ECLI:NL:TADRARL:2017:1 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1007

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:1
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 16-1007
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van (voormalig) deken. Geen sprake van niet-ontvankelijkheid klager op grond van ne bis in idem-regel. Voorzitter oordeelt klacht kennelijk ongegrond omdat verweerder in de gegeven omstandigheden klager mocht weigeren om opnieuw op grond van art. 13 Aw een advocaat aan te wijzen.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 januari 2017

in de zaak 16-1007

naar aanleiding van de klacht van:

klager, in zijn hoedanigheid van (toenmalig) deken van de orde van advocaten in het arrondissement [    ]

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 27 oktober 2016 met kenmerk 43/16/2016 KNN025, door de raad ontvangen op 28 oktober 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is op 1 april 2014 in een civiele procedure door het gerechtshof [naam], locatie [plaats], veroordeeld tot betaling van een bedrag aan zijn wederpartij. Aan deze veroordeling lag onder meer ten grondslag een aantal verklaringen van getuigen.

1.2    Op 25 april 2015 is klager erachter gekomen dat één van deze getuigen onwaarheid zou hebben gesproken. De advocaat die klager in die civiele procedure bij heeft gestaan, heeft aan klager laten weten op grond daarvan geen mogelijkheid te zien voor een herroepingsprocedure met goed gevolg op grond van artikel 382 ev. van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) van het arrest van 1 april 2014.

1.3    Op 6 juli 2015 heeft klager zich daarop tot verweerder gewend met het verzoek om op grond van artikel 13 Advocatenwet (hierna: Aw) een advocaat aan te wijzen voor de herroepingsprocedure ex artikel 382 Rv van het arrest van 1 april 2014 en verweerder gewezen op spoed wegens de in artikel 383 Rv genoemde termijn. Bij e-mail van 7 juli 2015 heeft klager zijn verzoek nader toegelicht.

1.4    Bij brief van 7 juli 2015 heeft verweerder aan klager laten weten dat mocht blijken dat klager niet met zijn op 4 juni 2015 toegevoegde advocaat (mr. W)  tot overeenstemming kan komen over diens bijstand, klager eerst nog een aantal andere advocaten zal moeten benaderen om hem in de herroepingsprocedure bij te staan alvorens verweerder het verzoek ex 13 Aw in behandeling zal nemen.

1.5    Per e-mail van 15 juli 2015 heeft klager aan verweerder bericht dat een zevental door hem benaderde advocaten niet bereid zijn om hem bij te staan, onder meer wegens het ontbreken van slagingskans ervan,  en heeft klager verweerder erop geattendeerd dat de termijn van artikel 383 Rv zal verstrijken op 22 juli 2015.

1.6    Per e-mail van 16 juli 2015 aan klager - tevens verzonden naar na te noemen mr. G. - heeft verweerder mr. G. op grond van artikel 13 Aw aangewezen om klager te adviseren en hem eventueel verdere rechtshulp te verlenen. Daarbij heeft verweerder klager erop geattendeerd dat het mr. G. vrij staat om na bestudering van het dossier te besluiten om klager niet verder bij te staan, in geval hij geen gronden ziet voor de eventuele vorderingen dan wel geen overeenstemming met klager kan bereiken over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld.

1.7    Mr. G. heeft aan klager laten weten dat de door klager gewenste herroepingsprocedure weinig kans van slagen had en heeft zich niet bereid verklaard om voor klager op te treden. 

1.8    Naar aanleiding daarvan heeft klager per e-mail van 20 juli 2015 opnieuw aan verweerder het verzoek gedaan om alsnog een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet aan te wijzen.

1.9    Dit verzoek van klager heeft verweerder bij besluit van 23 juli 2015 wegens gegronde redenen afgewezen.

1.10    Het daartegen door klager op grond van artikel 13 lid 3 Aw ingediende beklag is op 23 november 2015 door het Hof van Discipline afgewezen.

