ECLI:NL:TADRAMS:2017:184 Raad van Discipline Amsterdam 17-476/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:184
Datum uitspraak: 04-08-2017
Datum publicatie: 14-08-2017
Zaaknummer(s): 17-476/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. Ook overigens geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  4 augustus 2017

in de zaak 17-476/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ‘de voorzitter’) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna ‘de deken’) van 21 juni 2017 met kenmerk 4016-0819, door de raad ontvangen op 23 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager en zijn ex-partner (hierna ‘de ex-partner) hebben twee minderjarige kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de ex-partner. Sinds 2012 zijn klager en de ex-partner in verschillende procedures verwikkeld (geweest) met betrekking tot het gezag over en de omgang met de kinderen. Uiteindelijk is een zorgregeling tot stand gekomen waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen een weekend en de helft van de schoolvakanties bij klager waren. Klager verbleef dan met de kinderen in de woning van zijn zus en haar minderjarige zoon, de neef van klager.

1.2 Verweerster staat de ex-partner sinds oktober 2016 bij.

1.3 Bij de ex-partner bestaat het vermoeden van seksueel misbruik van de dochter van partijen door de neef van klager gedurende een periode dat de kinderen bij klager hebben verbleven. De zoon van partijen zou hiervan getuige zijn geweest. De ex-partner heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. Het strafrechtelijk onderzoek naar de neef van klager loopt thans nog.

1.4 Bij brief van 20 oktober 2016 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Tot mij wendde zich [de ex-partner] met het verzoek haar juridische bijstand te verlenen als slachtofferadvocaat inzake de aangifte die zij heeft gedaan van het vermoeden van seksueel misbruik van uw beider dochter (…)

Daarnaast vroeg zij mijn advies en bijstand inzake de aanpassing van de omgangsregeling tussen u en uw beide kinderen; een aanpassing die noodzakelijk is geworden door wat er is voorgevallen (…)

U zag de kinderen tot nu toe steeds in de woning van uw zus, waar ook [de neef van klager] woont. Cliënte vindt het in de huidige situatie niet verantwoord dat de kinderen nog in het huis komen waar [de neef van klager] woont. Zij wil niet tornen aan uw contact met de kinderen, maar vindt het wel noodzakelijk dat dit contact voortaan op een andere locatie plaatsvindt. Uw voorstel voor een andere omgangslocatie zie ik dan ook graag tegemoet.”

1.5 Klager heeft verweerster hierop meegedeeld dat er volgens hem geen enkele reden is voor het vermoeden van seksueel misbruik van zijn dochter en dat hij daarom ook geen reden ziet om op het verzoek van verweerster in te gaan.

1.6 Bij e-mail van 28 oktober 2016 heeft verweerster klager onder meer bericht:

“In antwoord op uw mail bericht ik u dat cliënte zeer teleurgesteld is in uw opstelling. Zij is van oordeel dat de signalen van de kinderen zeer serieus moeten worden genomen, en dat het vermoeden van seksueel misbruik al voldoende is om in ieder geval voorlopig ieder contact tussen de kinderen en uw neef uit te sluiten.

Het doet cliënte pijn te moeten constateren dat u in tegenstelling tot cliënte blijkbaar geen geloof hecht aan wat uw kinderen vertellen, en het niet van belang vindt wat zij voelen en willen. De kinderen geven zelf aan niet meer naar het huis van [de neef van klager] te willen.

Ik wijs u er op dat de politie nog bezig is met het onderzoek (…)

In mijn brief heb ik u duidelijk gemaakt dat het cliënte er niet omgaat de omgangsregeling tussen u en de kinderen te frustreren; het gaat haar om de veiligheid en het welzijn van de kinderen. Met het oog daarop acht zij het niet verantwoord dat zij nog bij uw neef in huis komen.

In mijn brief heb ik u gevraagd voorstellen te doen voor een alternatieve locatie voor de omgang. Uit uw antwoord maak ik op dat u daartoe niet bereid bent, maar er op staat de kinderen bij uw tante en uw neef te ontvangen.

In dat geval kan cliënte niet anders dan haar medewerking aan de omgangsregeling op te schorten, in ieder geval zolang u niet de garantie geeft dat de kinderen geen contact zullen hebben met hun neef.

Indien nodig zal ik hiertoe een schorsingsverzoek indienen bij de rechter (…)”

1.7 Bij brief van 1 november 2016 heeft de gemachtigde van klager verweerster verzocht te bevestigen dat haar cliënte de vastgestelde zorgregeling zal nakomen.

1.8 Verweerster heeft de gemachtigde van klager hierop bij e-mail van 2 november 2016 meegedeeld dat haar cliënte haar medewerking zal blijven verlenen aan de zorgregeling, mits klager vooraf schriftelijk toezegt te zullen waarborgen dat hij de kinderen niet meer zal nemen naar het huis van zijn zus.

1.9 Op 17 november 2016 heeft verweerster de rechtbank verzocht te bepalen dat klager de kinderen niet mee mag nemen naar de woning waar de neef woont en dat klager ervoor moet zorgdragen dat de kinderen geen contact hebben met de neef. Er is vervolgens een zitting bepaald op 27 december 2016.

1.10 Bij brief van 23 november 2016 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.11 Bij brief van 19 december 2016 heeft de advocaat van klager verweerster bericht dat klager bereid is, in het kader van een minnelijke regeling en onder protest, om de zorgregeling voorlopig – voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek – plaats te laten vinden op een andere locatie dan het adres van klagers zus, namelijk in de woning van zijn vriendin, met wie hij samenwoont.

1.12 Verweerster heeft de advocaat van klager hierop bij e-mail van 22 december 2016 bericht dat haar cliënte onder voorwaarden akkoord kan gaan met het voorstel van klager en dat als klager met de voorwaarden van haar cliënte kan instemmen, zij de rechtbank zouden kunnen vragen om een en ander in een beschikking vast te leggen. De voorwaarden houden onder meer in dat de ex-partner de naam van de vriendin van klager en het adres en het telefoonnummer van de woning waar klager met zijn vriendin woont ontvangt en dat de kinderen vooralsnog niet bij klager en zijn vriendin zullen overnachten.

1.13 Op 23 december 2016 heeft de advocaat van klager verweerster meegedeeld dat de zitting doorgang vindt en dat de onderhandelingen zijn beëindigd.

1.14 Tijdens de zitting van 27 december 2016 heeft klager verklaard ermee akkoord te gaan dat de omgang op een andere locatie zal plaatsvinden en er geen contact tussen de kinderen en de neef van klager zal zijn. De rechtbank heeft een en ander vastgelegd in een beschikking van 10 februari 2017.

1.15 Bij brief van 1 maart 2017 heeft de gemachtigde van klager namens klager de bij brief van 23 november 2016 ingediende klacht over verweerster uitgebreid.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, na de uitbreiding in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) zich in brieven aan klager intimiderend, polariserend en onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten;

b) klager namens haar cliënte heeft meegedeeld dat haar cliënte haar medewerking aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling zal beëindigen, tenzij klager essentiële beperkingen van die zorgregeling aanvaardt, dit allemaal zonder hierover vooraf de rechtbank te hebben benaderd;

c) zich op 17 november 2016 tot de rechter heeft gewend met het verzoek essentiële beperkingen te stellen aan de uitvoering van de zorgregeling, terwijl haar cliënte eigenmachtig de vastgestelde zorgregeling reeds had opgeschort;

d) de zitting over de zorgregeling doorgang heeft laten vinden, ondanks dat klager zich had neergelegd bij de door haar gestelde voorwaarden totdat er uitsluitsel zou zijn over het strafrechtelijk onderzoek.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien tegen moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 De voorzitter is van oordeel dat verweerster met haar brief en e-mail aan klager van 20 en 28 oktober 2016 (zie hiervoor, 1.4 en 1.6) de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerster heeft de brief en de e-mail geschreven in het belang van haar cliënte, die het vermoeden heeft dat haar dochter seksueel is misbruikt door de neef van klager. De manier waarop zij dat heeft gedaan is niet onnodig grievend; zij heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij het standpunt van haar cliënte weergaf en zij heeft ook steeds gesproken over het vermoeden van seksueel misbruik door de neef van klager. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.5 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in eerste instantie heeft getracht in onderling overleg tot afspraken met klager te komen waarmee zowel de belangen van de kinderen (geen contact met de neef van klager, wel contact met klager) als die van klager geborgd zouden kunnen worden. Een oplossing die gevonden zou kunnen worden in het zoeken van een andere omgangslocatie. Toen duidelijk werd dat klager hierover geen afspraken wilde maken, heeft verweerster een wijzigingsverzoek ingediend bij de rechtbank. De ex-partner heeft besloten om in afwachting van de behandeling van dat verzoek de kinderen alleen aan klager mee te geven wanneer hij zou toezeggen ze niet mee te nemen naar het huis waar de neef woont. Het is aan de rechter om te beoordelen of de ex-partner juist heeft gehandeld, en om te besluiten over de locatie van de omgang, aldus verweerster.

4.6 De voorzitter is van oordeel dat verweerster in de gegeven omstandigheden – het vermoeden van seksueel misbruik van de dochter van klager en de ex-partner door de neef van klager die in hetzelfde huis woont als waar klager omgang met de kinderen had – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager namens haar cliënte mee te delen dat, indien hij geen voorstel zou doen voor een alternatieve locatie voor de omgang, haar cliënte haar medewerking aan de zorgregeling zou opschorten. Verweerster heeft getracht hierover – buiten de rechter om – afspraken met klager te maken. Omdat klager in eerste instantie niet wilde meewerken, heeft verweerster een wijzigingsverzoek ingediend bij de rechtbank. Dit valt haar in de gegeven omstandigheden evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerster kan voorts niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat haar cliënte ten tijde van het indienen van het wijzigingsverzoek de zorgregeling reeds had opgeschort. Klachtonderdelen b) en c) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.7 Dat verweerster de zitting over de zorgregeling doorgang heeft laten vinden is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klager had weliswaar voorafgaand aan de zitting toegezegd de omgang met de kinderen gedurende het strafrechtelijk onderzoek plaats te laten vinden op een andere locatie dan in de woning van zijn zus, maar hij is vervolgens niet akkoord gegaan met de daaraan door (de cliënte van) verweerster gestelde nadere voorwaarden, zodat partijen uiteindelijk voorafgaand aan de zitting geen minnelijke regeling hebben getroffen en de zitting doorgang heeft moeten vinden. Dat de gestelde nadere voorwaarden kennelijk onredelijk zijn, zoals klager stelt, volgt de voorzitter niet. Ook klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond. 

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 4 augustus 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 augustus 2017 verzonden.