ECLI:NL:TADRAMS:2017:74 Raad van Discipline Amsterdam 16-570/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:74
Datum uitspraak: 27-03-2017
Datum publicatie: 03-04-2017
Zaaknummer(s): 16-570/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegrond verzet. Klacht deels niet ontvankelijk vanwege tijdsverloop en deels ongegrond. Niet is komen vast te staan dat klaagster niet had begrepen wat het risico van niet schikken was.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 27 maart 2017

in de zaak 16-570/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 februari 2016 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 juni 2016 met kenmerk 4016-0079, door de raad ontvangen op 17 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 5 juli 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze betrekking heeft op de periode voor 8 februari 2013 en voor het overige de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 5 juli 2016 is verzonden aan klaagsters.

1.4 Bij brief van 22 juli 2016, door de raad ontvangen op 1 augustus 2016, hebben klaagsters verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2016 in aanwezigheid van klaagster sub 1. Verweerster heeft de raad voorafgaand aan de zitting bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 Bij beslissing van 21 november 2016 heeft de raad het verzet gegrond verklaard, bepaald dat een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling van de klacht zal worden vastgesteld en iedere verdere beslissing aangehouden. De beslissing is op 21 november 2016 verzonden aan klaagsters.

1.7 Op 30 januari 2017 heeft de mondelinge behandeling van de klacht plaatsgehad. Klaagster sub 1 is verschenen, verweerster heeft bij brief van 29 januari 2017 schriftelijk gereageerd en laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Klaagster sub 1 heeft bij brief van 8 februari 2017 gereageerd op de reactie van verweerster.

1.8 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 juli 2017. De raad heeft voorts kennisgenomen van de beslissing van de raad van 21 november 2016 en van het proces-verbaal van de zitting van 10 oktober 2016, hetgeen ter zitting op 30 januari 2017 ter sprake is gekomen en van de hiervoor genoemde brieven van 29 januari 2017 en 8 februari 2017.

2 FEITEN

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Er zijn nadere feiten rondom de schikkingsonderhandelingen in maart 2013 vast komen te staan die in het hiernavolgende worden weergegeven.

2.2 Klaagster sub 1 en haar wederpartij (hierna ook 'de man'), beiden bijgestaan door advocaten, hebben onderhandeld over de financiële bijdrage van de man aan het levensonderhoud van klaagsters sub 2 en 3, de dochters van klaagster sub 1 en de man. De bijdrage per kind per maand bedraagt op basis van het convenant en de echtscheidingsbeschikking EUR 306. Klaagster sub 1 heeft de rechtbank (onder meer) verzocht een hogere bijdrage vast te stellen.

2.3 Op 9 januari 2013 heeft verweerster aan klaagster sub 1 een conceptbrief aan de rechtbank voorgelegd waarin zij namens klaagsters instemt met een bijdrage per kind per maand van EUR 430 per maand. In de begeleidende email (21:14 uur) schrijft verweerster het volgende: 'Ik attendeer u erop dat de rechter geen goede indruk van de man en zijn advocaat heeft gekregen tijdens de zitting en ook niet in de schriftelijke overlegging van stukken. U heeft zich goed en redelijk gepresenteerd evenals onze ingediende stukken en reacties. Het feit dat u verzocht heeft om EUR 500,00 alimentatie en dat u instemt met EUR 430,00 geeft een positief signaal af naar de rechter, u komt dan redelijk over'. Er is geen overeenstemming tot stand gekomen en de rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald op 25 maart 2013.

2.4 Op 12 maart 2013 heeft de man aangeboden om met ingang van 1 april 2013 EUR 400 per maand per kind te gaan betalen. Dit voorstel was geldig tot 13 maart 2013, 18:00 uur. Verweerster heeft dit voorstel op 12 maart 2013 per e-mail (18:56 uur) aan klaagster sub 1 doorgestuurd. Klaagster sub 1 heeft hierop dezelfde avond (21:19 uur) per e-mail gereageerd met, onder meer, de volgende tekst: 'Ik ga NIET akkoord het met voorstel van de heer [naam]. Mijn voorstel is 435 euro per kind met terug werkende kracht van af september 2012.plus elk jaar indexering (…) Als hij niet akkoord gaat wil ik de zitting door laten gaan en wil ik gewoon 470 per kind per maand.'