1.11    Bij brief van 9 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    op 7 juli 2015 aan klager te laten weten dat hij eerst zelf een advocaat moest zoeken alvorens verweerder het verzoek van klager ex artikel 13 Advocatenwet in behandeling wilde nemen, terwijl verweerder dat, gelet op het bijna verstrijken van de termijn ex artikel 383 Rv, niet had mogen doen;

b)    in zijn e-mail van 16 juli 2015 de aangewezen mr. G. erop te wijzen dat het mr. G.  vrij stond om na bestudering van de zaak klager niet bij te staan in de herroepingsprocedure, wat mr. G. ook niet heeft gedaan, terwijl verweerder mr. G. op grond van artikel 13 lid 4 Aw had moeten wijzen op zijn verplichting om klager bij te staan;

c)    in te stemmen met de reden van mr. G. om de zaak van klager niet in behandeling te nemen;

d)    daarna niet alsnog terstond een advocaat aan te wijzen en deze advocaat op te dragen een herroepingsprocedure voor klager te starten.

2.2    Volgens klager heeft verweerder door zijn optreden gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager had behoren te betrachten. Daardoor is aan klager zijn recht op toegang tot de rechter  zoals neergelegd in artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM ontnomen en het beginsel van de equality of arms geschonden.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klacht op grond van de ne bis in idem-regel omdat over de klacht reeds door het Hof van Discipline is beslist in de beklagprocedure.

4.2    De voorzitter volgt verweerder hier niet in. Genoemde ne bis in idem-regel,  neergelegd in artikel 47b Advocatenwet, geldt immers alleen indien over dezelfde klacht al eerder een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. In de onderhavige kwestie heeft het Hof van Discipline in de beklagprocedure echter geen oordeel gegeven over het al dan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder, maar geoordeeld of verweerder het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet heeft mogen afwijzen. Gelet hierop kan klager in zijn klacht worden ontvangen.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a) tot en met d)

4.3    Gelet op de samenhang van deze onderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.

4.4    Uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline is dat het advocatentuchtrecht blijft gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

4.5    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken in het arrondissement Noord-Nederland. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder, zo blijkt uit de overgelegde correspondentie, na het eerste verzoek van klager om een advocaat ex artikel 13 Aw aan te wijzen voortvarend en adequaat aan het werk gegaan. Daarbij heeft verweerder de gronden waarop klager verzocht om aanwijzing van een advocaat zorgvuldig onderzocht, nadat hij klager eerst zelf had opgedragen - en qua tijd nog kon opdragen - om een advocaat bij hem in de buurt te zoeken. Anders dan klager stelt, mocht verweerder dat zo doen op grond van het bepaalde in artikel 13 Aw. Toen verweerder gebleken was dat klager niet tijdig een advocaat kon vinden, heeft hij mr. G. als advocaat aangewezen.

4.7    Mr. G. was daarna, als aangewezen advocaat van klager, in beginsel verplicht zijn diensten te verlenen aan klager. Gelet op zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat mag een advocaat op grond van artikel 3 lid 2 Aw echter geen zaak aannemen die hij ‘in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn’. Anders dan klager stelt, behoort het naar het oordeel van de voorzitter tot de taak van een deken om een advocaat daarop te wijzen, zoals verweerder ook heeft gedaan in zijn brief van 16 juli 2015 aan klager en mr. G.

4.8    Mr. G. mocht daarna besluiten om de zaak van klager niet op zich te nemen omdat hij weinig kansen op succes zag voor klager zag in de herroepingsprocedure. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat hij die beslissing van mr. G. als deken had te respecteren, nu die beoordeling deel uitmaakt van de dienstverlening door de aangewezen advocaat en slechts marginaal getoetst mag worden door de deken. Dat verweerder daarin op enigerlei wijze is tekortgeschoten is de voorzitter niet gebleken.

4.9    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder daarna het tweede verzoek van klager op 20 juli 2015 om een nieuwe advocaat aan te wijzen, afwijzen zoals hij heeft gedaan. Verweerder heeft gemotiveerd geconcludeerd waarom sprake was gegronde redenen in de zin van artikel 13 lid 2 Aw, namelijk dat de herroepingsprocedure van klager geen kans van slagen had. Daarin werd hij bevestigd, zo blijkt uit het dossier, door verschillende advocaten die ook negatief hebben geadviseerd over de kansen van klager.

4.10    Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder. De voorzitter zal de klacht in alle klachtonderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 10 januari 2017.

griffier                                                                         voorzitter