ECLI:NL:TADRAMS:2017:79 Raad van Discipline Amsterdam 17-124/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:79
Datum uitspraak: 27-03-2017
Datum publicatie: 03-04-2017
Zaaknummer(s): 17-124/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerder een valse verklaring heeft ingebracht of misbruik van recht heeft gemaakt. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 27 maart 2017

in de zaak 17-124/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 9 februari 2017 met kenmerk td/md/16-343, door de raad ontvangen op 13 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers hebben een geschil met de stichting Stichting AURO voor Openbaar Primair Onderwijs (hierna AURO). De kinderen van klagers waren sinds het schooljaar 2011/2012 leerlingen op één van de onder AURO vallende basisscholen.

1.2 Op 26 mei 2015 heeft AURO een schoolverbod voor onbepaalde tijd aan klaagster opgelegd, omdat zij die ochtend de klas van haar zoon had toegesproken nadat hij een maand thuis was gebleven als gevolg van pesterijen. Op 28 mei 2015 heeft AURO een contactverbod aan klagers opgelegd.

1.3 Bij e-mail van 4 juni 2015 heeft de (nieuwe) voorzitter van AURO, de heer P, klagers onder meer geschreven:

“Graag leg ik het volgende aan u voor. Vorige week hebben wij contact gehad met zowel u als uw advocaat (…) Ook heeft u gecommuniceerd met de directie van [de (voormalige) basisschool van de kinderen van klagers]. Al deze communicatie gaat over de situatie zoals die tussen de school en u ontstaan is. In onze beleving wordt in de communicatie regelmatig gewisseld tussen twee gedachtenlijnen. Graag horen wij welke lijn u wilt volgen.

(…)

In de tweede gedachtenlijn wordt de situatie gejuridiseerd. Hierin passen de brieven zoals wij die, kennelijk in uw opdracht, van [de advocaat van klagers] ontvingen. In deze lijn past het niet dat hangende een rechtszaak nadere gesprekken worden gevoerd. Ongeacht de uitkomst van een rechtsgang, zal nadien het herstel van het onderlinge vertrouwen een bijzonder lastige opgave zijn. Dit zal het onderwijs aan uw kinderen ernstig hinderen, zo niet onmogelijk maken. (…)

Ik zou het op prijs stellen als u de communicatie over deze zaak naar mij richt en de communicatie over deze zaak met de directie van de school stopt, zolang de behandeling van de klacht, dan wel het juridisch geschil loopt. Hierdoor ben ik instaat het overzicht te behouden en de verantwoordelijkheid voor de verdere afhandeling te nemen.”

1.4 Op 11 juni 2015 hebben klagers AURO in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland en intrekking met terugwerkende kracht van zowel het school- als het contactverbod gevorderd. AURO heeft beide verboden daags voor de zitting, die op 1 juli 2015 plaatsvond, ingetrokken. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder een verklaring van mevrouw Z, directrice van de (voormalige) basisschool van de kinderen van klagers, in het geding gebracht. Daarin staat, voor zover relevant:

“Op 26 mei kwam [de leraar van de zoon van klagers], nogal in paniek, melden dat [de zoon van klagers], na afwezigheid van enkele weken, weer terug kwam in de klas en dat zijn moeder de groep wilde toespreken. Ik was hierdoor onaangenaam verrast omdat mevrouw hierover niet op tijd heeft gecommuniceerd. (…)

Wanneer mw. in het gesprek direct had aangegeven dat zij een fout had gemaakt, dan hadden wij wellicht niet over hoeven gaan tot het instellen van een schoolverbod. De houding en reactie van mevrouw waren dusdanig dat ik tot de conclusie kwam dat een schoolverbod voor de korte termijn de enige garantie was dat mevrouw niet nogmaals de groep zou toespreken. Het was mijn intentie dat dit verbod betrekkelijk kort zou duren, namelijk tot het moment dat wij een goed gesprek hadden gevoerd over het handelen in de klas. In had goede hoop dat een dergelijke – verregaande – maatregel [klaagster] zou overtuigen van de ernst van de situatie.”

1.5 Bij vonnis van 10 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter de overgebleven vorderingen – intrekking met terugwerkende kracht van beide verboden – afgewezen.

1.6 Op 12 november 2015 zijn klagers een bodemprocedure tegen AURO begonnen bij de rechtbank Midden-Nederland. Hierin hebben zij een verklaring voor recht gevraagd dat het school- en contactverbod onrechtmatig was. In reactie hierop heeft verweerder zich namens AURO op de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland beroepen en gesteld dat de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is. De rechtbank Midden-Nederland heeft zich bij vonnis van 17 februari 2016 onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Amsterdam.

1.7 Op 11 mei 2016 heeft de rechtbank Amsterdam een verstekvonnis gewezen waarbij de vorderingen van klagers zijn toegewezen.

1.8 Op 7 juni 2016 hebben klagers en AURO een schikking getroffen, inhoudende dat AURO geen verzet zal instellen tegen het vonnis van 11 mei 2016 en dat klagers geen schadevergoeding zullen eisen.

1.9 Op 6 september 2016 zijn klagers opnieuw een bodemprocedure tegen AURO begonnen. Hierin vragen zij een verklaring voor recht dat AURO is tekortgeschoten in haar zorgplicht voor de zoon van klagers en dat de manier waarop AURO het dossier van de zoon van klagers heeft behandeld onrechtmatig is jegens klagers en jegens hun zoon. Deze procedure loopt nog.

1.10 Bij brief van 9 september 2016 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in de kort gedingprocedure een valse verklaring heeft ingebracht;

b) de onrechtmatigheid van de bedreiging van klagers door de heer P niet heeft onderkend en de strafrechtelijke grenzen aan de houding van AURO onvoldoende in de gaten heeft gehouden;

c) misbruik van procesrecht heeft gemaakt;

d) zijn cliënte actief heeft geadviseerd en bijgestaan om een volledige minachting van de rechterlijke macht ten toon te spreiden;

e) Gedragsregels 1, 3 en 5 heeft geschonden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden besproken.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klagers hebben dit klachtonderdeel aldus toegelicht dat verweerder voorafgaand aan de zitting in kort geding een verklaring van mevrouw Z in het geding heeft gebracht, terwijl hij wist of had moeten weten dat die verklaring onjuist was.

4.3 De voorzitter overweegt dat, zoals in 4.1 is overwogen, een advocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van het door zijn cliënt(e) verstrekte feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat indien een verklaring niet helemaal strookt met andere informatie in het dossier, dit nog niet betekent dat die verklaring onjuist is. Het is immers ook mogelijk dat die andere informatie niet (helemaal) klopt. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Anders dan klagers hebben aangevoerd leest de voorzitter in de e-mail van de heer P aan klagers van 4 juni 2016 (zie hiervoor, 1.3) geen bedreiging aan het adres van klagers. Dit klachtonderdeel mist aldus feitelijke grondslag en is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij misbruik van procesrecht heeft gemaakt doordat hij 1) zijn cliënte niet heeft geadviseerd de verboden met terugwerkende kracht in te trekken, 2) zijn cliënte heeft geadviseerd de verboden vlak voor het kort geding ‘ex nunc’ in te trekken, 3) in de bodemprocedure een bevoegdheidsincident heeft opgeworpen en 4) namens AURO niet is verschenen in de procedure voor de rechtbank Amsterdam.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat wat hij wel of niet aan zijn cliënte heeft geadviseerd vertrouwelijk is. Voor zover verweerder zijn cliënte heeft geadviseerd de verboden niet met terugwerkende kracht in te trekken, heeft hij dit in het belang van zijn cliënte gedaan en heeft hij daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerder heeft voorts terecht aangevoerd dat een beroep op de onbevoegdheid van de rechter en het niet verschijnen in een procedure wettelijke bevoegdheden zijn waarvan een gedaagde partij gebruik mag maken. Dat hiermee onevenredig nadeel aan klagers is toegebracht, is niet gebleken. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.7 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zijn cliënte actief heeft geadviseerd en bijgestaan om een volledige minachting van de rechterlijke macht ten toon te spreiden. Klagers hebben dit, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet onderbouwd. Dat verweerder, nadat hij op 6 juni 2016 bij de advocaat van klagers had geïnformeerd of klagers schadevergoeding zouden gaan vorderen, de advocaat van klagers op 7 juni 2016 heeft meegedeeld dat AURO het gedane schikkingsvoorstel accepteert, is daartoe onvoldoende. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.8 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij Gedragsregels 1, 3 en 5 heeft geschonden. Volgens klagers had verweerder, nu zijn cliënte er niet voor terugdeinsde het leven van een gezin te ontwrichten, elke medewerking daaraan moeten weigeren en de behandeling van de zaak moeten stopzetten. Voorts heeft verweerder elk schikkingsaanbod verworpen en met een berekend gebruik van het procesrecht het gezin van klagers geholpen te worden weggepest uit hun leefgemeenschap, aldus klagers.

4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Klagers hebben dit klachtonderdeel, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de stellingen van klagers. De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede dat er tussen klagers en de cliënte van verweerder uiteindelijk, op 7 juni 2016, een schikking is bereikt. De voorzitter vermag niet in te zien waarom verweerder alsnog in strijd met Gedragsregel 3 zou hebben gehandeld. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 maart 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2017

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl