ECLI:NL:TADRAMS:2017:215 Raad van Discipline Amsterdam 17-555/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:215
Datum uitspraak: 09-10-2017
Datum publicatie: 16-10-2017
Zaaknummer(s): 17-555/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond/kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 oktober 2017

in de zaak 17-555/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juli 2017 met kenmerk 4017-0024, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 4 augustus 2017, de brief met bijlagen van verweerder aan de raad van 12 september 2017, de brief met bijlagen van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 21 september 2017 en de reactie daarop van verweerder, gedateerd 1 oktober 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De gemachtigde van klaagster is eigenaar van een pand dat is gesplitst in twee appartementsrechten. Beide ruimten worden verhuurd als bedrijfsruimten. De gemachtigde zou volgens een van de huurders een eerste recht van koop hebben verleend om het gehuurde te kopen. De huurder stelt dat de gemachtigde zijn woord niet heeft gehouden en beide appartementsrechten buiten de huurder om aan derden, waaronder klaagster, te koop heeft aangeboden. De gemachtigde betwist een en ander. De kwestie heeft geleid tot een procedure tussen de huurder als eisende partij en klaagster en de gemachtigde als gedaagde partijen.

1.2 Bij brief van 28 juli 2013 heeft klaagster verweerder gevraagd om haar bij te staan in voornoemde kwestie. Volgens klaagster is er sprake van persoonsverwisseling en heeft zij niks met de zaak te maken. Als bijlage bij deze brief zit een kopie van de voorkant van de identiteitskaart van klaagster.

1.3 Bij ongedateerde brief heeft ook de dochter van klaagster verweerder om rechtsbijstand voor haar moeder gevraagd. In de brief staat dat de dochter als tolk optreedt en dat zij schriftelijk zal reageren op alle vragen en correspondentie.

1.4 Verweerder is klaagster vervolgens op toevoegingsbasis bij gaan staan.

1.5 Op 5 augustus 2013 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en haar dochter en verweerder op het kantoor van verweerder. Bij brief van diezelfde datum heeft verweerder de advocaat van de huurder onder meer meegedeeld:

“Inmiddels is mij uw dagvaarding van 1 juli jl. ter hand gesteld waaruit blijkt dat u naast [de gemachtigde] ook [klaagster] heeft gedagvaard.

(…)

Ter aanstaande zitting van 21 augustus a.s. kan ik mij namens [klaagster] alsnog stellen en het verstek zuiveren. Cliënte gaat er echter vanuit dat zulks niet nodig is, in het vertrouwen dat u mij voor die tijd reeds schriftelijk heeft bericht dat u de dagvaarding jegens haar intrekt. (…)

Cliënte is van mening dat u de dagvaarding jegens haar dient in te trekken omdat zij van mening is dat de verkeerde persoon is gedagvaard. (…)

Als bijlage 1 bij deze brief gaat een kopie van de identiteitskaart van cliënte. (…)

De dochter van cliënte heeft mij bericht dat zij noch haar moeder uw cliënte en/of [de gemachtigde] kennen alsmede dat zij geen idee hebben waar de dagvaarding zelfs maar over gaat met betrekking tot cliënte. De verkeerde [achternaam klaagster] is gedagvaard.

(…)

Namens cliënte verzoek ik u mij ruim vóór 20 augustus a.s. schriftelijk te berichten dat uw cliënte de dagvaarding contra cliënte intrekt alsmede dat uw cliënte de schade van cliënte (rechtsbijstandskosten en eventueel griffierecht) zal gaan betalen.”

Verweerder heeft een kopie van deze brief aan klaagster gestuurd. Hij heeft haar daarbij meegedeeld dat hij de inhoud van de brief heeft besproken met haar dochter.

1.6 Op 13 augustus 2013 heeft de advocaat van de huurder verweerder meegedeeld dat hij zich niet voor klaagster hoeft te stellen.

1.7 De advocaat van de huurder heeft verweerder op 16 augustus 2013 meegedeeld dat voortschrijdend inzicht zijn cliënte heeft doen besluiten terug te komen op de eerdere toezegging om de procedure tegen klaagster in te trekken.

1.8 Bij brief van 17 september 2013 heeft de advocaat van de huurder verweerder meegedeeld dat de gemachtigde de zoon is van klaagster en dat het niet geloofwaardig is dat klaagster noch haar dochter de gemachtigde niet kennen.

1.9 Bij brief van 18 september 2013 heeft verweerder (de dochter van) klaagster een kopie van de brief van de advocaat van de huurder gestuurd en haar om een bevestiging dan wel ontkenning gevraagd dat zij de gemachtigde niet kent.

1.10 De dochter van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 20 september 2013 meegedeeld dat klaagster bij haar standpunt blijft dat er sprake is van persoonsverwisseling en dat zij niks met de hele kwestie te maken heeft. Verweerder heeft (de dochter van) klaagster hierop gevraagd om aan te geven of de gemachtigde familie van haar is/of de gemachtigde haar zoon is. Hierop is geen antwoord gekomen.

1.11 Op 25 september 2013 heeft verweerder (de dochter van) klaagster een concept van de conclusie van antwoord gestuurd met het verzoek om commentaar. De conclusie van antwoord is op de rolzitting van 2 oktober 2013 ingediend. In de conclusie van antwoord staat, voor zover hier van belang:

“4.

[Klaagster] kent (…) [de gemachtigde] niet (…) Zij heeft geen idee waar de dagvaarding zelfs maar over gaat (…) De verkeerde [achternaam klaagster] is gedagvaard.”

Bijlage 1 bij de conclusie van antwoord betreft de kopie van de voorkant van de identiteitskaart van klaagster.

1.12 Bij e-mail van 7 april 2014 heeft de dochter van klaagster verweerder meegedeeld dat haar moeder geen vertrouwen meer in hem heeft als haar advocaat.

1.13 Bij brief van 16 april 2014 heeft verweerder (de dochter van) klaagster het volgende bericht:

“Zoals ik u reeds in mijn e-mail van 7 april jl. heb bericht (…) heb ik de rechtbank bericht dat ik mij als uw advocaat uit de gerechtelijke procedure onttrek (…)

Er zal zich dus bij voorkeur vóór de zitting van 20 mei a.s. maar eventueel ook ter zitting van 20 mei a.s. een opvolgend advocaat voor u moeten stellen (en optreden) in de gerechtelijke procedure. (…)

Laat u het mij weten aan welke advocaat ik mijn dossier dien te sturen?”

1.14 Op 5 februari 2015 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij zijn kantoor. Op 19 februari 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde en de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder, mr. J.

1.15 Bij brief van 11 januari 2017 heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op diezelfde dag heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken ook een klacht ingediend over mr. J. In die klacht is op 8 september 2017 uitspraak gedaan (zaaknummer 17-556/A/A).

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, na repliek en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich op 16 april 2014 heeft onttrokken als advocaat van klaagster;

b) niet integer is geweest en vertrouwelijke informatie uit het dossier van klaagster met derden heeft gedeeld;

c) geen tolk heeft ingeschakeld;

d) de wils- en handelingsbekwaamheid van klaagster niet heeft gecontroleerd;

e) de identiteit van klaagster noch haar dochter heeft gecontroleerd;

f) de machtiging van de dochter van klaagster niet heeft gecontroleerd;

g) door de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen gelden niet aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft terugbetaald;

h) onbekwaam is.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. De dochter van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 7 april 2014 (zie hiervoor, 1.13) namens klaagster meegedeeld dat klaagster geen vertrouwen meer in hem had als haar advocaat. Verweerder was aldus gehouden zijn werkzaamheden voor klaagster te beëindigen. Dat klaagster hierdoor processuele schade heeft ondervonden, is gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij vertrouwelijke informatie uit haar dossier met derden zou hebben gedeeld, waaronder buren en zorgverleners van klaagster. Klaagster heeft dit echter niet nader geconcretiseerd, zodat het klachtonderdeel in zoverre kennelijk ongegrond is.

4.4 Voor zover het klachtonderdeel ziet op de kopie van de voorkant van de identiteitskaart van klaagster die verweerder als bijlage bij de brief aan de advocaat van de huurder van 5 augustus 2013 (zie hiervoor, 1.5) en als bijlage bij de conclusie van antwoord (zie hiervoor, 1.11) heeft gevoegd overweegt de voorzitter dat verweerder voornoemde stukken van tevoren met (de dochter van) klaagster heeft besproken en dat het overleggen van de identiteitskaart van klaagster bovendien in het belang was van het standpunt dat verweerder bepleitte, namelijk dat sprake was van persoonsverwisseling.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Dat verweerder geen tolk heeft ingeschakeld valt hem gelet op alle omstandigheden van dit geval evenmin tuchtrechtelijk te verwijten, nu de dochter van klaagster zich als tolk had opgeworpen (zie ook de (ongedateerde) brief van de dochter van klaagster aan verweerder, hiervoor, 1.3). Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij (de dochter van) klaagster herhaaldelijk heeft gevraagd om een schriftelijke verklaring van de huisarts waaruit blijkt dat er sprake is van dementie, maar dat (de dochter van) klaagster deze verklaring niet heeft overgelegd. Daargelaten de vraag of klaagster een rechtens te respecteren belang heeft bij dit klachtonderdeel is het klachtonderdeel gelet hierop kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.7 Wat dit klachtonderdeel betreft heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij over een kopie van (de voorkant van) de identiteitskaart van klaagster beschikte en voorafgaand aan de bespreking met klaagster en haar dochter op 5 augustus 2013 heeft gecontroleerd of de foto op de identiteitskaart van klaagster was, hetgeen het geval was. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de dochter van klaagster tijdens de bespreking heeft verklaard de dochter van klaagster te zijn. Dat verweerder in dit geval aanleiding had om hieraan te twijfelen en daarom de identiteit van de dochter had moeten controleren, is gesteld noch gebleken. Ook klachtonderdeel e) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.8 Daargelaten de vraag of klaagster een rechtens te respecteren belang heeft bij dit klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat klaagster samen met haar dochter naar de bespreking op 5 augustus 2013 is gekomen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de dochter van klaagster tijdens die bespreking heeft aangegeven dat zij namens klaagster zou reageren op alle vragen en correspondentie van verweerder. Dit stond overigens ook al in de (ongedateerde) brief van de dochter van klaagster aan verweerder (zie hiervoor, 1.3). Verweerder heeft er dan ook vanuit mogen gaan dat de dochter de gemachtigde van klaagster was. Klachtonderdeel f) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.9 Voor zover klaagster er ook over klaagt dat verweerder ten onrechte ontvangen gelden van de Raad voor Rechtsbijstand niet aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft terugbetaald geldt dat, wat daar verder ook van zij, klaagster als voormalige cliënt onvoldoende rechtstreeks belang heeft bij die klacht als bedoeld in de Advocatenwet en derhalve kennelijk niet-ontvankelijk is.

Ad klachtonderdeel h)

4.10 Dat verweerder onbekwaam is, heeft klaagster niet geconcretiseerd of toegelicht zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Slotsom

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond, met uitzondering van onderdeel g) waarin klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 oktober 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 oktober 2017 verzonden.