ECLI:NL:TADRAMS:2017:203 Raad van Discipline Amsterdam 17-558/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:203
Datum uitspraak: 07-09-2017
Datum publicatie: 14-09-2017
Zaaknummer(s): 17-558/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de ene procedure aan te voeren dat haar cliënte alleenstaand is en geen gemeenschappelijke huishouding voert en in de andere dat haar cliënte zichzelf beschouwt als onderdeel van een samengesteld gezin.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  7 september 2017

in de zaak 17-558/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juli 2017 met kenmerk 4017-0036, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in verschillende procedures over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van, en de vaststelling van een zorgregeling voor hun minderjarige dochter. Thans loopt er een appelprocedure bij het gerechtshof Amsterdam. Verweerster is de advocaat van de ex-partner.

1.2 Bij brief van 26 november 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster omdat zij op toevoegingsbasis optrad terwijl zij zou weten dat haar cliënte niet voor een toevoeging in aanmerking kwam, zij onzorgvuldig en rauwelijks vruchteloze procedures tegen klager zou starten en zij nimmer tot het uiterste is gegaan om een minnelijke regeling te bereiken.

1.3 In het antwoord op de klacht heeft verweerster onder meer geschreven:

“Ik heb de toevoegingen die ik voor cliënte heb aangevraagd gebaseerd op de informatie die zij mij heeft verstrekt, te weten haar adres, dat zij alleenstaande is, dat zij (tot september 2015) co-ouder was van haar dochter (…) en dat zij geen gemeenschappelijke huishouding voert met een partner.”

1.4 Bij beslissing van 24 maart 2016 (zaaknummer 16-188/A/A) heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht van klager deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.

1.5 Op 6 december 2016 heeft verweerster namens haar cliënte een verweerschrift ingediend bij het gerechtshof. Daarin staat, voor zover van belang:

“Daarnaast is [naam dochter] al vanaf haar tweeëneenhalf levensjaar onderdeel van het samengestelde gezin in Lochem; de zoons van de partner van de vrouw wonen om de twee weken, twee hele weken bij de vrouw en haar partner thuis.”

1.6 Bij brief van 18 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in het in 1.5 genoemde verweerschrift heeft gesteld dat de ex-partner samenleeft met een nieuwe partner, terwijl zij in haar antwoord op de eerder door klager ingediende klacht heeft gesteld dat de ex-partner alleenstaand zou zijn.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 Klager verwijt verweerster dat zij in de appelprocedure heeft aangevoerd dat haar cliënte met haar nieuwe partner samenleeft, terwijl zij eerder had gesteld dat zij alleenstaande was en geen gemeenschappelijke huishouding voert.

4.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich in de verschillende procedures tussen haar cliënte en klager steeds heeft gebaseerd op informatie die zij van haar cliënte kreeg, te weten dat zij een eigen woonruimte heeft op het terrein van haar nieuwe partner en als alleenstaande staat geregistreerd, maar dat er wel sprake is van een relatie, waarbij haar cliënte spreekt van een samengesteld gezin. Dit is in verschillende procedures in verschillende bewoordingen naar voren gebracht. Als er al sprake zou zijn van enige discrepantie tussen de formele registratie van haar cliënte als alleenstaande en het gegeven dat zij zichzelf als onderdeel beschouwt van een samengesteld gezin met haar nieuwe partner en de wederzijdse kinderen, valt niet in te zien hoe dit de belangen van klager schaadt, aldus steeds verweerster.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerster, mede gelet op haar toelichting, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in de ene procedure aan te voeren dat haar cliënte alleenstaand is en geen gemeenschappelijke huishouding voert en in de andere dat haar cliënte zichzelf beschouwt als onderdeel van een samengesteld gezin. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd sluit het één het ander niet uit. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

4.5 Voor zover klager zijn eerdere klacht over verweerster – onder andere over het ten onrechte op basis van toevoeging procederen – opnieuw aan de raad wenst voor te leggen, overweegt de voorzitter dat ook in tuchtrechtelijke procedures op grond van artikel 47b lid 1 Advocatenwet het zogenoemde ne bis in idem-beginsel geldt. Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd aan de tuchtrechter. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken die nopen tot afwijking van het ne bis in idem-beginsel in dit geval.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 7 september 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 7 september 2017 verzonden.