ECLI:NL:TADRAMS:2017:3 Raad van Discipline Amsterdam 16-753/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:3
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 17-01-2017
Zaaknummer(s): 16-753/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat niet betaamt door op te treden tegen een cliënt van de advocaat met wie verweerder in een samenwerkingsverband werkzaam is geweest. Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 januari 2017

in de zaak 16-753/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 24 maart 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 augustus 2016 met kenmerk 4016-0218, door de raad ontvangen op 5 augustus 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 november 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 13 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft daarnaast kennis genomen van een namens klagers ingebrachte brief van 28 juli 2009 (brief van mr. P) en van door verweerder ingebrachte brieven van 16 november 2016 (brief van mr. P) en 18 november 2016 (brief van de heer R).

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

Gerechtelijke procedures huurovereenkomst

2.1 Klaagster is eigenaar van twee bedrijfspanden te Amsterdam, welke zij heeft verhuurd aan de heer R (hierna: R), althans aan onderneming(en) ‘in oprichting’ die R op dat moment rechtsgeldig vertegenwoordigde. R exploiteert in een van de twee panden een theater. R heeft op een gegeven moment een huurachterstand laten ontstaan. Klaagster heeft daarop ontruiming in kort geding gevorderd. Klager, de echtgenoot van klaagster, is namens klaagster in de procedure (en ook in latere procedures) verschenen. Bij vonnis van 11 oktober 2012 is R kort gezegd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis tot betaling van de huurpenningen over te gaan bij gebreke waarvan R het gehuurde diende te ontruimen.

2.2 Nadat voornoemd vonnis aan R was betekend en nadien de ontruiming was aangezegd, zijn partijen met elkaar in overleg getreden. Op 14 november 2012 hebben partijen een notarieel opgemaakte vaststellingsovereenkomst ondertekend. Klaagster heeft zich met betrekking tot de ondertekening laten vertegenwoordigen door mr. L.

2.3 Klaagster en R hebben vervolgens nog verschillende huurovereenkomsten met elkaar gesloten met betrekking tot een van de twee bedrijfspanden. Klaagster heeft bij deurwaardersexploot van 15 juli 2014 de laatste huurovereenkomst opgezegd. Nadat R het gehuurde niet vrijwillig heeft ontruimd, heeft klaagster in kort geding ontruiming gevorderd. Mr. L is opgetreden als advocaat van klaagster. R heeft zich in het kort geding laten bijstaan door verweerder.

2.4 Bij vonnis van 26 november 2014 is R – kort gezegd – veroordeeld om het gehuurde uiterlijk op 2 januari 2015 leeg en ontruimd op te leveren. Verweerder heeft namens R spoedappel ingesteld. Op 7 januari 2015 heeft ontruiming plaatsgevonden. Bij arrest van het Hof van 20 januari 2015 is het vonnis van 26 november 2014 bekrachtigd.

2.5 Verweerder heeft vervolgens namens R een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin verweerder – kort gezegd – heeft betoogd dat de huuropzegging nietig dan wel vernietigbaar is. Ook heeft verweerder namens R gevorderd voor recht te verklaren dat R niet was gebonden aan de vaststellingsovereenkomst.

2.6 Bij vonnis van 6 juli 2015 zijn de vorderingen die verweerder namens R had aangevoerd, afgewezen. Verweerder is namens R in hoger beroep gegaan.

Samenwerking

2.7 Verweerder en mr. L hebben samen met mr. P in een periode van augustus 2007 tot (in ieder geval) september 2014 kantoor gehouden in hetzelfde kantoorpand.

2.8 Een brief van 28 juli 2009 van mr. P aan de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam luidt, voor zover relevant, als volgt:

“U stelt dat ik alleen kantoor houd. Dat is niet juist. Ik werk sedert augustus 2007 samen met [verweerder] en [mr. L]. Daarvan maakt mijn website ook melding. Wij nemen voor elkaar waar, wij delen dezelfde ruimten, cliënten weten waar zij aan toe zijn en er wordt geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Louter en alleen omdat ik geen financiële band wil hebben met [verweerder] en [mr. L], houd ik kantoor onder mijn eigen naam, maar daar is volgens mij geen enkel bezwaar tegen.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder klagers op kosten jaagt door enorm lijvige processtukken in de procedures in te brengen en door te blijven procederen terwijl hij namens R al drie procedures heeft verloren;

b) sprake is van belangenverstrengeling doordat verweerder via de advocate van klagers beschikt over vertrouwelijke informatie over klagers.

3.2 In de toelichting op klachtonderdeel a) klinkt het verwijt door dat verweerder in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld wat leidt tot extra werk voor de advocaat van klagers en om die reden ook tot extra kosten voor klagers. Klagers stellen dat verweerder een pleitnota van 24 bladzijden heeft gebruikt waarvan verweerder in de 11 minuten spreektijd slechts 11 bladzijden heeft kunnen voorlezen. Stukken voor de zitting dient verweerder te laat in en verweerder vervalt keer op keer in herhalingen.

3.3 Klagers stellen ter toelichting op klachtonderdeel b) dat verweerder kantoor heeft gehouden in hetzelfde gebouw waar de advocate van klagers, mr. L, kantoor hield. Een ieder in het gebouw had toegang tot de kamer van de ander. Er was ook sprake van een meer vergaande samenwerking dan het slechts delen van de huur van huishoudelijke zaken. Er werd over en weer waargenomen en secretaresses in dienst van de een konden werkzaamheden voor de ander verrichten. Verweerder heeft in de periode dat mr. L en hij in hetzelfde gebouw kantoor hielden, in een zaak van klager geadviseerd, aldus – steeds – klagers.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Verweerders cliënt, R, heeft gegronde redenen om zich tot de rechterlijke instanties te wenden en gewend te hebben. Het gaat om een bijzondere casus met veel (ingewikkelde) juridische kwesties. In het turbo spoed appel in de kort geding procedure is het Hof niet op alle aspecten van de zaak ingegaan. Dat R vervolgens de zaak aan de bodemrechter wenste voor te leggen, kan onmogelijk als een daad van misbruik van procesrecht worden gezien. Gezien de omvang van het feitencomplex, de juridische complexiteit en het feit dat het oordeel van het hof afweek van het oordeel van de kantonrechter, lag dit voor de hand. De kantonrechter in de bodemzaak heeft ten onrechte overwogen dat niet is aangetoond dat de vennootschap in oprichting de huurovereenkomst heeft bevestigd. Onder andere dat aspect is voorgelegd in hoger beroep.

4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b) voert verweerder aan dat hij slechts één keer heeft geadviseerd in een andere zaak waarin klagers (zijdelings) betrokken waren. Verweerder beschikt niet over vertrouwelijke informatie ten aanzien van klagers. Van een samenwerkingsverband tussen verweerder en mr. L is geen sprake geweest. Dat een ieder toegang tot de kamer van de ander had, duidt niet op een samenwerking. De achtergrond daarvan was zuiver praktisch: zo konden bij afwezigheid goederen afgegeven worden, monteurs binnengelaten worden en er kon gebruik worden gemaakt van elkaars kopieermachines. De waarneming die sporadisch gepleegd werd, vormt evenmin een bewijs van het hebben van een kantoor. Ook het feit dat de ene secretaresse een enkele keer voor de ander inviel, brengt nog geen kantoorsamenwerking met zich mee. Verweerder en mr. L hebben elkaar slechts sporadisch geadviseerd. Verweerder heeft niet met mr. L in het kader van een kantooroverleg over de zaak van klagers gesproken. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van mr. P van 16 november 2016 in de klachtprocedure ingebracht.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder voert als meest verstrekkend verweer dat klager niet-ontvankelijk is. De raad overweegt in dat verband als volgt. Het klachtdossier laat een beeld zien waarin klager in alle procedures is verschenen namens zijn vrouw, klaagster. Klaagster heeft daarnaast onbetwist ter zitting gesteld dat klager onderhandelingen met R heeft gevoerd en (namens haar) met R heeft gecontracteerd. Tegen die achtergrond is de raad van oordeel dat klaagsters belangen gelijk gesteld kunnen worden met de belangen van klager. Klager is mitsdien ontvankelijk.

Klachtonderdeel a)

5.2 De raad stelt bij de beoordeling van klachtonderdeel a) voorop dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3 Klagers stellen ter toelichting op klachtonderdeel a) dat verweerder onnodig procedures blijft voeren terwijl de procedures keer op keer door zijn cliënt worden verloren. In de procedures bedient verweerder zich van eindeloze processtukken waarin verweerder zichzelf keer op keer herhaalt.

5.4 Verweerder voert aan dat het voeren van de verschillende procedures in het belang van zijn cliënt is. Pas in de bodemzaak in hoger beroep is zorgvuldig naar de standpunten van zijn cliënt gekeken.

