ECLI:NL:TADRAMS:2017:78 Raad van Discipline Amsterdam 17-127/A/A 17-131/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:78
Datum uitspraak: 27-03-2017
Datum publicatie: 03-04-2017
Zaaknummer(s):
  • 17-127/A/A
  • 17-131/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaten wederpartijen. Niet gebleken dat verweerders onjuiste feiten hebben geponeerd en evenmin dat zij misbruik van recht hebben gemaakt. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 maart 2017

in de zaken 17-127/A/A en 17-131/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 februari 2017 met kenmerk 4016-0805, door de raad ontvangen op 13 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers zijn eigenaar van een perceel waarop een loonwerkbedrijf is gevestigd. Ook zijn zij eigenaar van het daar direct aangrenzende agrarische perceel.

1.2 Op 1 oktober 2013 hebben klagers een vooroverlegplan bij de gemeente ingediend voor het exploiteren van een camping en een bed and breakfast op het agrarisch perceel. Bij brief van 1 april 2014 heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat een camping op het perceel in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat hiervoor een omgevingsvergunning nodig is.

1.3 Op 22 december 2014 heeft de gemeente de aanvraag van klagers om een omgevingsvergunning afgewezen, omdat het gebruik van het agrarische perceel als camping volgens de gemeente in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Op 30 december 2014 hebben klagers opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd. Naar aanleiding van het bezwaar van klagers tegen de afwijzing van deze aanvraag, heeft de gemeente klagers bij brief van 21 april 2015, verzonden op 23 april 2015, meegedeeld dat het medegebruik van het agrarisch perceel als agrarische camping binnen het bestemmingsplan valt en dat zij de gronden dus mogen gebruiken voor de exploitatie van een agrarische camping met 14 plekken en dat daar geen omgevingsvergunning voor nodig is.

1.5 Klagers zijn vervolgens gestart met de exploitatie van een camping.

1.6 Verweerders staan een aantal omwonenden bij die van mening zijn dat de camping van klagers in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Het gaat daarbij om procedures met betrekking tot de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhaving van bestemmingsplanregels en om procedures met betrekking tot de (voorgenomen) herziening van het vigerende bestemmingsplan.

1.7 In mei 2016 heeft in een lokale krant een artikel over de camping gestaan, dat voor zover van belang luidt:

“Woede over legalisering

Het college van burgemeester en wethouders (…) heeft de gemeenteraad voorgesteld een illegale camping (…) te legaliseren. De reden is dat de gemeente in het verleden ervan heeft afgezien handhavend op te treden. De omwonenden voelen zich gedupeerd en doen een beroep op de gemeenteraad om het voorstel af te wijzen. De beoogde legalisering van de camping (…) moet volgens het college gebeuren bij het vaststellen van het bestemmingsplan (…) Tijdens de behandeling daarvan op 10 mei (…) erkende de verantwoordelijk wethouder (…) dat in het beleid voor kleinschalig kamperen is vastgelegd dat dit alleen maar mag als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Hij gaf toe dat de camping hier niet onder valt, omdat deze is begonnen door een andersoortige onderneming, namelijk een loonbedrijf. “Deze camping is er tussendoor geglipt”, aldus de wethouder.

Verkeerde weg

(…) “In plaats van te erkennen dat je in het verleden hebt zitten prutsen, zadel je de omgeving nu permanent met die camping op”. De bestuursrechtspecialist voegt daaraan toe dat het college zichzelf in een spagaat brengt, omdat het straks weliswaar niks meer kan doen tegen de tenten en caravans in het weiland, maar wel handhavend moet optreden tegen het gebruik van de bedrijfsgebouwen als sanitaire en recreatieve voorzieningen. “Juridisch blijft het voor campinggasten namelijk verboden naar de wc te gaan en te douchen. Dit heeft dus allemaal niets meer met een goede ruimtelijke ordening te maken. Bovendien loont het hier kennelijk om als bedrijf gewoon maar illegaal aan de gang te gaan,” aldus [verweerder sub 2].”

1.8 Het krantenartikel is later gerectificeerd, omdat er volgens de krant geen sprake blijkt te zijn van een illegale camping en ook is verzuimd wederhoor te plegen.

1.9 Bij besluit van 20 juni 2016 heeft de gemeente aan klagers een viertal lasten onder dwangsom opgelegd wegens, kort gezegd, bouwen zonder omgevingsvergunning, aanlegactiviteiten zonder omgevingsvergunning en strijdig gebruik van gronden en bouwwerken. Klagers hebben vervolgens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 29 september 2016 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit van 20 juni 2016 naar verwachting in stand zal blijven en het verzoek van klagers tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

1.10 Bij brief van 19 november 2016 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) feiten hebben geponeerd waarvan zij wisten althans redelijkerwijs konden weten dat die onjuist waren;

b) namens hun cliënten verschillende bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures aanhangig hebben gemaakt, met het kennelijke doel klagers zodanig op kosten te jagen dat zij met de exploitatie van de camping zouden stoppen.

3 VERWEER

3.1 Verweerders menen dat de klacht ongegrond is en voeren daartoe – samengevat – het volgende aan.

3.2 De gemeente had zich aanvankelijk – terecht – op het standpunt gesteld dat een camping op het perceel van klagers volgens het planologische regime ter plaatse niet is toegestaan, maar heeft (vooralsnog) ten dele geweigerd handhavend op te treden, ook al heeft de verantwoordelijk wethouder erkend dat de camping van klagers “er tussendoor is geglipt”, nu in het beleid voor kleinschalig kamperen is vastgesteld dat dit alleen maar mag als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Klagers hebben helemaal geen agrarisch bedrijf, maar een loonbedrijf. Het enkele feit dat de gemeente in een brief aan klagers – ten onrechte – heeft meegedeeld dat de desbetreffende gronden (ten dele) voor een agrarische camping gebruikt mogen worden, betekent niet dat de camping (toch) legaal is. In verband met de – toen nog aanstaande – behandeling van het tot (gedeeltelijke) legalisering strekkende (ontwerp)bestemmingsplan, heeft verweerder sub 2 de lokale media geïnformeerd over de ontwikkelingen en het standpunt van zijn cliënten.

3.3 Het aantal activiteiten dat naar het oordeel van de cliënten van verweerders op het agrarisch perceel van klagers illegaal plaatsvindt is groot; keer op keer worden nieuwe activiteiten ondernomen die ter plaatse niet zijn toegestaan. Om die reden hebben de cliënten van verweerders zich genoodzaakt gezien geregeld – via verweerders – met de gemeente te communiceren. Omdat de gemeente echter draait en daarenboven slechts voor een deel onderkent dat in strijd met de regels wordt gehandeld, is ook een civiele procedure aanhangig gemaakt. Bovendien is opgekomen tegen het tot (gedeeltelijke) legalisering van de camping strekkende bestemmingplan. Het doel van dit alles is dat de gemeente dan wel de burgerlijke rechter klagers dwingt haar bedrijfsactiviteiten uit te voeren binnen de geldende overheidsregels en dat het door de gemeenteraad in strijd met het recht vastgestelde bestemmingsplan wordt vernietigd, aldus verweerders.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen;  de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.2 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Klagers verwijten verweerders in dit klachtonderdeel dat zij feiten hebben geponeerd waarvan zij wisten dat die onjuist waren. Het gaat daarbij om de uitlatingen van verweerder sub 2 tegenover een lokale krant en om een door verweerders namens hun cliënten op 20 januari 2016 ingediende zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan en een brief van verweerders naar aanleiding van de Nota van beantwoording vastgelegde zienswijze van 9 mei 2016.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Klagers en de cliënten van verweerders hebben een geschil over de door klagers op hun perceel geëxploiteerde camping; volgens de cliënten van verweerders is de camping van klagers in strijd met het (destijds) vigerende bestemmingsplan, hetgeen klagers betwisten. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover een inhoudelijk oordeel te geven, dat is voorbehouden aan de bestuursrechter en aan de civiele rechter.

4.5 Het is de taak van verweerders om het standpunt van hun cliënten uiteen te zetten. Dat daarbij feiten zijn gesteld waarvan zij wisten dat deze niet juist waren, is niet gebleken. Klagers hebben dit voor wat betreft de door verweerders op 20 januari 2016 ingediende zienswijze en de brief van verweerders van 9 mei 2016 ook niet geconcretiseerd. Door in de media de camping als “illegaal” te bestempelen geven verweerders slechts het – kort samengevatte – standpunt van hun cliënten weer. Dit is, gelet op de omstandigheden van het geval en de uitspraak van de voorzieningenrechter (zie hiervoor, 1.9), voorts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Het verwijt dat klagers verweerders in dit klachtonderdeel maken is dat zij verschillende procedures aanhangig hebben gemaakt, met het kennelijke doel klagers zodanig op kosten te jagen dat zij met de exploitatie van de camping zouden stoppen. Klagers verwijten verweerders daarnaast dat zij een civiele procedure jegens klagers aanhangig hebben gemaakt in de periode dat klagers nog in onderhandeling waren met de gemeente.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten dat vrijwel alle door verweerders aanhangig gemaakte procedures bestuursrechtelijk zijn en dus gericht tegen de gemeente en niet tegen klagers, hebben verweerders de verschillende procedures aanhangig gemaakt in het belang van hun cliënten. Dat verweerders onnodige procedures aanhangig hebben gemaakt en klagers daardoor onnodig op kosten hebben gejaagd, is niet gebleken. Verweerders hebben voorts toegelicht waarom zij tevens een civiele procedure jegens klagers aanhangig hebben gemaakt. In de gegeven omstandigheden is dat begrijpelijk en kan verweerders daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 maart 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2017 

verzonden aan:

- klagers

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerders en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl