ECLI:NL:TADRAMS:2017:31 Raad van Discipline Amsterdam 16-1141/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:31
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 16-1141/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerster onjuiste uitlatingen heeft gedaan. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  30 januari 2017

in de zaak 16-1141/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 15 december 2016 met kenmerk td/md/16-340, door de raad ontvangen op 16 december 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlage van klager aan de raad van 21 december 2016 en de brief met bijlagen van klager aan de raad van 5 januari 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna de ex-echtgenote) zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Klager en zijn ex-echtgenote waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Verweerster staat de ex-echtgenote in die procedure bij.

1.2 Op 15 augustus 2014 heeft verweerster namens de ex-echtgenote een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. In dat verzoekschrift heeft verweerster zich namens de ex-echtgenote op het standpunt gesteld dat klager onroerend goed in eigendom heeft. Als onderbouwing van die stelling heeft verweerster als productie 13 bij het verzoekschrift een brief overgelegd van de ex-echtgenote aan de boekhouder van klager met daarin een opsomming van het onroerend goed van klager.

1.3 In het verzoekschrift heeft verweerster voorts aangegeven dat de huidige waarde van het onroerend goed onbekend is en klager verzocht om inzage te geven in de huidige waarde van de panden en de daarbij behorende leningen.

1.4 De advocaat van klager heeft vervolgens in haar verweerschrift bevestigd dat klager voor het aangaan van het huwelijk reeds een aantal panden en gronden in eigendom had en een opsomming van de onroerende zaken gegeven.

1.5 Nadat klager inzage had gegeven in zijn stukken en een standpunt had ingenomen in zijn verweerschrift, heeft de cliënte van verweerster geconcludeerd dat het onroerend goed niet in enige gemeenschap viel en voor haar niet relevant was. Dit is in het door verweerster namens haar cliënte ingediende verweerschrift op het zelfstandig verzoek van klager bevestigd.

1.6 Bij beschikking van 15 oktober 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en de ex-echtgenote uitgesproken, bepaald dat partijen de verkoopopbrengst van de echtelijke woning na aflossing van de twee daarop rustende hypothecaire geldleningen naar rato van hun eigendomsverhouding delen en bepaald dat de ex-echtgenote uit hoofde van haar vergoedingsrecht wegens investeringen in de echtelijke woning een vordering heeft van € 175.454,- op klager, door klager te voldoen bij ontvangst van zijn aandeel in de verkoopopbrengst van de echtelijke woning. De beschikking luidt, voor zover relevant:

“De man heeft verzocht voor recht te verklaren dat:

- tot zijn privé vermogen behoort:

 (…)

- de in punt 21 van het verweerschrift genoemde onroerende zaken en de daarop gevestigde hypotheken (…)

Gebleken is dat partijen het erover eens zijn dat voornoemde vermogensbestanddelen (…) tot het privé vermogen van de man (…) behoren. (…)

De vrouw heeft verder verzocht om te bepalen dat de man gehouden is om een lening van haar aan de man van € 70.000,- af te lossen. (…)

Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de man deze lening aan de vrouw dient af te lossen. (…)

De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3:166 BW van oordeel dat partijen de verkoopopbrengst van de echtelijke woning naar rato van de eigendomsverhouding moeten verdelen. Gelet op het bepaalde in artikel 3:172 BW hadden partijen aan de aanschafprijs en de latere investeringen in de woning naar rato van hun eigendomsverhouding moeten bijdragen. Voor zover dit niet is gebeurd, hebben partijen vergoedingsrechten op elkaar. (…)

De rechtbank is van oordeel dat (…) voldoende is komen vast te staan dat het aandeel van de vrouw 23% is en dat het aandeel van de man 77% is. (…)

Gelet op het bepaalde in artikel 3:172 BW en de eigendomsverhouding van partijen had de vrouw 23% moeten bijdragen van de investering die partijen zelf hebben betaald, dus 23% x € 534.176- = € 122.860,- (…) De vrouw heeft € 298.314,- bijgedragen en de man heeft € 235.862,- bijgedragen. Dit betekent dat de vrouw nog een vordering op de man heeft van € 175.454,- (€ 298.314,- minus € 122.860,-). Naar de rechtbank begrijpt vordert de vrouw haar vergoedingsrecht bij verkoop van de echtelijke woning.”

1.7 Klager is van de beschikking in hoger beroep gegaan.

1.8 Bij brief van 30 augustus 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat die onjuist waren;

b) een stuk in de procedure heeft ingebracht dat de ex-echtgenote op onrechtmatige wijze heeft verkregen.

2.2 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel a dat zij hem in strijd met de waarheid “heeft weggezet als een zeer vermogend man als eigenaar van diverse panden en gronden.” Volgens klager heeft dit tot gevolg gehad dat hij geen euro uitbetaald krijgt van de verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning. Verweerster heeft ten onrechte niet aan waarheidsvinding gedaan en het standpunt van de ex-echtgenote klakkeloos overgenomen, aldus klager.

2.3 Met klachtonderdeel b verwijt klager verweerster dat zij als productie 13 bij het verzoekschrift een brief aan de boekhouder van klager heeft ingebracht. Volgens klager heeft de ex-echtgenote de brief op onrechtmatige wijze verkregen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert, samengevat, het volgende aan. Het standpunt van de ex-echtgenote dat klager eigenaar is van onroerend goed, was met stukken onderbouwd en is in rechte vervolgens door de advocaat van klager bevestigd. Verweerster heeft daarover dan ook geen onjuiste uitlatingen gedaan. Verweerster betwist dat zij klager heeft aangeduid als een zeer vermogend man. De rechtbank heeft in haar oordeel in het kader van de afwikkeling van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning slechts de wet toegepast. In haar overwegingen heeft de rechtbank niet meegewogen dat klager eigenaar is van onroerend goed. Bijlage 13 bij het verzoekschrift betreft voorts een brief aan de boekhouder die is opgesteld en ondertekend door de ex-echtgenote. Het stond verweerster dan ook vrij de brief als productie in het geding te brengen, aldus – steeds – verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat verweerster onjuiste uitlatingen heeft gedaan. Dat klager onroerend goed in eigendom heeft, zoals verweerster in het verzoekschrift heeft opgenomen, staat immers vast. Dat verweerster heeft verklaard dat klager een vermogend man is, heeft klager, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet onderbouwd. Verweerster heeft overigens terecht aangevoerd dat het feit dat klager onroerend goed in eigendom heeft, voor de rechtbank geen enkele rol heeft gespeeld bij de verdeling van de opbrengst van de verkoop van de voormalig echtelijke woning.   

4.3 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Productie 13 betreft een brief aan de boekhouder van klager, opgesteld en ondertekend door de ex-echtgenote, van 30 januari 2010. Dat de ex-echtgenote de brief op onrechtmatige wijze zou hebben verkregen, kan de voorzitter gelet hierop dan ook niet volgen. Wat daar ook van zij, er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die meebrengen dat verweerster ervan af had moeten zien om deze brief namens de ex-echtgenote als productie in het geding te brengen. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 30 januari 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2017 

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl