ECLI:NL:TADRAMS:2017:77 Raad van Discipline Amsterdam 16-511/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:77
Datum uitspraak: 27-03-2017
Datum publicatie: 03-04-2017
Zaaknummer(s): 16-511/A/NH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen de voorzittersbeslissing. Het verzet is ongegrond. De beslissing van de voorzitter is niet in strijd met art. 6 EVRM en is niet op enige andere grond nietig (aangevoerd was o.m. dat de beslissing in strijd met de wet en de openbare orde was, dat de beslissing onwaarheden bevatte en dat de motivering ondeugdelijk was). De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf gehanteerd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 27 maart 2017

in de zaak 16-511/A/NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 25 november 2016 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 maart 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 20 oktober 2016 met kenmerk il/np/16-185, door de raad ontvangen op 28 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 25 november 2016 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 25 november 2016 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 27 december 2016, door de raad ontvangen op 29 december 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 27 december 2016

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

3.1 Primair standpunt

3.2 De in artikel 46j Advocatenwet (Adw) bepaalde termijn van 30 dagen voor het indienen van een verzetschrift is in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), temeer daar niet volstaan kan worden met indiening van een pro forma verzetschrift binnen die termijn (art. 46h Adw), waarna de gronden in een later stadium nader  kunnen worden aangevuld. Verzocht wordt de artikelen 46 j en 46h Adw wegens strijd met artikel 6 EVRM buiten toepassing te verklaren.

3.3 Subsidiair standpunt

a. De voorzittersbeslissing is nietig, omdat:

1.  de voorzitter stelselmatig en welbewust in strijd met de wet heeft gehandeld,

2. in de beslissing een onwaarheid staat,

3. de voorzitter partijdig is,

4. de motivering van de beslissing ondeugdelijk is,

5. de voorzitter zich schuldig maakt aan misbruik van gezag,

6. de beslissing in strijd is met de openbare orde of goede zeden.

b. De voorzittersbeslissing is in strijd met artikel 6 EVRM omdat de klacht zonder vooronderzoek is teruggestuurd naar de deken. Dat levert een ongeoorloofde beperking op van het recht op toegang tot de rechter. De beslissing is ook strijdig met voormeld artikel door zonder vooronderzoek op de klacht te beslissen.

c. Voor zover er vooronderzoek heeft plaats gevonden door het terugsturen van de klacht naar de deken, had de voorzitter geen beslissing mogen nemen op het gedane dekenonderzoek.

d. Voor zover er vooronderzoek heeft plaatsgevonden had de voorzitter niet de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland mogen aanwijzen.

3.4 Overige verzetgronden

e. De voorzitter heeft op grond van een onjuiste vaststelling van feiten beslist, zodat de uitspraak de juiste feitelijke grondslag ontbeert.

f.  De voorzitter heeft niet geoordeeld over de werkelijke klachtonderdelen en heeft onvoldoende onderzoek verricht naar alle klachtonderdelen en niet, althans onvoldoende gemotiveerd, beslist op alle klachtonderdelen en dus een uitspraak gedaan die niet juist kan zijn en bovendien in strijd is met art.8:69 althans 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb).

g.  De beslissing om de klacht kennelijk ongegrond te verklaren kan niet juist zijn, waarbij onder meer wordt verwezen naar hetgeen hiervoor bij de “overige verzetgronden” is aangevoerd.

4 BEOORDELING

4.1 Ten aanzien van het primaire standpunt:

4.2 Het primaire standpunt van klaagster is, zo begrijpt de raad, dat de beslissing nietig is wegens strijd met artikel 6 EVRM omdat de artikelen 46h en 46j Adw geen garantie bieden op een eerlijk proces; er is geen wettelijke terughoudendheid bij het beoordelen of een klacht kennelijk ongegrond is en er is onvoldoende tijd om een gemotiveerd verzetschrift in te dienen; aldus stelt zij dat er geen garantie is op een eerlijk proces. Zij verwijst voor de onderbouwing van haar standpunt naar de (wetsgeschiedenis op de) artt. 8:54 en 8:55 van de Awb

4.3 Dat primaire standpunt volgt de raad niet. Naar het oordeel van de raad bieden de artikelen 46j en 46h Adw een voldoende bij de wet voorziene grondslag zoals bedoeld in artikel 6 EVRM om invulling te geven aan een eerlijk proces en de toegang tot een (tucht)rechter te waarborgen. Voor de onderbouwing van haar standpunt dat de artikelen 46h en 46j Adw strijdig zijn met artikel 6 EVRM verwijst klaagster naar de artikelen 8:54 en 8:55 van de Awb waar een verzet-termijn van 6 weken is bepaald, in tegenstelling tot een verzet-termijn van 30 dagen in de Adw. Zonder nadere toelichting of onderbouwing die ontbreekt, vermag de raad niet in te zien dat het enkele feit dat er in de Adw sprake is van een van de Awb afwijkende termijn om verzet in te stellen, strijd zou opleveren met artikel 6 EVRM. Overigens is niet gebleken dat klaagster bij haar verzet in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Van schending van artikel 6 EVRM is dan ook geen sprake.

4.4 Ten aanzien van het subsidiaire standpunt

  Ad a (1), c en d: vooronderzoek

4.5 De raad ziet aanleiding de gronden a (1) c en d gezamenlijk te behandelen. Deze hebben, kort samengevat, betrekking op de stelling dat de voorzitter heeft geweigerd een vooronderzoek in te stellen en voor zover zij wel een vooronderzoek heeft gelast door de klacht terug te sturen naar de deken had zij de deken niet mogen aanwijzen en zich niet mogen baseren op het gedane onderzoek.

4.6 De raad stelt voorop dat artikel 46c lid 2 Adw bepaalt dat de deken de klacht onmiddellijk ter kennis van de raad brengt als de klager daarom verzoekt, onverminderd het bepaalde bij in het derde lid. In lid 3 van artikel 46c Adw staat dat de deken een onderzoek instelt naar bij hem/haar ingediende klachten. In de onderhavige klachtzaak heeft de deken aanvankelijk geen onderzoek ingesteld maar is de klacht op verzoek van klaagster direct doorgezonden naar de raad, hetgeen niet in strijd is met enige wettelijke bepaling. Vervolgens heeft de raad, hetgeen hem vrijstaat, de klachtzaak teruggestuurd naar de deken voor nader onderzoek ex artikel 46c lid 3 Adw. Anders dan klaagster veronderstelt, was van een vooronderzoek ex artikel 46l Adw  dan ook geen sprake. Een weigering was ook niet aan de orde. Daarbij wijst de raad er op dat hij niet verplicht is een vooronderzoek te gelasten. De raad heeft daarin een eigen beoordelingsvrijheid. Ter zake van het door de deken uitgevoerde onderzoek is de raad van oordeel dat de deken vrij is in de wijze waarop hij/zij het onderzoek inricht. Niet gebleken is dat het onderzoek niet juist is uitgevoerd. De voorzitter mocht zich bij haar beslissing dan ook baseren op het uitgevoerde dekenonderzoek in de zin van artikel 46c lid 3 Adw. De raad komt tot de conclusie dat de voorzitter  op juiste gronden een voorzittersbeslissing heeft gegeven. De verzetgronden a (1), c en d zijn ongegrond. 

4.7 De overige onder 3.3 a weergegeven gronden van verzet zijn onvoldoende onderbouwd en kunnen, voor zover zij voortborduren op de gronden c en d, evenmin slagen.

Ad b)

4.8 De raad stelt vast dat de klacht is onderzocht door de deken en dat vervolgens de voorzitter een voorzittersbeslissing heeft gegeven, waartoe zij op grond van artikel 46j Adw bevoegd is. Van een beperking van toegang tot de rechter is de raad dan ook niet gebleken. Nu daarbij een vooronderzoek in de zin van artikel 46l Adw niet verplicht is en de voorzitter kennelijk geen aanleiding heeft gezien, om naast het dekenonderzoek nog een vooronderzoek in te stellen, is van  strijd met artikel 6 EVRM  geen sprake. Ook deze grond slaagt dus niet.

Ten aanzien van de overige verzetgronden

4.9 Ten aanzien van de onder 3.4 e t/m g genoemde gronden is de raad van  oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 

4.10 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot en J.M. van de Laar, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2017 verzonden.