ECLI:NL:TADRAMS:2017:187 Raad van Discipline Amsterdam 17-526/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:187
Datum uitspraak: 25-08-2017
Datum publicatie: 01-09-2017
Zaaknummer(s): 17-526/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 augustus 2017

in de zaak 17-526/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 13 juli 2017 met kenmerk db/md/14-210, door de raad ontvangen op 13 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster is in augustus 2001 het slachtoffer geweest van een explosie in haar huurwoning in Amsterdam. Als gevolg daarvan heeft klaagster ernstig letsel opgelopen, waaronder een wervelfractuur en een posttraumatisch stresssyndroom. Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna de verzekeraar), trad op als verzekeraar van zowel de woningbouwvereniging als de gasdistributeur. Klaagster is in deze kwestie eerder bijgestaan door mr. T en mr. B.

1.2 Op 20 maart 2013 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden tussen klaagster, vergezeld van haar adviseur de heer de B, en verweerder. Op 28 maart 2013 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd. In de opdrachtbevestiging staat, voor zover relevant:

“Wij voerden in aanwezigheid van de heer [de B] een uitvoerige bespreking op mijn kantoor op 20 maart 2013. U hebt mij die dag twee ordners ter hand gesteld. Ik ben bezig met het bestuderen van de betreffende stukken. Na een analyse van vooral het door mr. [B] opgestelde schadeoverzicht zal ik met u contact opnemen voor een vervolggesprek. Ik zal u dan adviseren over de mogelijkheden en het te voeren beleid. Uitgangspunt is daarbij zo heb ik van u begrepen, dat u graag de zaak na al die jaren wil afsluiten.

(…)

Ik zal binnenkort bij mr. [B] het dossier opvragen. (…)

Ik zal zelf bij de Raad voor Rechtsbijstand een nieuwe toevoeging aanvragen omdat ik verwacht dat de oude toevoeging niet meer gebruikt kan worden. (…)

Wij hebben uitvoerig gesproken over de kosten van rechtsbijstand. Ik heb u uitgelegd dat bij een resultaat van circa € 10.000,- de toevoeging zal worden ingetrokken. Ik zal dan mijn kosten aan u in rekening moeten brengen (…) Die kosten zijn in beginsel verhaalbaar bij Achmea. Echter, omdat mr. [T] zijn kosten destijds betaald kreeg en ook mr. [B] kosten heeft gemaakt (ruim € 30.000,-) zullen naar verwachting mijn eigen kosten dan niet volledig bij Achmea verhaald kunnen worden. (…)

Dat betekent dat u dus na intrekking van de toevoeging een deel van de kosten zelf aan mijn kantoor zal moeten voldoen. In dat kader stel ik voor om het bovengenoemde tarief met maximaal 50% te verhogen als mijn werkzaamheden succesvol zijn en de door Achmea aan u uit te keren slotbetaling minimaal € 150.000,- bedraagt.”

1.3 Eind april 2013 heeft verweerder het dossier van mr. B. ontvangen.

1.4 Na bestudering van het dossier en gesprekken met klaagster en de heer de B heeft verweerder geadviseerd om een afspraak met de verzekeraar te maken om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken en bij gebreke daarvan een stappenplan te maken voor de toekomst. Ter voorbereiding hierop heeft verweerder een analyse opgesteld met aangehecht een voorlopige schadestaat, welke hij op 20 juni 2013 aan klaagster heeft gestuurd. In de voorlopige schadestaat is de schade van klaagster begroot op € 644.727,- + PM. Op 27 juni 2013 heeft verweerder de definitieve versie van de analyse aan klaagster en aan de verzekeraar gestuurd.

1.5 Op 11 juli 2013 heeft er op het kantoor van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen twee vertegenwoordigers van de verzekeraar, klaagster, de heer de B en verweerder. Tijdens de bespreking is een lumpsum regeling tot stand gekomen waarbij de omvang van de totale materiële en immateriële schade is begroot op € 20.000' style='text-decoration: underline'>320.000,- en de slotuitkering is vastgesteld op € 300.000,- (er was reeds € 20.000,- bevoorschot).

1.6 De op 11 juli 2013 overeengekomen minnelijke regeling is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Op 12 juli 2013 heeft verweerder de reeds door de verzekeraar getekende vaststellingsovereenkomst aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft de vaststellingsovereenkomst ondertekend geretourneerd.

1.7 De slotuitkering is via de derdengeldrekening van het voormalig kantoor van verweerder betaalbaar gesteld en op uitdrukkelijk verzoek van klaagster voor een gedeelte doorgestort aan een aantal schuldeisers. De overeengekomen succesfee zoals genoemd in de opdrachtbevestiging is niet aan klaagster in rekening gebracht.

1.8 Verweerder heeft in september/oktober 2013 bemiddeld tussen mr. B en de verzekeraar over de einddeclaratie van mr. B. De verzekeraar wilde aanvankelijk niet meer dan € 10.000,- aan mr. B voldoen, maar de verzekeraar heeft uiteindelijk een nabetaling gedaan waarmee mr. B akkoord is gegaan. Klaagster heeft zelf niet hoeven bijdragen aan de kosten van mr. B en/of verweerder.

1.9 Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klaagster beëindigd bij brief van 24 oktober 2013.

1.10 Bij brief van 29 juni 2014 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) als derde advocaat in de letselschadekwestie buiten klaagster om een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de verzekeraar, waarin geen letselschade is opgenomen;

b) buiten klaagster om de aanvankelijk gevorderde letselschadevergoeding heeft vervangen door een ontoereikende afkoopsom;

c) klaagster gedurende de behandeling van de zaak niet heeft geïnformeerd over de gang van zaken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de met de verzekeraar gesloten vaststellingsovereenkomst. Volgens klaagster heeft verweerder de vaststellingsovereenkomst buiten haar om met de verzekeraar gesloten en heeft hij buiten haar om de aanvankelijk gevorderde letselschadevergoeding vervangen door een ontoereikende afkoopsom.

4.3 Verweerder voert aan dat de vaststellingsovereenkomst niet buiten klaagster om is gesloten. Klaagster en haar adviseur zijn bij de hele bespreking op 11 juli 2013 aanwezig geweest. In de loop van de bespreking zijn er onderhandelingen op gang gekomen en heeft er discussie plaatsgevonden over de omvang van de schade. Daarbij speelde de schade wegens verlies van arbeidsvermogen een belangrijke rol. Vanwege de onzekerheid over de toekomstige uitgangspunten voor de schadebegroting (er waren geen deskundigenrapporten beschikbaar), in combinatie met de vraag of klaagster bewijs zou kunnen leveren van haar hypothetisch inkomen zonder ongeval, is aangestuurd op een regeling die klaagster en haar adviseur na onderling overleg met verweerder hebben geaccepteerd. Er is geen sprake van vervanging door een ontoereikende afkoopsom. Klaagster heeft uiteindelijk twee keer zoveel gekregen als de genoemde € 150.000,- die zij voor ogen had. De slotuitkering is het resultaat van gevoerde onderhandelingen en klaagster is bij die onderhandelingen betrokken geweest. Klaagster heeft de dag daarna de vaststellingsovereenkomst ook zelf getekend en heeft geen moment de schijn gewekt met het bereikte resultaat ontevreden te zijn. Integendeel, zij was na afloop van de bespreking met de verzekeraar blij en opgelucht, aldus verweerder.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder, ter voorbereiding op de bespreking met de verzekeraar op 11 juli 2013, een analyse heeft opgesteld met een voorlopige schadestaat, waarin alle relevante schadeposten waaronder als grootste schadeposten het smartengeld en het toekomstig verlies aan arbeidsvermogen (inkomensschade) zijn opgenomen. De (definitieve) analyse met voorlopige schadestaat is voorafgaand aan de bespreking op 11 juli 2013 aan de verzekeraar gestuurd. Uit deze analyse blijkt ook het standpunt van de verzekeraar die oorzakelijk verband tussen de psychische schade en het ongeval ter discussie stelt op grond van een predispositie aan de zijde van klaagster. Klaagster heeft na de reactie van verweerder niet langer weersproken dat zij en haar adviseur de heer de B de hele bespreking met de verzekeraar op 11 juli 2013 hebben bijgewoond en klaagster heeft zelf aangevoerd dat alle schadeposten – dus ook de letselschade (smartengeld en inkomensschade) – tijdens die bespreking aan de orde zijn geweest. Klaagster heeft evenmin weersproken dat tijdens de bespreking een minnelijke regeling tot stand is gekomen, die is neergelegd in een vaststellingsovereenkomst, en dat zij na afloop van de bespreking blij en opgelucht was. Klaagster heeft de vaststellingsovereenkomst de volgende dag ook getekend. In die vaststellingsovereenkomst is de (materiële en immateriële) schade van klaagster begroot op een totaalbedrag van € 320.000,-, zijnde ongeveer de helft van de ingebrachte schadestaat

4.5 Gelet op het hetgeen in 4.4 is overwogen en gelet op het verweer van verweerder is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder buiten klaagster om een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de verzekeraar. Evenmin kan worden volgehouden dat de aanvankelijk gevorderde schadevergoeding is vervangen door een ontoereikende afkoopsom. Gelet op de discussie over het oorzakelijk verband tussen de gevorderde (toekomstige) schade en het ongeval en de onzekerheid die dat meebrengt kan niet worden gezegd dat een bedrag van € 320.000,-- ontoereikend is, mede gelet op niet door klaagster weersproken stelling van verweerder dat klaagster zelf een bedrag van minimaal € 150.000,-- voor ogen stond. Dat verweerder overigens in zijn zorgplicht tekort is geschoten, heeft klaagster niet concreet onderbouwd. Klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Dat verweerder klaagster gedurende de behandeling van de zaak niet heeft geïnformeerd over de gang van zaken is de voorzitter niet gebleken. Klaagster heeft niet betwist dat op 20 maart 2013 een uitgebreide intake heeft plaatsgevonden en dat verweerder ook daarna (uitvoerige) besprekingen met klaagster (en haar adviseur de heer de B) heeft gevoerd. Evenmin heeft klaagster betwist dat verweerder een concept van de analyse met voorlopige schadestaat aan haar heeft gestuurd en ook niet dat klaagster en haar adviseur, na de bespreking te hebben bijgewoond, waarbij alle schadeposten de revue hebben gepasseerd, de regeling na overleg met verweerder hebben geaccepteerd. Klachtonderdeel c) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 25 augustus 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2017 verzonden.