ECLI:NL:TADRAMS:2017:200 Raad van Discipline Amsterdam 17-563/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:200
Datum uitspraak: 14-09-2017
Datum publicatie: 21-09-2017
Zaaknummer(s): 17-563/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Dat verweerster er voor heeft gekozen een deel van de stukken die klaagster haar heeft verstrekt niet in het geding te brengen valt binnen de vrijheid die een advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. Van een onjuiste werkwijze aan de zijde van verweerster is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 14 september 2017

in de zaak 17-563/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 26 juli 2017 met kenmerk 4016-0863, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft zich eind 2014 tot verweerster gewend in verband met een procedure tegen haar verhuurder, Stichting Woonstad Rotterdam. In dit geschil vorderde klaagster (kort gezegd) schadevergoeding in verband met uit de suskasten in de huurwoning van klaagster vrijgekomen glaswolvezels. Daarnaast vorderde klaagster een verklaring voor recht dat zij bevoegd was de huurbetalingen op te schorten en de huurbetalingsverplichting is komen te vervallen. Bij vonnis van 15 augustus 2014 heeft de rechtbank Rotterdam de vorderingen van klaagster afgewezen. Klaagster is in eerste aanleg bijgestaan door een andere advocaat. Verweerster heeft het hoger beroep voor klaagster behandeld. Verweerster heeft daartoe op 28 februari 2015 een memorie van grieven ingediend, waarin het volgende bewijsaanbod is opgenomen:

“Voozover Yörükseven daarin nog niet is geslaagd biedt zij bewijs aan van al haar stellingen, voorzover zij daartoe gehouden is, te bewijzen met alle middelen rechtens en met name door het horen van getuigen waaronder

- zij zelf;

- de heer Van Oosten, die deskundig is op het gebied van luchtreiniging en suskasten;

- de heer H. Hofstra van Woonstad (aanwezig bij het openen van de suskasten);

- de heer P.C. van Dijk (onderzoeker bij Cunningham); danwel

- een deskundigenbericht, uit te brengen door een door Uw Hof aan te wijzen deskundige.”

1.2 Op 28 juli 2015 heeft verweerster namens klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de Raad voor de Kinderbescherming. De klachtencommissie van de Raad voor de Kinderbescherming heeft deze klacht bij beslissing van 3 december 2015 gedeeltelijk gegrond verklaard. Op 9 december 2015 heeft verweerster per e-mail een afschrift van deze beslissing aan klaagster gestuurd, waarbij zij onder meer het volgende heeft meegedeeld:

“Hoewel niet alle klachten gegrond zijn, is er een klacht wel gegrond en die is van belang voor onze procedure. Ik stel voor dat ik deze brief nastuur aan de rechtbank met een kleine toelichting. Ben jij het hiermee eens?

Ik hoor graag van je.”

1.3 Daarnaast heeft verweerster klaagster bijgestaan in een procedure bij de rechtbank Rotterdam tot herstel van het ouderlijk gezag over en uitbreiding van de omgangsregeling met de zoon van klaagster. Daartoe heeft verweerster namens klaagster op 19 oktober 2015 een verzoekschrift ingediend.

1.4 In het hoger beroep tegen Stichting Woonstad Rotterdam heeft het gerechtshof Den Haag klaagster bij arrest van 16 februari 2016 in het ongelijk gesteld en het bestreden vonnis bekrachtigd.

1.5 Vervolgens heeft klaagster de procedure tot herstel van het ouderlijk gezag over en uitbreiding van de omgangsregeling met de zoon van klaagster overgedragen aan een andere advocaat. Op 23 mei 2016 heeft er in die procedure een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Rotterdam. De opvolgend advocaat van klaagster heeft tijdens die zitting blijkens het proces-verbaal onder meer het volgende verklaard:

“Het klopt dat het juridisch kader van het verzoekschrift niet helemaal juist is. Ik handhaaf de verzoeken tot herstel in het ouderlijk gezag en tot uitbreiding van de omgangsregeling. Het klopt dat de andere verzoeken als ingetrokken kunnen worden beschouwd.”

1.6 Bij brieven van 8 december 2016 en 14 januari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

in het hoger beroep tegen Stichting Woonstad Rotterdam

a) heeft nagelaten bepaalde bewijsstukken te overleggen;

b) de rechter niet heeft geïnformeerd dat de huur rechtmatig was beëindigd;

c) de huisarts en de zoon van klaagster heeft voorgedragen als getuigen;

d) de memorie van grieven niet goed heeft onderbouwd;

in de procedure tot herstel van het ouderlijk gezag en wijziging van de omgangsregeling van de zoon van klaagster

e) het langdradige verzoekschrift niet goed heeft onderbouwd en verkeerde gronden heeft aangevoerd;

f) niet de beslissing van de klachtencommissie van de Raad voor de Kinderbescherming heeft overgelegd;

g) ondanks e-mails van klaagster de onjuiste werkwijze bleef voortzetten.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Voorts dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klaagster verwijt verweerster allereerst dat zij heeft nagelaten bepaalde bewijsstukken over te leggen in het hoger beroep tegen Stichting Woonstad Rotterdam. Het betreft de onderhoudsvoorschriften voor suskasten, facturen waaruit de schade van klaagster zou blijken, medische stukken betreffende de zoon van klaagster en de brief van de advocaat van Stichting Woonstad Rotterdam aan de vorige advocaat van klaagster van 20 januari 2011.

4.3 Verweerster voert aan dat zij de onderhoudsvoorschriften voor suskasten  weldegelijk heeft overgelegd, namelijk als bijlage bij een rapport dat als productie 4 in het geding is gebracht. Verweerster legt een kopie van dit stuk over. Verweerster voert voorts aan dat zij de medische stukken betreffende de zoon van klaagster ook heeft overgelegd, en legt ter onderbouwing een productieoverzicht over waar deze stukken op staan vermeld. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door verweerster heeft klaagster haar stelling dat de betreffende stukken niet zouden zijn overgelegd onvoldoende onderbouwd.

4.4 Ten aanzien van de facturen voert verweerster allereerst aan dat zij weldegelijk facturen in de procedure heeft overgelegd. Voorts voert verweerster aan dat verwijzing naar de schadestaatprocedure was gevorderd, zodat de overige facturen nog in de schadestaatprocedure zouden kunnen worden ingebracht. Daarnaast heeft het niet overleggen van facturen geen rol gespeeld bij het afwijzen van de vordering en is klaagster hierdoor dus niet in enig belang geschaad, aldus verweerster. Verweerster voert verder aan dat zij de brief van de advocaat van Stichting Woonstad Rotterdam van 20 januari 2011 met klaagster heeft besproken waarna gezamenlijk is besloten de brief niet over te leggen.

4.5 Dat verweerster er – al dan niet in overleg met klaagster – voor heeft gekozen een deel van de stukken die klaagster haar heeft verstrekt niet in het geding te brengen valt naar het oordeel van de voorzitter binnen de vrijheid die een advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. Voorts is niet gebleken dat klaagster door het niet in het geding brengen van de door haar aangehaalde stukken in enig belang is geschaad. De voorzitter zal dit onderdeel van de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.  

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Klaagster verwijt verweerster dat zij de rechter niet heeft geïnformeerd dat de huur rechtmatig was beëindigd. Verweerster voert aan dat klaagster haar huur had opgeschort op grond van de stelling dat er reeds vóór 27 januari 2010 glaswolvezels in de woning aanwezig waren. Nu klaagster er niet is geslaagd een en ander te bewijzen is haar vordering ter zake gestrand. De vraag of klaagster haar huur rechtmatig heeft beëindigd doet daar niets aan af en staat buiten de procedure. Het niet noemen van de rechtmatige beëindiging is dan ook niet klachtwaardig, aldus steeds verweerster.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt niet dat de beëindiging van de huur door klaagster ter discussie stond of anderszins relevant was voor de zaak van klaagster. In zoverre is dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond. Voor zover klaagster doelt op de opschorting van de huur geldt dat een en ander wel degelijk in de memorie van grieven aan de orde is gesteld door verweerster. In zoverre mist dit klachtonderdeel aldus feitelijke grondslag. De voorzitter zal dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)     

4.8 Klaagster verwijt verweerster dat zij de huisarts en de zoon van klaagster heeft voorgedragen als getuigen.

4.9 Uit het klachtdossier blijkt dat de huisarts en de zoon van klaagster niet als getuigen zijn voorgedragen in de memorie van grieven. Dit klachtonderdeel mist aldus feitelijke grondslag. Overigens gaat de voorzitter er vanuit dat klaagster een concept van de memorie van grieven heeft ontvangen, terwijl uit het klachtdossier niet blijkt dat klaagster zich vervolgens over de voorgedragen getuigen heeft beklaagd. De voorzitter zal dit onderdeel van de klacht eveneens kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

4.10 Klaagster verwijt verweerster dat zij de memorie van grieven niet goed heeft onderbouwd. Verweerster betwist dit uitvoerig.

4.11 Het is te begrijpen dat klaagster teleurgesteld is over het feit dat haar vorderingen niet zijn toegewezen. Het enkele feit dat een zaak niet wordt gewonnen betekent echter nog niet dat de advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. De voorzitter overweegt dat de vorderingen van klaagster zijn afgewezen omdat het hof de stelling dat er reeds vóór 27 januari 2010 glaswolvezels in de woning waren niet bewezen achtte. Klaagster erkent ook dat zij dit niet kon bewijzen. In dit licht heeft klaagster onvoldoende onderbouwd wat verweerster ter zake te verwijten valt en waarom de memorie van grieven niet zou voldoen. Nu klaagster zelf aangeeft dat het tussenvonnis van de rechtbank voor haar gunstig was, heeft zij voorts onvoldoende onderbouwd waarom verweerster desalniettemin had moeten opkomen tegen dit tussenvonnis. De voorzitter zal dit onderdeel van de klacht eveneens kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel e)

4.12 Klaagster verwijt verweerster dat zij het (langdradige) verzoekschrift niet goed heeft onderbouwd en verkeerde gronden heeft aangevoerd. Verweerster betwist dit.

4.13 De voorzitter overweegt dat het feit dat het verzoekschrift 28 pagina’s telt niet betekent dat het kwalitatief onder de maat is. In tegenstelling tot wat klaagster aanvoert, is door verweerster wel een verzoek ingediend tot herstel van het ouderlijk gezag. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat de opvolgend advocaat van klaagster ter zitting heeft aangegeven dat het juridisch kader van het verzoekschrift niet helemaal juist is. Of er door verweerster verkeerde gronden zijn aangevoerd en de verzoeken daarom zijn afgewezen kan de voorzitter evenwel niet vaststellen, nu de beschikking van de rechtbank niet door klaagster is overgelegd. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.14 Klaagster verwijt verweerster dat zij niet de beslissing van de klachtencommissie van de Raad voor de Kinderbescherming heeft overgelegd.

4.15 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster toestemming heeft gevraagd aan klaagster om de beslissing van de klachtencommissie van de Raad voor de Kinderbescherming te overleggen. Verweerster voert aan dat klaagster daar niet op heeft gereageerd en dat zij het stuk niet zonder toestemming van klaagster en zonder dat verder met klaagster te kunnen overleggen wilde inbrengen.

4.16 Gelet op dit verweer van verweerster, heeft klaagster haar stelling dat verweerster het stuk ondanks haar instructie niet heeft overgelegd, onvoldoende onderbouwd. Dit kan dan ook niet worden vastgesteld. Overigens blijkt uit het klachtdossier dat de opvolgend advocaat van klaagster het stuk alsnog (tijdig) heeft ingebracht in de procedure, zodat onduidelijk is in welk belang klaagster zou zijn geschaad. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel g)

4.17 Klaagster verwijt verweerster dat zij ondanks e-mails van klaagster de onjuiste werkwijze bleef voortzetten.

4.18 Zoals volgt uit het voorgaande is niet gebleken van een onjuiste werkwijze aan de zijde van verweerster. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

4.19 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 14 september 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 14 september 2017 verzonden.