2.5 Verweerster heeft naar aanleiding hiervan een conceptreactie aan de advocaat van de man opgesteld en op 13 maart 2013 (15:36 uur) aan klaagster sub 1 ter goedkeuring voorgelegd.

2.6 Klaagster sub 1 vraagt om 15:51 uur per e-mail: 'Heeft u mijn voorstel al aan de advocaat van de heer [naam] gestuurd? Graag bevestigen.'

2.7 Verweerster reageert per e-mail om 15:50 uur: 'Nee, niet verzonden want ik wacht op uw akkoord.'

2.8 Klaagster sub 1 antwoordt om 16:09 uur: 'Ik ga niet mee akkoord dat heb ik gezegd in mijn mail en ik heb nieuw voorstel gedaan. Ik zou graag dat u mijn voorstel aan de advocaat van de andere partij sturen.'

2.9 Verweerster reageert om 16:08 uur: 'Ik heb u een concept fax als bijlage gestuurd en daar wil ik graag uw akkoord voor'.

2.10 Klaagster sub 1 gaat akkoord en verweerster verstuurt het tegenvoorstel om 16:54 uur aan de wederpartij die vrijwel per ommegaande het tegenvoorstel terug stuurt met een handgeschreven 'nee'.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) stukken te laat heeft ingediend bij de rechtbank;

b) klaagster sub 1 onjuist heeft voorgelicht;

c) klaagster sub 2 niet goed heeft geadviseerd en geen tijd heeft gehad voor de zaak van klaagster sub 1.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht ziet op de gehele periode dat verweerster klaagsters heeft bijgestaan, dat wil zeggen vanaf juli 2012 tot eind maart 2013. Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerster voor 8 februari 2013 (drie jaar voordat de klacht is ingediend), is de klacht met inachtneming van artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Klaagster sub 1 heeft weliswaar gesteld dat zij in verband met ziekte en het genezingsproces niet eerder bij de deken kon klagen, maar dit argument gaat niet op. Uit het klachtdossier blijkt dat zij begin 2013 genezen was, waarna zij ook intern bij verweerster heeft geklaagd. Met betrekking tot handelen of nalaten na dat moment is de klacht ontvankelijk en zal hierna worden geoordeeld over de gegrondheid van de klacht.

Klachtonderdeel a)

5.2 In klachtonderdeel a) beklagen klaagsters zich erover dat verweerster stukken niet of te laat heeft ingediend bij de rechtbank. Ter onderbouwing van de klacht hebben klaagsters gewezen op de brief van de rechtbank van 1 maart 2013 waarin wordt opgesomd welke stukken in de procedure moeten worden ingebracht. Klaagsters verwijten verweerster naar aanleiding van die brief geen nadere stukken te hebben ingediend. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij naar aanleiding van de brief van 1 maart 2013 contact heeft opgenomen met de rechtbank en dat de rechtbank haar heeft laten weten dat sprake was van een standaardbrief en dat alle benodigde stukken inmiddels al waren ingediend zodat het niet nodig was nog nadere stukken in te dienen. De rechtbank heeft in de beschikking van 5 juni 2013 overwogen dat 'de vrouw voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die een herbeoordeling van de door de man te betalen kinderbijdrage rechtvaardigen'. In het licht van deze overweging en de onweersproken stelling van verweerster hebben klaagsters onvoldoende toegelicht welke specifieke stukken verweerster namens hen in het geding had moeten brengen. Bij gebrek aan feitelijke grondslag is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel b) en c)