5.5 De raad overweegt dat de enkele omstandigheid dat procedures worden verloren nog niet meebrengt dat de ingestelde procedures zonder meer kansloos zijn (geweest). Verweerder heeft namens zijn cliënt keer op keer aanknopingspunten gevonden op basis waarvan hij een gerechtelijke procedure heeft opgestart. Het staat hem vrij om op die manier de belangen van zijn cliënt te behartigen. Het behartigen van de belangen van zijn cliënt is een kernwaarde van de advocaat. De raad overweegt in dit verband dat het niet ongebruikelijk is om na een (verloren) kort geding procedure in hoger beroep te gaan en of een bodemprocedure te voeren. Dat in beide procedures het standpunt van de cliënt wordt verdedigd – en aldus stellingen worden herhaald – is inherent aan het voeren van die twee verschillende procedures waarbij in de bodemprocedure doorgaans dieper op de materie kan worden ingegaan.

5.6 Dat verweerder procesregels heeft geschonden dan wel onnodig lijvige processtukken heeft vervaardigd, is de raad – op basis van het beknopte procesdossier – niet gebleken.

5.7 Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.8 De raad overweegt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalig cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem. Dit volgt uit Gedragsregel 7 lid 4. Blijkens de toelichting op Gedragsregel 7 kan Gedragsregel 7 lid 4 slechts uitzondering lijden indien cumulatief is voldaan aan de drie voorwaarden zoals genoemd in Gedragsregel 7 lid 5.

5.9 De vraag of sprake is van eenzelfde kantoor of samenwerkingsverband dient blijkens de toelichting op Gedragsregel 7 ruim te worden uitgelegd. Zo kan de indruk dat sprake is van één organisatorische eenheid niet alleen worden gewekt door de inrichting van het briefpapier maar – in onderlinge samenhang – ook door factoren die de kantoororganisatie betreffen, zoals het gebruik maken van eenzelfde receptie, telefoonbeantwoording, kantooringang en -accommodatie.

5.10 In de toelichting op de – tot 1 januari 2015 geldende – Samenwerkingsverordening 1993 is bepaald dat de verordening mede het belang dient van het voorkomen van verwarring bij en misleiding van het publiek. Het is aldus van belang om vast te stellen hoe een samenwerkingsverband op het publiek overkomt.

5.11 De raad stelt vast dat mr. L in ieder geval vanaf 11 oktober 2012 (vergelijk hiervoor 2.1) is opgetreden als advocaat van klagers in de huurzaak die speelde tussen klagers en R. Mr. L hield op dat moment praktijk in hetzelfde kantoorpand als verweerder. Als niet weersproken staat vast dat verweerder en mr. L in de periode waarin zij gezamenlijk in hetzelfde gebouw kantoor hielden, beschikten over elkaars sleutels, toegang hadden tot elkaars kamers en kasten, (sporadisch) voor elkaar waarnamen en zo nu en dan secretarieel personeel bij elkaar lieten invallen. Dat klager de indruk heeft gekregen dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen verweerder en mr. L, is tegen die achtergrond goed voorstelbaar. Dat geldt temeer nu ter zitting is gebleken dat verweerder klager in het verleden eens bij mr. L thuis heeft ontmoet en verweerder overigens in een eerder stadium heeft geadviseerd in een zaak van klager. Nu de samenwerkingsvorm van verweerder en mr. L op klager is overgekomen als een samenwerkingsverband en het klachtdossier ook overigens aanknopingspunten biedt voor het aannemen van een dergelijk verband gaat de raad uit van een samenwerkingverband tussen verweerder en mr. L in de zin van Gedragsregel 7 lid 4. Dat de brief van mr. P van 16 november 2016 aanknopingspunten biedt van het tegendeel doet aan het voorgaande niet af. De brief van 16 november 2016 is immers onmiskenbaar opgesteld ter verdediging van verweerder in de tuchtrechtelijke procedure en is in tegenspraak met de brief die mr. P op 28 juli 2009 aan de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam stuurde. De raad hecht meer waarde aan de inhoud van die brief nu die een objectief antwoord geeft op vragen van de Orde over de destijds gevoerde samenwerking.

5.12 Conclusie van het voorgaande is dat het verweerder in beginsel niet is toegestaan om op te treden tegen een cliënt van mr. L. De uitzonderingen zoals genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 doen zich hier niet voor al was het alleen maar omdat de kwestie waarin verweerder R is gaan bijstaan, dezelfde huurkwestie betreft als die waarin mr. L klagers al langere tijd bijstaat.

5.13 Klachtonderdeel b) is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat niet betaamt door op te treden tegen een cliënt van de advocaat met wie verweerder in een samenwerkingsverband werkzaam is geweest. Gelet op alle omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klagers;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2017 verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- op grond van artikel 50 sub h het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor :

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl