ECLI:NL:TADRAMS:2017:52 Raad van Discipline Amsterdam 17-159/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:52 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2017 |
Datum publicatie: | 21-03-2017 |
Zaaknummer(s): | 17-159/A/A |
Onderwerp: | Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet |
Beslissingen: | Onvoorwaardelijke schorsing |
Inhoudsindicatie: | Uitwerking kop-staart-beslissing. Schorsing ex art 60b. Vervolgzaak na schorsing ogv 60ab lid 2 voor duur hechtenis. |
Beslissing (uitwerking kop-staart) van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 maart 2017
in de zaak 17-159/A/A
naar aanleiding van het verzoek van 3 maart 2017 van:
de heer , in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam,
deken
tegen:
advocaat te Amsterdam,
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij beslissing van 2 maart 2017 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) naar aanleiding van een verzoek van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 februari 2017 verweerder geschorst op de voet van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat voor de duur van zijn vrijheidsbeneming, en iedere verdere beslissing aangehouden. De deken is daarbij door de raad tot 9 maart 2017 in de gelegenheid gesteld om de raad te informeren of hij voortzetting van de behandeling van het schorsingsverzoek voor onbepaalde tijd wenst en zo ja, op welke termijn.
1.2 Bij brief, met bijlagen, van vrijdag 3 maart 2017, met kenmerk 4017-0137, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft de deken verzocht om voortzetting van de behandeling en zijn verzoek uitgebreid. De griffie heeft verweerder per mail van 3 maart 2017, 10:18 uur, gericht aan zijn toenmalige gemachtigde mr. [X], advocaat te Den Haag, voorlopig opgeroepen voor een nieuwe zitting op maandag 6 maart 2017 om 11:30 uur. Bij mail van 3 maart 2017, 11:02 uur, heeft de gemachtigde geantwoord dat hij op die zitting aanwezig zal zijn en heeft hij de raad verzocht om voor het vervoer van verweerder uit de PI Vught naar de zitting van de raad te zorgen. In de middag van 3 maart 2017 heeft de griffie de definitieve oproep en het dossier per mail (15:24 uur) en per aangetekende post aan de gemachtigde gezonden.
1.3 Het tweede dekenverzoek, bedoeld onder 1.2, is mondeling met gesloten deuren behandeld ter zitting van de raad van 6 maart 2017 in aanwezigheid van verweerder en de deken. Verweerder werd aanvankelijk bijgestaan door mr. [X], advocaat te Den Haag, maar deze heeft zijn bijstand aan het begin van de zitting neergelegd en de zittingszaal verlaten. De deken werd vergezeld door mr. [Y], stafmedewerker van de deken.
1.4 Verweerder heeft verzocht om aanhouding van de zaak op de grond dat hij bijgestaan wil worden door een advocaat en dat hij zelf de zaak niet of nauwelijks heeft kunnen voorbereiden. Daarbij heeft hij aangevoerd, dat de zitting op zeer korte termijn is gepland en dat hij in voorlopige hechtenis met beperkingen zit.
1.5 Na een korte schorsing van de zitting heeft de raad het verzoek om aanhouding afgewezen voor zover het het schorsingsverzoek ex artikel 60b Advocatenwet betreft en voor het overige toegewezen. De raad heeft deze beslissing ter zitting als volgt gemotiveerd. De raad onderkent dat verweerder de zitting niet optimaal heeft kunnen voorbereiden. Bij aanhouding van de behandeling van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet heeft verweerder echter onvoldoende belang, omdat 1) hij tijdens zijn detentie zijn praktijk niet kan uitoefenen nu gedurende de detentie de door de raad opgelegde schorsing ex artikel 60ab lid 2 Advocatenwet geldt, en 2) hij, mocht hij vrijkomen, om opheffing van de schorsing kan verzoeken op grond van artikel 60b lid 7 Advocatenwet.
1.6 Het verzoek tot schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet is vervolgens inhoudelijk aan de orde gesteld. Verweerder heeft – kort gezegd – verklaard dat hij het niet eens is met alles wat hem in de stukken wordt verweten, maar dat hij zich aan het oordeel van de raad refereert.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van het dossier in de zaak die tot genoemde beslissing van 2 maart 2017 heeft geleid (het eerste dekenverzoek) en van de in 1.2 bedoelde brief en van de bij die brief gevoegde stukken.
1.8 Uit die stukken blijkt dat verweerder mogelijk op korte termijn vrijkomt, waarmee dan automatisch de door de raad op grond van artikel 60ab lid 2 opgelegde schorsing eindigt. In verband met de daaruit voortvloeiende spoedeisendheid van de zaak heeft de raad op 6 maart 2017 beslist op het 60b-verzoek in de vorm van een zogenaamde kop-staart-beslissing, waarbij de uitwerking is voorzien op maandag 20 maart 2017. Het onderstaande bevat die uitwerking.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het verzoek van de deken tot schorsing van verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Een lid van de raad van toezicht (inmiddels kortweg “raad” geheten ) van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam heeft, vergezeld door een stafmedewerker, op 4 augustus 2014 een kantoorbezoek gebracht aan verweerder op zijn formele kantooradres in Amsterdam.
2.2 Het verslag van dit bezoek vermeldt tekortkomingen met betrekking tot de financiën, de administratie van de praktijk en de kwaliteit van de dienstverlening. Het verslag besluit met de ‘aanbevelingen’:
- dat verweerder aan de deken moet overleggen: de jaarstukken 2012 en 2013, de afschriften 2012 tot en met 2014 van de derdengeldrekening, een bepaalde brief over overboeking van derdengelden aan verweerder zelf, alsmede een standaardopdrachtbevestiging,
- dat hij een kantoorhandboek moet opstellen en tonen,
- dat dossiers moeten worden genummerd, en
- dat hij de aansprakelijkstelling door een bepaalde cliënt/klager zo spoedig mogelijk aan zijn verzekeraar moet melden.
2.3 Toen verweerder deze afspraken ondanks herhaald verzoek niet nakwam heeft de deken op 18 november 2014 een dekenbezwaar ingediend bij de raad.
2.4 De raad heeft het bezwaar op 2 februari 2015 (zaaknr. 14-310A) gegrond verklaard en aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ingevolge de beslissing van het Hof van Discipline van 20 maart 2015, nr. 7447, is deze beslissing onherroepelijk.
2.5 De deken heeft in de periode 16 januari 2015 tot en met 7 december 2016 veelvuldig schriftelijk en mondeling contact gehad met verweerder over door de deken opgevraagde informatie over de praktijkvoering, zoals jaarstukken, en over de wensen van de deken tot verbetering. De door de deken overgelegde correspondentie bevat diverse rappellen van de deken en uitstelverzoeken van verweerder.
2.6 In januari 2017 is de deken gebeld door de curator in het – eind december 2016 uitgesproken – faillissement van zorgstichting S, cliënt van verweerder. Naar aanleiding daarvan heeft de deken contact opgenomen met verweerder, die hem heeft toegezegd de door de curator verzochte rekening en verantwoording af te zullen leggen.
2.7 Op 26 januari 2017 heeft verweerder de door de curator verzochte rekening en verantwoording verstrekt, evenals de door deken verzochte informatie over betalingen van en ten behoeve van cliënten via de kantoorrekening.
2.8 De curator kan zich volgens de deken niet met de rekening en verantwoording verenigen, nu verweerder 1) na de faillissementsdatum nog betalingen via de kantoorrekening heeft gedaan en 2) zijn op 26 januari 2017 aan de curator gestuurde declaratie van ruim € 100.000 zonder toestemming heeft verrekend met het bedrag dat voor S op verweerders kantoorrekening was ontvangen.
2.9 De curator heeft gemeld aan de deken, dat verweerder heeft geweigerd zijn dossiers inzake cliënt S over te dragen aan de curator, ondanks diens herhaalde verzoeken.
2.10 Op maandagavond 20 februari 2017 is verweerder door de politie aangehouden op verdenking van het beïnvloeden van getuigen in een strafzaak tegen cliënt O. van verweerder. In verband met deze verdenking is verweerder in voorlopige hechtenis gesteld en heeft de politie op dinsdag 21 februari 2017 het adres dat geregistreerd stond als zijn kantooradres aan de Herengracht in Amsterdam en het woonadres in Den Haag van verweerder met bijbehorend tuinhuis doorzocht. In huis en tuinhuis zijn twee drugslaboratoria, grondstoffen en andere zaken voor de productie van drugs aangetroffen. Het huis is na doorzoeking verzegeld.
2.11 In de kamer van verweerder in het Amsterdamse kantoorpand is niet meer aangetroffen dan een – zeer gedateerde – laptop, die verzegeld is meegenomen.
2.12 De huur van de Amsterdamse kantoorruimte was in januari 2017 per eerst mogelijke datum opgezegd. Ter zitting heeft verweerder verklaard nog geen nieuw kantooradres te hebben.
2.13 Als resultaat van de doorzoeking van het woonhuis wordt verweerder inmiddels (ook) verdacht van het overtreden van de Opiumwet.
2.14 Het Openbaar Ministerie heeft op 23 februari 2017 onder de titel
“Advocaat en partner Bergenaar verdacht van beïnvloeden getuigen” over de zaak het volgende persbericht uitgebracht:
De twee verdachten die eerder deze week werden aangehouden in het grootschalige onderzoek naar de 49-jarige oprichter van motorclub No Surrender, worden vandaag door de officier van justitie voorgeleid aan de rechter-commissaris. De 45-jarige partner van de hoofdverdachte en een 69-jarige advocaat woonachtig in Den Haag zouden getuigen beïnvloeden. De Hagenaar wordt daarnaast verdacht van overtreden van de Opiumwet. In de woning van de advocaat werd o.a. een buiten werking zijnd drugslaboratorium aangetroffen voor het maken van XTC. Ook werd 3,4 kilo van een stof bevattende amfetamine gevonden. De rechter-commissaris beslist of de twee langer vast blijven.
2.15 De rechter-commissaris heeft de voorlopige hechtenis van verweerder laatstelijk verlengd tot 9 maart 2017.
2.16 Op donderdagavond 23 februari 2017 heeft wederom een doorzoeking van het woonhuis plaatsgevonden. Dit in verband met een verdenking van betrokkenheid bij witwassen.
2.17 Bij de doorzoekingen op dinsdagmiddag en donderdagavond was een lid van de raad van de Amsterdamse orde aanwezig. Het lid dat bij de huiszoekingen in het woonhuis in Den Haag aanwezig was heeft zijn waarnemingen beschreven in een memo van 24 februari 2017 (bijlage 8 bij het dekenverzoek, bedoeld onder 1.2 hierboven). Hij schrijft onder meer:
“ Veel of bijna alles wat ingekeken is, levert een sterk vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op en met name lijkt het erop dat de WWFT stelselmatig overtreden wordt.
(…)
Van een normale dossieropbouw is geen sprake. Ik heb in geen enkel dossier een opdrachtbevestiging gezien of een correspondentiedossier met daarin een verslag van wat er gebeurd is, wat de volgende stappen zijn, etc.
Het kantoor is een grote ongeorganiseerde bende. Stukken liggen dwars door elkaar, in kasten staan er ordners met losse stukken. Op tafels liggen stapels met stukken die zeker op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hebben. (..) Een agenda met zittingen, de rol, etc. is niet aangetroffen. Urenregistraties heb ik nergens gezien (een uitzondering was een handgeschreven papiertje waarop uren stonden in een bepaalde kwestie).
(…)
Nota’s die gericht zijn aan [X] BV (vennootschap [client M]) worden betaald vanaf de rekening van advocatenkantoor [naam verweerder].
Tijdens de eerste doorzoeking is een groot aantal bankafschriften gezien waarbij vanaf de rekening van het advocatenkantoor een grote hoeveelheid huurbetalingen zijn verricht met betrekking tot diverse panden in Amsterdam-Zuidoost. Bij de tweede doorzoeking waren die bankafschriften verdwenen.
(…)
De huur in Amsterdam (…) aan de Herengracht is per kortst mogelijke datum opgezegd in januari jl.
(…)
Wel is duidelijk dat er gedeclareerd wordt aan [bedrijf D], maar dat [naam verweerder] advocatenkantoor ook weer nota’s betaalt voor dat bedrijf.
(…)
er is 50 kg vulmiddel voor pillen aangetroffen, 5 kilo grondstof voor amfetamine, 3,2 kilo amfetamine, een tabletteermachine, stempels voor pillen en twee laboratoria waarvan een werkzaam was”.
3 HET VERZOEK VAN DE DEKEN
3.1 De deken heeft, naar de raad begrijpt, verzocht:
primair:
1) om verweerder te schorsen in de uitoefening van de praktijk met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd op grond van artikel 60ab Advocatenwet; en
2) daarbij te beslissen dat deze schorsing ook voor onbepaalde tijd geldt op grond van artikel 60b Advocatenwet; en
subsidiair:
om - voor het geval het niet mogelijk is om voor 8 maart 2017 ten gronde op deze verzoeken te beslissen - in ieder geval bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60ab Advocatenwet te beslissen, dat de aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing van twee weken waarvan de proeftijd nog loopt tot 20 maart 2017 direct wordt ten uitvoer gelegd nadat verweerder vrijkomt.
3.2 De deken heeft de primaire verzoeken als volgt toegelicht. Voorkomen moet worden dat verweerder zijn praktijk voortzet als hij (op 9 maart a.s. of later) vrijkomt. Jegens verweerder is immers een ernstig vermoeden gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, als bedoeld in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet. Ook heeft verweerder er blijk van gegeven tijdelijk of blijvend zijn praktijk niet behoorlijk uit te kunnen oefenen, als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet.
3.3 De deken heeft zijn verzoek - samengevat - als volgt onderbouwd. Verweerder heeft:
a) zijn administratie en praktijk in het geheel niet op orde; de cliëntendossiers voldoen niet aan minimale eisen en liggen, evenals andere documenten met betrekking tot de praktijkuitoefening, kriskras door het woonhuis van verweerder;
b) in strijd gehandeld met artikel 12 Advocatenwet door de indruk te wekken in Amsterdam kantoor te houden, terwijl hij in werkelijkheid kantoor hield in Den Haag;
c) stelselmatig in strijd gehandeld met Gedragsregel 37 door de door de deken gevraagde – en door verweerder regelmatig toegezegde – informatie niet te verschaffen; voorts is de door verweerder toegezegde verbetering van de praktijk achterwege gebleven;
d) gehandeld in strijd met afdeling 6.5 Verordening op de advocatuur en met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) door op zijn kantoorrekening te ‘bankieren’ ten behoeve van – in ieder geval – cliënt S, een zorgstichting, en door derdengelden niet over te maken naar de rechthebbenden of naar de derdenrekening;
e) na het faillissement van cliënt S nog betalingen via zijn kantoorrekening gedaan waarmee de faillissementscurator zich niet kan verenigen; in het bijzonder heeft verweerder zijn declaratie van 26 januari 2017 van ruim € 100.000 verrekend in strijd met artikel 6:19 Verordening op de advocatuur;
f) geweigerd zijn dossiers inzake cliënt S over te dragen aan de curator, ondanks diens herhaalde verzoeken;
g) vermoedelijk de Wwft stelselmatig overtreden door ongebruikelijke transacties niet te melden en de identiteit van cliënten niet te verifiëren, waar dat wel moest;
h) mogelijk getuigen in de strafzaak tegen zijn cliënt O. beïnvloed, geld witgewassen en de Opiumwet overtreden, althans wordt hij van deze strafbare feiten verdacht door het Openbaar Ministerie en heeft de rechter-commissaris de verdenkingen serieus genoeg bevonden om verweerder ten minste twee weken in bewaring te houden; en
i) de waarneming van zijn praktijk niet geregeld zoals voorgeschreven in afdeling 6 Verordening op de advocatuur; de toegang tot de digitale informatie omtrent de praktijk van verweerder is tussen hem en de waarnemer, advocaat mr. V, niet besproken. Nu de laptop van verweerder zich in verband met het strafrechtelijk onderzoek bevindt bij de rechter-commissaris heeft mr. V geen toegang tot de cliëntenlijst, de zakenlijst en de agenda van verweerder. De deken heeft daarom een voorziening moeten treffen en een advocaat/rolwaarnemer verzocht om ten behoeve van mr. V een overzicht te maken van de lopende procedures.
4 VERWEER
Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet en zich ter zake gerefereerd aan het oordeel van de tuchtrechter.
5 BEOORDELING VAN HET VERZOEK
5.1 De raad zal in deze beslissing uitsluitend oordelen over het verzoek van de deken om verweerder te schorsen op grond van artikel 60b Advocatenwet, nu de raad ter zitting van 6 maart 2017 heeft beslist het verzoek tot schorsing op grond van artikel 60ab lid 1 Advocatenwet aan te houden. Aan beoordeling van het subsidiaire verzoek komt de raad niet toe, aangezien de deken dit verzoek slechts had gedaan “voor het geval het niet mogelijk is om voor 8 maart 2017 te beslissen”. Deze voorwaarde is niet vervuld nu de raad reeds op 6 maart 2017 heeft beslist.
5.2 Uit de stukken is de raad genoegzaam gebleken dat verweerder tijdelijk of blijvend niet in staat is zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Hiertoe overweegt de raad dat de onder 3.3 weergegeven stellingen en vermoedens van de deken omtrent diverse en ernstige tekortkomingen in de praktijkuitoefening, door verweerder niet inhoudelijk zijn bestreden en dat deze naar het oordeel van de raad steun vinden in de stukken. Alleen hetgeen onder 3.3, sub a, b, c, d, e, f en i, is weergegeven is al ruim voldoende om te concluderen, dat verweerder op dit moment niet in staat is zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen.
5.3 Het verzoek van de deken om verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk, is daarom voor toewijzing vatbaar.
5.4 De raad zal de deken tot twee weken na de verzending van deze uitgewerkte beslissing in de gelegenheid stellen om de raad te informeren of hij nog behandeling van zijn verzoek ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet wenst en zo ja, op welke termijn.
BESLISSING
De raad van discipline:
- schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;
- houdt iedere verdere beslissing aan;
- stelt de deken tot twee weken na de verzending van deze uitgewerkte beslissing in de gelegenheid om de raad te informeren of hij nog behandeling van zijn verzoek ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet wenst en zo ja, op welke termijn.
Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S. van Andel, E.C. Gelok, K. Straathof en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier, op 6 maart 2017.
Griffier Voorzitter
De beslissing, althans de kopstaartvariant ervan, is aan partijen verzonden op 6 maart 2017.
verzending
Deze uitgewerkte beslissing is op 20 maart 2017 verzonden.