5.3 Beide klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat verweerster klaagster sub 1 onvoldoende heeft geadviseerd over de afweging tussen het al dan niet accepteren van een schikkingsvoorstel en doorprocederen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De klacht ziet met name op de schikkingsonderhandelingen voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank van 25 maart 2013. Klaagster sub 1 is van mening dat verweerster haar had moeten adviseren om het voorstel van de man (EUR 400 per kind per maand) aan te nemen terwijl verweerster in de visie van klaagster sub 1 juist had geadviseerd het aanbod niet aan te nemen. Klaagster sub 1 wijst daartoe op het e-mailbericht van 9 januari 2013 (zie 2.3) waarin verweerster - samengevat - stelt dat klaagster sub 1 een goede indruk bij de rechtbank heeft gemaakt en de man niet. Klaagster sub 1 klaagt er voorts over dat verweerster haar zou hebben geadviseerd de kinderen niet mee te nemen naar zitting, terwijl de advocaat die zij later heeft ingeschakeld juist van oordeel was dat dat wel aan te raden was geweest.

5.4 De raad brengt in herinnering dat bij het beoordelen van de kwaliteit van de dienstverlening rekening gehouden moet worden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.  Met het oog op de professionele standaard dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend.

5.5 Het advies om geen kinderen mee te nemen naar de zitting voldoet in deze zaak aan de hierboven weergegeven maatstaf. Dat een andere advocaat wellicht een andere afweging zou hebben gemaakt, maakt niet dat verweerster hier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6 Over de advisering omtrent de schikkingsonderhandelingen op 12 en 13 maart 2013 oordeelt de raad als volgt. Zo in het e-mailbericht van 9 januari 2013 al een advies gelezen kan worden, kan dit gelet op de datum van het bericht geen betrekking hebben op het voorstel dat namens de man op 12 maart 2013 is gedaan. De raad stelt verder vast dat de discussie tussen klaagster sub 1 en de man over de maandelijkse bijdrage voor klaagsters sub 2 en 3 al langer speelde. Verweerster kende het stellige standpunt van klaagster sub 1. Klaagster sub 1 wist op 12/13 maart 2013 van de uiterst korte termijn waarop moest worden gereageerd en wist dus ook dat zij eventuele vragen of twijfels direct kenbaar moest maken. Uit niets is echter gebleken dat zij die had. Integendeel, uit de e-mailwisseling zoals weergegeven onder 2.4 t/m 2.9 blijkt dat klaagster sub 1 definitief niet bereid was het voorstel van de man te aanvaarden. Voor klaagster sub 1 moet duidelijk geweest zijn dat verder procederen tot gevolg kon hebben dat zij die procedure zou verliezen.

5.7 Met betrekking tot de e-mailwisseling zoals die is overgelegd door verweerster heeft klaagster sub 1 nog gesuggereerd dat de tijdsaanduidingen een indicatie zijn dat de mails niet daadwerkelijk in die volgorde zijn gewisseld. Verweerster antwoordt twee keer een minuut eerder dan zij de vorige mail heeft ontvangen. De raad is van oordeel dat de e-mailwisseling een dermate logisch vraag- en antwoordpatroon laat zien dat er geen enkele aanleiding is aan de echtheid te twijfelen. De zeer geringe tijdsverspringing kan eenvoudig worden verklaard aan de hand van de tijdsinstellingen van de respectieve apparaten waarmee wordt gemaild.

5.8 De raad is van oordeel dat gelet op alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden aan verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij klaagster sub 1 niet uitgebreider dan wel positief heeft geadviseerd over het voorstel van de wederpartij. Dat verweerster de grenzen van het tuchtrecht niet heeft overschreden laat onverlet dat zij er beter aan had gedaan uitgebreider schriftelijk te adviseren over het voorstel en de consequenties van het afwijzen van dat voorstel, ook al zou dit het besluit van klaagster sub 1, gelet op haar stellige standpunten, niet tot een ander besluit hebben geleid.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover de klacht ziet op de periode voor 8 februari 2013;

-  verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M de Waal, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27  maart 2017 verzonden.