweerster weigerde vervolgens, toen klaagster en haar echtgenoot in goed overleg inhoudelijk de boedelscheiding geregeld hadden, een “bloot” echtscheidingsverzoek in te dienen. De echtscheidingsprocedure had met nog een enkel stuk van verweerster afgehandeld kunnen worden. Klaagster neemt het verweerster kwalijk dat zij hieraan niet heeft willen meewerken. Verweerster heeft zich ten onrechte uit de zaak teruggetrokken en heeft ten onrechte verdere rechtsbijstand geweigerd. Op het moment dat verweerster  verdere rechtsbijstand weigerde, hoefden er nog nauwelijks werkzaamheden te worden verricht en moest klaagster een andere advocaat inschakelen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft aangevoerd dat haar geen enkel verwijt treft in de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst van opdracht tussen klaagster en haar met betrekking tot de rechtsbijstand in de echtscheidingsprocedure. Verweerster meent dat de klachten ongegrond zijn. Klaagster heeft de verwijten jegens verweerster op geen enkele manier geconcretiseerd of onderbouwd door meer in detail te treden over de momenten waarop verweerster zich beledigend of hatelijk jegens klaagster zou hebben gedragen.

4.2    De echtscheidingsprocedure die zij voerde voor klaagster was niet bijzonder ingewikkeld. De zaak stagneerde doordat klaagster de nota van verweerster niet betaalde. Daarna stagneerde de zaak omdat klaagster tijd nodig had om over de echtscheiding en de gevolgen na te denken. Vervolgens ontstond er tussen klaagster en verweerster een vertrouwensbreuk, waardoor de zaak stil kwam te liggen. Op verzoek van klaagster heeft verweerster haar werkzaamheden daarna weer hervat. De communicatie met klaagster verliep moeizaam en belemmerde de voortgang van de zaak zozeer dat verweerster moest overgaan tot sluiting van het dossier. Verweerster is van mening dat zij veel heeft gedaan voor klaagster. Klaagster heeft slechts een deel van de eigen bijdrage betaald.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Beoordeeld moet worden of verweerster heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad stelt vast dat verweerster de in dit klachtonderdeel genoemde verwijten, zoals het gestelde niet menselijk en niet professioneel handelen, gemotiveerd heeft betwist. Zij heeft aangevoerd dat op 6 maart 2014 een eerste uitvoerig intakegesprek heeft plaatsgevonden met klaagster, waarbij de diverse aspecten, die met de echtscheiding samenhangen, zijn geïnventariseerd en besproken. Vervolgens is de zaak enigszins vertraagd doordat klaagster aanvankelijk de nota van verweerster niet betaalde en aangaf tijd nodig te hebben om voor zichzelf meer duidelijkheid te verkrijgen. Deze gang van zaken is door klaagster niet weersproken.

5.3    De raad overweegt voorts dat uit de onder 2.1 t/m 2.26 hiervoor genoemde gang van zaken en de daarin gemelde mail-/briefwisseling genoegzaam blijkt dat er frequent contact is geweest tussen klaagster en verweerster, waarbij verweerster uitleg heeft gegeven over de echtscheidingsprocedure en is ingegaan op vragen van klaagster. Zo blijkt dat verweerster voortvarend te werk is gegaan en op 5 mei 2014 een eerste concept echtscheidingsverzoek naar klaagster heeft gestuurd. Vervolgens blijkt er regelmatig contact te zijn geweest met klaagster over allerlei zaken die verband hielden met de echtscheiding en is er een aangepast concept echtscheidingsverzoek opgesteld. De raad is dan ook van oordeel dat uit de vastgestelde gang van zaken niet kan worden afgeleid dat verweerster niet professioneel heeft gehandeld en/of fouten heeft gemaakt.

5.4    Verder heeft klaagster gesteld dat verweerster haar hatelijk en beledigend heeft bejegend. Dat klaagster mogelijkerwijs op een gegeven moment blijk heeft gegeven van lichte ergernis, die is af te leiden uit onder meer de mail van 2 april 2015, waarin zij schrijft dat het haar bevreemdt dat klaagster haar mail van 13 februari 2015 niet heeft ontvangen en die van 28 april 2015, waarin zij schrijft dat klaagster weer niet reageert op een toegezonden concept, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, gelet op het feit dat verweerster kennelijk de indruk had dat klaagster steeds met dezelfde vragen kwam. Dit blijkt uit de mail van verweerster van 27 november 2014 aan klaagster waarin verweerster schrijft dat wederom is uitgelegd welke kosten er naar verwachting gepaard gaan met de echtscheidingsprocedure en dat klaagster nogmaals wil worden voorgelicht over de consequenties van de echtscheiding, waaronder die met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning. Verweerster merkt in die mail op dat dat reeds bij eerdere besprekingen uitvoerig aan de orde is geweest en ook in telefonisch overleg. Ook vragen die klaagster had gesteld in een mail van 25 oktober 2014 waren al eerder aan de orde geweest en wel in een mail van verweerster aan klaagster van 2 juli 2014. Zo heeft klaagster in een mail van 25 oktober 2014 gevraagd of er een nieuwe huwelijksakte moest worden opgevraagd. Op 30 juni 2014 had verweerster op dezelfde vraag al antwoord gegeven. Verweerster heeft per mail van 4 november 2014 geantwoord en verwezen naar de eerdere mail van 30 juni 2014. Klaagster, die na een jarenlang huwelijk een moeilijke periode doormaakte vanwege de echtscheiding, heeft de mails kennelijk als heel onprettig ervaren. De raad acht deze echter niet hatelijk, beledigend of onmenselijk. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Klaagster verwijt verweerster dat zij zich ten onrechte uit klaagsters zaak heeft teruggetrokken. De raad overweegt dat uit de mailwisseling tussen klaagster en verweerster blijkt dat klaagster zich op 25 november 2014 heeft beklaagd over het optreden van verweerster en zich niet netjes behandeld voelde. Verweerster heeft dat kennelijk opgevat als een gebrek aan vertrouwen in haar handelwijze en heeft meegedeeld dat zij in die omstandigheden klaagsters belangen niet langer kon behartigen. Desalniettemin laat zij zich, op verzoek van klaagster, overhalen voor klaagster te blijven werken. Vervolgens heeft klaagster zich in een mail van 1 april 2015 erover beklaagd dat verweerster niet reageert op mails van klaagster, waarvan verweerster aangeeft niet te weten om welke mails het gaat, waarna verweerster op 28 april 2015 opmerkt dat het onmogelijk is met klaagster te communiceren en meedeelt dat zij haar opdracht neerlegt wegens een vertrouwensbreuk. De raad is van oordeel dat verweerster gemotiveerd heeft aangegeven dat de vertrouwensband, die noodzakelijk is in de verhouding advocaat-cliënt, is komen te ontbreken en dat het haar vrijstond zich terug te trekken uit klaagsters zaak. Klaagster had op dat moment nog ruimschoots de gelegenheid een andere advocaat in ten schakelen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, R.J.F.M. de Kerf, M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door

mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting

van 9 januari 2017.

Griffier    Voorzitter